Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arbeids-gebod ~ Arbeids-gelofte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arbeids-gebod ~ Arbeids-gelofte.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

(Slot.)

Met opzet heb ik tot nu toe mij nagenoeg onthouden van citeeren. Het ging er zeker niet om personen te bestrijden. Ook meende ik beter te doen uitspraken, welke mijn betoog kunnen steunen, voorloopig ongenoemd te laten, om aldus een geheel voor mijn persoonlijk© rekening komende meening uit te spreken. L.aat ik thans enkele citaten mogen geven uit een boek, dat, pas verschenen, nog te jong is om reeds in de verschillende publieke besprekingen van den laatsten' tijd een plaats te hebben verkregen. Ik bedoel Prof. Dr W. Geesink's Gereformeerde Ethiek. 1)

Laat ik beginnen met de opmerking, dat ook Geesink de werkstaking niet wil uitsluiten. In deel I, op pag. 385, bij de behandeling van het vijfde gebod, zegt hij:2)

„In den toestand, waarin wij thans *) verkeeren, is zelfs het dwangmiddel van een werkstaking een middel, dat men aan den christelijken werkman niet mag ontzeggen".

Uit het bovenstaande en uit mijn bovengenoemd Reformatie-artikel is voldoende gebleken, dat ook ik deze uitspraak aanvaard. In deel II, blz. 332 komt Geesink nog eens weer op de werkstaking terug als een der „vormen van den strijd tusschen kapitaal en arbeid". De schrijver stelt ook de twee voorwaarden; een doelstelling, als ik boven poogde t© doen, wordt gemist. Groote aandacht verdient bij dit alles de tijd, waarin 'Geesink schreef. Hij noemt (Deel I) op pag. 386 „de arbeider nog de verdrukte partij" en daarom heeft hij, vlak daarvoor (blz. 385/386), gepleit voor een „zoo ruim mogelijk© uitbreiding van het kiesrecht, opdat ook de arbeiders deel krijgen aan de samenstelling van de volksvertegenwoordiging". Inmiddels is deze

wensch geheel in vervulling gegaan en het staat te bezien, of Geesink thans nog den arbeider de „verdrukte partij" zou noemen en of de nadien geheel gewijzigde omstandigheden hem ook in de bespreking van het vraagstuk der werkstaking met tot een breedere uiteenzetting zouden hebben genoopt.

Ik wil nu zonder veel commentaar enkele citaten geven. Dit geschiedt niet met de opvatting, alsof met zulke citaten het debat zou zijn beslist, maar meer om de lezers van „De Reformatie" te prikkelen tot kennisneming van dit boek.

Geesink zegt dan bij de behandeling van het vierde gebod (Deel I, blz. 346): -

„Ex. 20 : 11 verwijst Wijkbaai" naar wat in Gen. 2 VS 1—3 van het rusten Gods op den zevenden dag na het zesdaagsche scheppingswerk verhaald wordt Het doen Gods wordt hier dus aan den mensch ier navolging gesteld"^

(Bladzijde 366):

„Het is met naxae Galvijn, die daarop wijst, wanneer hij („Instit." II, 8 : 30) bij de bespreking van het vierde gebod zegt: want het heeft geen klein gewicht om des mensohen ijver op te wekl< en, als hij weet, dat hij het voetspoor van zijn Schepper betreedt".

Verder bij het vijfde gebod (blz. 377):

„God draagt het gezag dan ook nooit aan een mensch over."

en voorts (eveneens op blz. 377):

„Dit heeft tengevolge, dat er een macht van menschen is om anderen hun wil op te leggen, te gebieden. Dit menschelijk gezag is dienend tegenover God, tegenover mensohen heerschend, mitsdien nooit absoluut, maar altijd beperkt."

(Het dienend tegenover God aanbevolen ook aan wie als patroon is gesteld.)

(Blz. 378/379):

„In zijn bijzondere genade handhaaft God Zijn gezag door Christus tot Koning van Zijn Kerk te hebben gezalfd en door bij de wedergeboorte dat geestelijke leven te werken, dat zich' straks als heiUge liefde voor God en Zijn ordinantiën openbaart. De wil wordt overgebogen, gelioorzaamt om Gods wil alle van God gegeven gezag, eert uit liefde ook den mensch".

en verder (blz. 379):

„Vandaar, dat de menschelijke wil, waar hij zich als wet in huisgezin, maatschappij en staat doet gelden, vaak tegen Gods wil kan ingaan. Hieruit kan dan ook ontstaan de plicht van weerstand tegen menschelijk gezag (cf. Hand. 5 : 39)".

(Men bemerkt hier reeds den grondslag voor de reeds geciteerde conclusie omtrent het niet volstrekt mogen ontzeggen van de werkstaking (blz. 385, zie boven).

