Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deventer vragen.

In het begin van dit jaar hield ik in een van, d© G©reformeerde Kerken ©en preek over ©en 'tekst. die naar de orde van het kerkelijk jaar gekozen was. Via een ander blad neemt thans „D© Z.ondagsbod©". Christelijk Weekblad voor Deventer ©n Omstreken, een gedeelte van een van die preek in dat andere orgaan gepubliceerd verslag over. En stelt een vraag.

Die vraag heeft haar verklaring. Immers: in die preek kwam ter sprake de vraag, wie Christus zijn moeder, broeder, zuster noemt: degenen n.L, di© den wil des Vaders doen. Gewezen werd op den inhoud van den naam , , una sancta", en gezegd, dat deze in den laatst©n tijd herhaaldelijk voor de „kerk" gegeven benaming niet moest uiteengerukt worden; men moest niet alleen voor de „eenheid" („una" is: één) der kerk ijveren, maar ook haar „heiligheid" („sancta" is: heilig) erkennen, en verstaan, dat slechts zulk een éénheid bij het w©z©n der kerk paste, en dus kerkelijke eenheid mocht wezen, die de heiligheid der kerk in alles erkende en in rekening bracht.

Nu is er in Deventer een evangelisatie-arbeid, di© gedreven wordt door personen van verschillende kerkelijke „gezindheid": Hervormd, Gereformeerd, Evangelisch-Luthersch, vroeger ook Chr. Geref. (hoe het thans hiermee staat, weet ik niet precies). Het comité heeft — en het vindt blijkbaar hierin navolging — het heeft, zeg ik, den naam „Una Sancta" aangenomen; ik behoef er niet meer over te zeggen; want het is vrijwel algemeen bekend.

Zoo komt het tot volgende vraag in verband met bedoeld preekverslag-fragment:

Is het niet alsof ds S. een speciale prediking geeft voor ons, „stadsevangelisatie-gemeente" van Deventer? Wij hebben zoo juist onzen radio-avond van „Una Sancta" gehad, waar we van Christus, den Profeet-Priester-Koning, getuigd hebben. Wij willen om Hem, door Hem en in Hem gemeenschap zoeken in het gezamenlijk getuigenis, de gezamenlijke evangelisatiearbeid. Is het alleen de stem van ons verlangen, die ons daartoe aanspoort? Is het alleen de bloeds-gemeensohap, de ziele-gemeenschap? Alleen dit, dat we „bij elkaar" willen hooren? Dan ziJn we inderdaad op een gevaarlijken weg, een menschelijke weg, die eenmaal doodloopt, misschien straks al, heel gauw. Er is maar één weg, waarlangs ons werk het doel kan bereiken; en dat is de weg der gehoorzaamheids-gemeenschap. Zoeken wij elkander om elkanders-wil? Of om Christus-wille? Want dat laatste moet het zijn.

Una Sancta staat op de basis van „den bijbel als Woord van God". Maar of zooiets al in art. 1 der Statuten staat, beteekent niet veel. Is dat Woord voor ons Openbarings-Woord? Hebben we waarlijk daaruit (en niet uit eigen hart, begeerte, of bloed) de Stem vernomen, die zegt: zoekt elkander, weest één in wil en werk? Dan is het wèl met ons. Dan zullen we steeds weer uit den geest van Christus kracht putten, door den geest van Christus ons laten richten en leiden. Dan zal de roep tot eenheid ook een zware eisch stellen aan ieder die haar hoort; aan ieder, die er een offer voor brengen wil; de eisch dat wij streven zullen naar heiligmaking, in eigen leven, in eigen kring en werk. Dan zal naast het „dat zij allen één zijn" staan het: „Vader, heilig ze in uw waarheid." Dan zal op Una en Sancta beide, tezamen, de klemtoon vallen, want het één kan niet zonder het ander, en het ander hangt af van het één. Dan zullen we bij elkaar hooren, omdat we behooren b ü H e m.

Tot zoover het blad. Het artikel verscheen onder het hoofd: Stads-evangelisatie.

