Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijke Zending.

Gelijk er vanwege de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, aanstonds na haar optr©d©n in doleanti©, een Diaconaal-en een Ouderlingen-Congr©s werd gehouden, zoo riepen zij ook een Zenr dingscongres samen. ;

Het besluit daartoe was genomen op de Voorloopige Synode te Utrecht in 1888. Daar toch werd op voorstel van Dr F. L. Rutgers aan de Deputaten voor de Zending, Ds F. Lion Cachet en ouderling W. Hovy opgedragen, in overleg met Dr L. H. Wagenaar, ter bespreking van het werk 'der Zending een Congres 'te houden met "daartoe algevaardigde leden der kerkeraden.

T3edoeld Congres vond plaats op 29 en 30 Januari 1890 te Amsterdam, in het Gebouw voor den Werkenden Stand, en werd op uitnoodiging van het moderamen ook bijgewoond door Ds Wi. H. Gispen en Ds L. van der Valk als gecommitteerden van de Zendingscommissie der Christelijke Gereformeerde Kerk.

Als eerste spreker trad op Dr A. Kuyper, di© in den vorm van een zeer levendige improvisatie ©en breede reeks dogmatisch-kerkrechtelijke stellingen bepleitte, waarvan de behandeling en besprelring heel den eersten dag van 's morgens over tienen tot 's middags bij vijven in beslag nam.

Nadat de referent den tol van zijn eerbied aan de kerkelijke zending der Christelijke Gereformeerden betaald had, nam ook Ds Gispen aan d© discussie deel en sloot deze de morgenzitting met dankgebed.

Op den Zendingsdag der Christelijke Gereformeerde Kerk, gehouden 10 September d.a.v. te Groningen, hield Gispen zelf een referaa.t over d e k e r k e 1 ij k e Zending i n d e p r a c t ij k. Het werd opgenomen in het Algemeen Zendingstijdschrift „De Macedoniër".

Spreker begon met te gewagen van het door hem bezochte Congres:

„In het laatst van Louwmaand dezes jaars had ik het genoegen, met onzen geachten secretaris, Ds van der Valk, het Zendingscongres bij te wonen van de Ned. Geref. Kerken, doleerende.

„Ik schroom niet het ook hier uit t© spreken, dat we daar buitengewoon veel genoegen hebben gehad. De hartelijke wijze, waarop de broeders ons, als vertegenwoordigend© de Zendingscornmissie der Christelijk© Gereformeerd© Kerk in Nederland, ontvingen en behandelden, liet niets te wenschen over. Maar bovenal ben ik voor mij dankjbaar dat Congres te hebben bijgewoond om d© vele belangrijk© woorden die daar, over of in verband met de Zending, gesproken zijn. De geleerdheid, de rijk© kennis van zaken, d© zuiverheid in beginselen, de ijver voor de uitbreiding der Kerk onder de heidenen, bleek uit elk referaat, en dat alles is verre boven mijn lof.

„Dit wil niet zeggen, dat ik het met elk© daar uitgesproken stelling volkomen eens ben. Maar hetgeen ik er hoorde, heeft mij, naar de klein© mat© mijner vatbaarheid, werkelijk rijker gemaakt, veel stof tot nadenken gegeven, en mij geholpen in de uiteenzetting van ee'nig© denkbeelden over d© Kerkelijke Zending in de practijk, die ik zoo vrij ben in dit oogenblik aan uw broederlijk oordeel té onderwerpen.

„Wi© uwer reeds heeft kennis gemaakt met d© acta van het Zendingscongres — (©n ik hoop dat

niemand die kennismaking zal nalaten), zal bespeuren, dat een ©n ander, wat ik in het midden wensch te brengen, meer of min voeling houdt met de daar uitgesproken gedachten."

Op het kerkelijk karakter van de Zending zijner eigen kerk vestigt Gispen dan aldus de aandacht:

„Zooals bekend is, draagt onze Zending den naam van Kerkelijke. De Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland is, tot nog toe, de eenige P; rotestantsche Kerk in ons Vaderland, die rechtstreeks en officieel het Evangelie onder de heidenen en mohammedanen in onze Oost-Indische bezittingen verkondigt. Zij doet dit op het voetspoor der Gereformeerde Kerk in ons land, die, inzonderheid in de 17de eeuv^r, onder de opperhoogheid der Staten-Generaal en van de O. I. Compagnie, ook aan dien arbeid de hand heeft geslagen, zoodat er heden ten dage nog bestaat eene Protestantsche Kerk in N I.., in welke Kerk, in den laatsten tijd, ook twee leeraren uit de Chr. Geref. Kerk, door benoeming van den Minister van Koloniën en onder het gezag der Commissie voer de Prot. Kerk in Neerl. Indië, de bediening des Woords, of het predikambt, hebben aanvaard.

„Daar er echter tusschen de Chr. Geref. Kerk in Nederland en de Prot. Kerk in N. I. geen gemeenlschap der belijdenis of des kerkdijken levens bestaat, kan dit geval niet in aanmerking komen bij de bespreking van de Kerkelijke Zending in de practijk".