Aandacht verdienen de woorden: „tegen Gods wil" en het daarop betrekking hebbende „Hieruit". Dit is conform mijn opvatting: eerst als doorwerken beteekent een schenden van eenig gebod Gods, dan desnoods óók staking!

Na de bespreking van de verhouding tegenover het dienstpersoneel in huiselijken kring, gaat Geesink op blz. 383 over tot de bespreking van „het gezag en de sociale quaestie". Hieruit citeer ik:

„Bij de bespreking van deze verhoudingen nu sta op den voorgrond, dat ook hier evenals bij de patria potestas (d.i. de macht van den vader als hoofd van het gezin. A. S.) en het magistraal gezag een verhouding van meerderen en minderen, van gezag en gehoorzaamheid bestaat, echter met dit verschil, dat het eigenaardige bij dit gezag ligt in de leiding (en opleiding) en in het zich gewillig laten leiden."

Na de opmerking, dat de slavernij heeft plaats gemaakt voor de vrije dienstbetrekking van patroon en gezel zegt 'Geesink op blz. 384:

„Hiermee bleef echter toch de verhouding van gezag n gehoorzaamheid."

Blz. 385: „Met een loon, waarvan de arbeider met de zijnen

kan leven en bij een arbeidsduur, die hem één vrijen dag op de zeven en behoorlijke rust op een etmaal geeft, mag de patroon den dienst van den arbeider huren en van zijn recht om te bevelen en te leiden gebruik maken. Zulk een patroon moet dan ook door de arbeiders geëerd en gehoorzaamd en voor den arbeider geldt tegenover zulk een patroon ook het „met hun zwakheden en gebreken geduld hebben" van den catechismus. Het is christenplicht alle poging om hiertoe te geraken te steunen."

en op blz. 386:

„Eindelijk heeft de kerk in haar prediking de ordeningen Gods voor patroon en arbeider te ontvouwen (rechtvaardigheid en billijkheid, gehoorzaamheid en eerbied). Aan actie op politiek en sociaal gebied als zoodanig geen deel nemend, heeft zij deze actie bij haar leden in het rechte spoor te houden".

Men herleze hierbij hetgeen anderen (niet) willen an onze predikanten en ouderlingen.

En eindelijk (blz. 386):

„Naar het schoone woord van Robertson voegt de kerk in den tegenwoordigen strijd tusschen kapitaal en arbeid de rol van Abigail tusschen den rijken Nabal en den hongerenden David."

Hoe noodig het is hier principiëele voorlichting te geven en dus ook aan te toonen, waarom óf de leeraars van de slechts-twee-voorwaarden óf ik (en nog wel enkelen nevens mij) zoo kunnen dwalen, blijkt wel uit het feit, dat de jongeren onder ons zich met het vraagstuk der werkstaking blijven bemoeien.

In „Luctor et Emergo", het orgaan van den Bond van Christelijk Gereformeerde Jongelingsvereenigingen in Nederland van 10 December 1931 komen, wat wij zouden kunnen noemen, stellingen voor van inleidingen, niet maar op een plaatselijk© vereeniging, maar op de afdeeling Zuid-Hoiland te houden. Er zijn stellingen pro en contra.

Van de contra-stellingen behoef zeggen; Nr II luidt als volgt: ik weinig te

„Alleen dan, wanneer de patroon zijn knecht dwingt direct tegen Gods gebod in te gaan, ontstaat het recht tot werkstaking voor den betrokkene."

De stellingen „pro" zijn zeer uitgebreid en toch, als ik het goed zie, is het resultaat niet verschillend van de stellingen „contra". In de Xe der pro-stellingen komen o.a. deze woorden voor:

„Geoorloofd is een werkstaking eerst dan, als het gaat om goederen, welker gemis den arbeiders verhinderen zou dé hun door God op de schouderen gelegde taak naar behoören te vervullen."

Als ik deze regelen goed versta, is ook dit begrepen in hetgeen ik in mijn vroeger gegeven beschouwing en ook in het bovenstaande heb betoogd. Ik moet verklaren, dat de „ligging" van deze beide inleiders, op dit punt, mij nader is dan die van hen, die nu, in 1932, nog als apologeten der slechtstwee-voorwaarden meenen te mogen optreden.

Ik hoop, dat op ons nog niet van toepassing zal zijn de Se der contra-stellingen:

„Naarmate de tijdgeest terrein wint op het Christelijk erf, oordeelt men oppervlakkiger over het „recht tot werkstaking."

A. SCHILDER.


*) Patrimonium van 18 Mei 1932 gaf een hoofdartikel over „Geesinlcs Ethiek", waarin meer de meening van Geesink betreffende eigendom werd besproken.

') Het vet gedrukte hier en daar is van mij. A. S. ') Hierbij is te denken aan den tijd, waarin dit werd geschreven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Arbeids-gebod ~ Arbeids-gelofte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1932

De Reformatie | 8 Pagina's