Nu heb ik tot nu toe over dit Deventer evangelisatie-comité geen publiek woord gezegd. Hoewel daarvoor aanleiding genoeg zou geweest zijn; niet alleen, wijl het in de pers herhaaldelijk ter sprake kwam, een onderw©rp van kerkelijke besprekingen werd, die op haar beurt ook weer druk besproken werd en wordt; doch ook, wijl herhaalde malen mij' uitdrukkelijk gevraagd is, erover te schrijven. Ik deed het niet; hoofdzakelijk, omdat er hier gevaar bestond van directe inmenging in kerkelijke actie, zoowel plaatselijk, als classicaal; de pers moet hier altijd voorzichtig zijn, vooral, als er plaatselijk ergens een scherp meeningsverschil, waarin personen betrokken zijn, naar voren komt. Bovendien is het altijd moeilijk, over zaken te schrijven, wanneer zóó duidelijk naar voren treedt, of zóó dadelijk naar voren gebracht wordt: de goede bedoeling van p e r s o n e n. Wie met het perabijltje hakt„ weet, dat de menschen een bespreking van zaken haast altijd omzetten in een bespreking van personen; men heeft daarom als schrijver nog wel niet het recht, zich in de keus d©r onderwerpen daardoor te binden, en aldus soms verraad te plegen aan d© wet van God, doch behoort ©r nochtans m©© t© rekenen. Ik heb m© daarom onthouden van bespreking; dit is, meen ik, hierover mijn eerste publieke woord; en één van de leden VJi het comité weet hiervan, kent ook de voornaamste drijfveer voor dat zwijgen.

Het was dus voor het comité een kleine moeite geweest, dit artikel te voorkomen. Maar nu hier door het comité zelf, althans in zijn officiëele rubriek, rechtstreeks over die preek gehandeld wordt, en wat daarin staat (men lette maar op de eerst© geciteerde woorden) wordt aangewend, als war© h©t ©en pleidooi vóór wat men in Deventer doet, nu zal, meen ik, niemand het onbescheiden of bemoeiziek vinden, als ik thans eindelijk ook ©©ns zeg, hoe ik erover denk. Dit is nu vrijwel uitgelokt.

„Er is maar één .weg, waarlangs, ons werk h©t doel kan bereiken; en dat is de weg der gehoor­ zaamheids-gemeenschap"; zoo lees ik. Ik aanvaard dien volzin van a tot z; ©n verklaar meteen, dat juist daarin mijn bezwaar tegen de Deventer evangelisatie-methode verankerd ligt.

Het is eigenaardig, dat het comité den naam voert, dien het voert. De naam (Una Sancta) is een kérk-naam. In dat kerkelijke schijnt dus eenigermat© het wezenlijke, de kracht, de quintessence, de pit, d© bestaansreden van het comité te liggen. Maar het geval wil, dat nu juist in het kerkelijke zijn Achilles-hiel zich bloot geeft.

Ik denk hier aan een leeraar, die voor een korten tijd op het gymnasium ons heeft gedoceerd. Hij had het eens over den latijnschen schrijver Caesar. Een generaal was dat van de bovenste generalenplank, die een verhaal heeft geschreven (De Bello Gallico), waarin al zijn heldendaden vrijmoedig worden opgesomd. Het geschrift is in „boeken" onderverdeeld, en leest gemakkelijk; is dan ook op het gymnasium lectuur voor beginnelingen. Maar één boek (het tweede) leest zwaarder dan de rest; en is ook buitengemeen „taai"; dat tweede boek bevat n.l. een lang relaas over een brug, dien Caesar ergens over een rivier liet slaan. Bedoelde leeraar nu zei tot ons: jongens, waarom vertelt die Caesar nu zoo breedvoerig daf verhaal van di© brug? Wel, hij dacht natuurlijk: dat ik. Caesar, goed vechten kan, dat weten ze zoo langzamerhand allemaal wel. Maar dat ik ook zoo knap ben in het slaan van een brug, ©n daarvan de fijne puntjes weet, dat weten ze nog niet; en daarom zal ik dat nu eens extra goed en duidelijk vertellen.

Die leeraar opend© dus ons oog voor de werkelijkheid, waarover psychologen heel zwaar zullen kunnen verder redeneeren, dat n.l. iemand de neiging vertoonen kan, om juist daar, waar hij zijn zwakke stee voelt, kracht te vertoonen. Om juist daar, waar hij moeilijldieden heeft, als oplosser ©n overwinnaar der bezwaren naar voren te treden. Dat kan natuurlijk te goeder trouw zijn; het is ook meestal een onwillekeurige reactie.

Ik kan het heusch niet helpen, dat ik vaak aan het tweede boek van Caesar's De Bello Gallico denk, als ik het z.g. interkerkelijk evangelisatiecomité van Deventer (en andere, die zulken naam voeren, O'f gaan voeren) zich zie betitelen met den naam „Una Sancta".

Want wat wil die naam? Richt hij zich tot de „objecten" (der evangelisatie), die men zoekt te winnen voor den dienst van God, spreekt die naam hen aan met een korte formule, als samenvatting van wat zij, die „objecten", moeten ontvangen, moeten wórden, moeten lééren zien als het ééne noodige? Grijpt hij dus naar d© TOEKOMST, die men voor die evangelisatie - objecten zoekt ? Neen: hij zegt aan deze „objecten" iets over de „subjecten"; over de evangeliseerende subjecten. Hij zegt hun, dat die verschillende subjecten wel sterk uit elkaar loopen, dat ze het onderling wel in veel opzicht©n hartelijk oneens zijn, maar dat z© toch even hartelijk bij elkaar komen, ©n samenwerken, als het erom gaat, de objecten t© brengen, tot geloof en gehoorzaamheid aan den God der openbaring. De naam spreekt d© „objecten" ni©t aan, maar l©ert hen iets óver: de „subjecten". Ziet op ons, wij zijn het voor enkel© uren eens met elkaar.

Even goed, als. ik hier in staat ben, leelijk te doen (b.v. door een kwaadaardige opmerking te plaatsen over h©t „over-den-dienaar-heen-zien"), evengoed kunnen lezers in en buiten Deventer hier over mijn artikel nu leelijk doen. Z© kunnen zeggen: dat is een onsympathiek©, een tend©nti©use probleemstelling; dat is geen aardig aanpakken van d© zaak bij den naam; het is misbruik van wat hoogstens een kleine vergissing is.

Maar ik geloof dit niet. Die naam bedoelt wel degelijk de eenheid der evangeliseerende subjecteo uit t© spreken. Dat is ook t© b©grijpen uit een zeker gevoel van blijdschap; en het is te meer sprekend, omdat hij gekozen is midden in ©en publieke persbespreking, waarin juist die interkerkelijkheid, en de una-sancta-leus, naar voren kwam. Trouwens, d© historie van het blad zelf bewijst de juistheid van mijn interpretatie van den naam. In het blad imm©rs, waarmee men in Deventer de ongeloovigen, en van God vervreemden, tot geloof en gehoorzaamheid wil roepen, wordt herhaaldelijk over de vraag der interkerkelijkheid g©schrev©n. Eens zelfs heeft mijn vriend, de Chr. Gereformeerd© ds van d©r Zaal, den Calvinistenbond, niet zoozeer behandeld, als wel ter sprake gebracht, in dit de verlorenen-zoekende (wijl evangeliseerende) orgaan, ©n toen aan de van God en kerk vervreemden langs zijn ineus weg verteld, dat er „doodvijanden van het leven waren" — onder wie blijkbaar ook ik — die natuurlijk weer tegen den Bond waren. Het heeft de vriendschap niet gestoord; maar is dan ook „psychologisch" te verstaan: in heel de actie, heel deze pers-verzorging, spreekt dat gevoel: wij, evangelisatie-subjecten, hebben onze eenheid, een beheerschende rol. Dit is niet leelijk, maar nuchter opg©m©rkt, geloof ik.

Maar dan ligt hierin tevens de zwaldieid van het Deventer comité bloot. Zoomin een beroepsgeneraal ooit beroeps-ingenieur, een leerling van Breda als zoodanig wezenlijk discipel van Delft wordt, zoo min is het „Una-sancta-comité" van - Deventer geschikt, strikt genomen, zijn visitekaart]© met een specialen kerk naam te bedrukken. Al is

dit dan toch gebeurd, gelijk Caesai dan ook onwillekeurig poseert als ingenieur van de bovenste plank. Want het comité kan slechts samenwerken, zoolang de kerk buiten het gezicht blijft. Komt de kerk in 't zicht, d.w.z. komt een verloren zoon tot deze zijne geestelijke mentoren met de vraag: wat moet ik dóen, mannen broeders? dan zullen die mentoren uit elkaar moeten gaan: dan weten zij het niet meer.

Ja zeker, zij kunnen nog een poosje met den man praten. Zij kunnen nog die ééne manier van uitlegging van den mooien „una-sancta-naam" gebruiken, die ik zooeven opzettelijk buiten gesprek liet: zij kunnen zeggen: man, er is een onzichtbare kerk, en dat is de gemeenschap van de ware geloovigen, en als jij nu maar den Heere Jezus liefhebt, dan hoor je bij die onzichtbare ima sancta.

Maar dan? Als de mam werkelijk bekeerd is, zal hij onbarmhartig vragen: maar dan? Maar dan? Gij vertelt mij, wat ik al hèb, maar ik vroeg: wat ik moet döèn? Ik weet nu iets over u, ik weet ook iets over mij, maar nu verder? Is er een adres, waar ik mij vervoegen kan, om den wil des Vaders te doen? Is er een zichtbaar instituut, waar ik me aanslniten moet, om hetgeen bij mij onzichthaai leeft en gist en werkt, ook zichtbaar te uiten? Ook in de openbaring van Christus' lichaam, waartoe ik naar uw zeggen behoor?

Als hij dat vraagt, die verloren zoon, dan staan zijn mentoren als groep verlegen. De één zal zeggen (met zijns levensdaden): word Gereformeerd, De ander zal zeggen (met zijn levensdaden): word Hervormd. De derde (met zijn levensdaden) word Baptist, Luthersch, Christelijk Gereformeerd. Het comité, dat in zijn naam de kerk-vraag gesteld heeft, zal op de kerk-vraag juist verstommen. Het zal een Caesai blijken, alleen dan met dit verschil, dat Caesar tenminste behalve den titel van zijn 2e boek, ook 't boek zelf afgekregen heeft; terwijl in Deventer men als comité niet verder komen kan dan tot titel-schrijven (wat de una sancta betreft).

En hier raak ik een fijn puntje: ik geloof eigenlijk, dat men in Deventer heel weinig zegen op het werk heeft. O, laat men nu niet boos worden; ik bedoel het ernstig. Ik geloof, dat men, o zóó blij met zijn geaardheid als interkerkelijke eenheidsgemeenschap, soms zelfs vergeet, te vragen, wat men nu eigenlijk zoekt, als men het over den zegen heeft. Het evangelisatie-comité vroeg onlangs aan nette Standaard-lezers: hebt U gisteravond genoegen gehad? Een onschuldige vraag, maar die met evangelisatie niets te maken had. Want deze vraagt aan de vreemden, of zij Gods gewéld gezien hebben; die „De Standaard" lezen, houden zich niet voor „evangelisatie-objecten".

De „zegen", dien een evangelisatiecomité zoeken moet, is immers deze: dat menschen tot God komen, tot geloof en tot gehoorzaamheid. En tot die gehoorzaamheid behoort niet het kleinste gemeene veelvoud van wat de evangelisten verbindt voor een oogenblik, maar heel de inhoud van Gods over allen kenbaar gemaakten wil. Zegen kunnen de Deventer sprekers en schrijvers dus slechts zien, als er niet maar stemmingen gewekt worden, en vage jeugdherinneringen bij verdoolde stakkers terugkeeren, maar als er komt: geloof, door de liefde werkende. Werkende, óók in de O'penbaring van Christus' lichaam: de „una sancta", de kerk. Om het heel precies te zeggen: ik geloof, dat er in Deventer heel weinig concrete vrucht te zien is, want anders zou het kerk-vraagstuk, niet door kerkeraden, en classes., en door persuitingen van hier en daar, maar door de benauwende, dringende, opdringende persing van door de wet Gods opgewekte gewetens, al lang het heete hangijzer geworden zijn van de door den arbeid gewonnen, objecten, en de in dien arbeid samen optredende subjecten, bij elkaar. In stee daarvan zien we dit wonderlijke gebeuren, dat de Deventer „heidenen en tollenaren" (niets onvriendelijks mee bedoeld!) onder meer kunnen lezen van kerken, en classes, en van kerkbodes, en van enghartigheid, en van Calvinistenbond-verwerpers.

Ik ga niet verder. Ik zeg niet: misschien geldt voor enkele van de hier evangeliseerende subjecten zélf de kerkvraag niet als zoo'n belangrijke gehoorzaamheids-vraag. Want ik weet, dat er onder hen zijn, die door hun belijdenis het anders zeggen; en van de anderen weet ik, dat ze allen tot een: kerk behooren; ik zou hen beleedigen, als ik aannam, dat ze dat een „kwestie van smaak" vonden. Ik zou hen_ ook beleedigen, als ik onderstelde, dat ze wat roezig geworden waren onder een uiterst verward, en onwezenlijk, persdebat, waarin de één, met argumenten, hun optreden bestrijdt, de ander, zonder argumenten, hen verheerlijkt als redders van — de verloren Deventers? pardon: van de kerk: zij steken een vredeskaarsje aan, en de verdeelde kerk zegt: hè wat mooi. Voorts blijft alles bij het oude.

Laat dat pers-debat ons niet betooveren. Men zal met wat goedwilligheid kunnen erkennen, dat door Blij in dit artikel geen mensch van de zaligheid wordt uitgesloten, en dat niet eens de Gereformeerde Kerk-man hier aan het woord is. Het «scherpe" van dit artikel, als het niet heelemaal mislukt is, ligt voor mijn besef hierin, dat het door iedereen geschreven kOn zijn: door dr Gunnmg, en door dr Haitjema, en door de Deventer subjecten en objecten, en door „De Wekker", en door .K. S., dat het dus heelemaal niet „scherp" is.

Natuurlijk ben ik toch weer enghartig, desondanks, in veler oog. Ik blijf er kalm onder. Want ik zeg tot wie zoo oordeelen: gij blijft in de kerk, omringt dat blijven met teksten en gebeden, zegt dus, dat het een kwestie van groote beteekenis is, uw levens-zaak. Ik houd u bij uw woord, ook als gij dan fanfares over Deventer op uw programma zet. En wat uw blijdschap betreft: uw blijdschap is niet goed. Niet nuchter. Komen in Deventer de kerken bij elkaar? Weineen: alleen de verloren zonen krijgen de kans, te zien, dat de menschen van d; kerk verlegen staan, zoodra Jic-.t bij hen met hun bekeering ernst wordt. Gij wilt blij zijn, omdat er eenheid is? Pardon: er is alleen maar een kortstondige verberging van scheuren; een poging, die zon moeten stranden, als de Pinkstergeest in Deventer krachtig doorbrak met „rijken" (doorwerkenden) „zegen". Een profeet sprak eens in dit verband van looze kalk, en pleisteren. En een oolijke leeraar van Caesar.

En wat het werk betreft: ik wijs naar andere plaatsen; ik denk aan^cé stad, die ik. van nabij ken, en waar, jaren lang voordat in Deventer aldus gewerkt werd, geëvangeliseerd werd namens de Gereformeerde Kerk. Geen enkele andere kerk werd besproken, laat staan: afgekeurd. Hoogheid van gevoelen was er niet. Maar ze wisten daar, wat ze met de schapen doen moesten, als ze gingen blaten; waar ze de verloren kinderen moesten thuis brengen, als God ze naar huis voerde. En zoo was er bescheidenheid, en geen veroordeeling van anderen, maar evenmin een verdoezelen van die kerk, wier brood men at, wier naam men voerde. Onze portretten kwamen niet in de krant, maar elk van de 3 predikanten had in zijn wijik gewonnen leden in zijn boekje staan.

Het wonderbaarlijke is dan nog in alles, dat de kerk-verdoezeling, gelijk ze in de persfanfares ter eere van Deventer, en tot schande-roepen over de Geref. Kerken uitkomt, doorgaans gepaard gaat met een uit exegetisch oogpunt twijfelachtige^ maar desondanks zeer populaire, oratorio over de kerk als „moeder". Zioodra men de kans ziet, wordt een bepaald instituut aan dat moederschap gehouden en verplicht. Maar verder wordt moeder even vroolijk in de wolken gezet, opgelost in nevel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's