Spreker beperkt zijn onderwerp dan ook tot de engste grenzen en spreekt uitsluitend met het oog op den arbeid die aan de Zendingscommissie bovengenoemd is opgedragen, en onder haar leiding in O. I. verricht wordt. Maar hij wenscht dit toahl zoo te doen, dat aan het licht treedt op welke algemeen© beginselen hare bijzondere arbeid rust.

Zijn eerste stelling dan luidt: Hetgeen men Kerkelijke Zending noemt, onderscheidt zich daarin van de andere Zending dat zij niet uitgaat van het ambt, , de officie, den plicht en de roeping der geloovigen, om getuigen van den Heere Jezus te zijn; maar van het gansche lichaam der Kerk, vertegenwoordigd in de wettige vergaderingen van hen, die regeerders der Kerk zijn.

Hiervan zegt Gispen: „In de Zendingsgenootschappen oefenen de geloovigen een ambt of eene roeping en verplichting uit, om als getuigen van Jezus Christus in de wereld op te treden. In onze dagen, waarin zooveel van het ambt der geloovigen gesproken wordt in betrekking tot de kerkelijke organisatie, en aan de geloovigen de bevoegdheid wordt toegekend om van kerkorde te veranideren, ook al zijn ze maar met twee of drie vergaderd, en dat voorts deze hunne daad kracht en rechtsgeldigheid heeft" voor de gansche kerkelijke gelmeente; in onze dagen zal men moeilijk het recht hun kunnen betwisten om, waar de Kerken nalatig zijn het bevel des Heeren, om het Evangelie allen creaturen te prediken, uit te voeren, zelven de handen aan den ploeg te slaan en te doen hetgeen de Kerken in haar geheel moesten doen maar niet doen.

„De vraag, of de oprichters en leden der verschillende Zendingsgenootschappen van deze bevoegdheid of van deze roeping en verplichting der geloovigen zich volkomen bewust zijn, en uit overtuiging handelen, kan hier buiten bespreking blijven. Zij staat in het nauwste verband met heel het kerkelijk vraagstuk en met de meerder© of mihdere getrouwheid aan het historisch geloof en de belijdenisschriften, met de leer der Kerk, uit de tijden der groote reformatie en de opvatting van de leer van het ambt der geloovigen. Daaruit laat zich grootendeels verklaren het bestaan van zoovele genootschappen of vereenigingen, die het Zeadingswerk hebben ter hand genomen. Er liggen, bewust of onbewu.stj aan die verscheidenheid der genootschappen verscheidene leerbegrippen ten grondslag. De Kerkelijke en Theologische richtingen onder de Ned. Hervormden, spiegelen zich ook, in een of ander opzicht, in de verschillende Zendingsgenootschappen af. Met openbare loochenaars van de godheid van Christus en pertinente bestrijders van het bovennatuurlijke, in eéne Kerk den dood des Heeren te verkondigen, acht men plichtmatig. Maar voor geen geld van de wereld zou men met zulke lieden van één Zendingsgenootschap lid zijn! Op het gebied der Zending ziet men tegen een scheuring meer of minder niet op.

„De arbeid nu van zulke geloovigen is geen Kerkelijke Zending. Hij gaat niet uit van het lichaam der Kerk. De opzieners der gemeente hebben, in qualiteit van opziener, met deze Zending niets te maken. De Zendelingen zijn uit dit oogpunt bezien geen wettige dienaren des Woords ein missen de bevoegdheid om in de kerken van het moederland met autoriteit op 'te treden ea Tiet Woord en de Sacramenten te bedienen. Hier te lande zijn zij van den dienst der kerken, ande^rs dan als behulpsels, uitgesloten, evenals de godsdienstonderwijzers en de oefenaars".

Spreker komt vervolgens tot de vraag: of de geloovigen bevoegdheid hebben om als geloovigen en als leden van georganiseerde kerken, buiten dat georganiseerde lichaam der Kerk o-m. Zendelingen naar de heidenwereld te zenden. Deze vraag moet z.i. uit een theoretisch oogpunt ontkennend beantwoord worden. „Door theoretisch oogpunt bedoel ik eigenlijk leerstellig en kerkrechtelijk oogpunt.

„Er is toch in al de schriften des Nieuwen Testaments geen enkel voorbeeld aan te wijzen, dat, waar reeds eene georganiseerde Kerk bestaat, op zichzelf staande geloovigen, alleen op grond dat zij geloovigen en leden van het verborgen lichaam van Christus zijn, de bediening des Woords en der Sacramenten onder joden of heidenen hebben vervuld. Het waren ambtsdragers die hetzij als Apostelen of Evangelisten het Woord predikten, ambten die met het diakenambt zeer goed vereenigbaar zijn en ook wel vereenigd waren. Het bevel dat Christus vóór zijne hemelvaart gaf om allen creaturen het Evangelie te verkondigen, de volken te onderwijzen en te doopen, zal toch wel zóó verstaan moeten worden, dat het gegeven is aan de geheele gemeente, niet los en onafhankelijk van de Apostelen en hun gezag, maar onder hunne autoriteit en naar de bepalingen die zij, als lasthebbers van Christus, daarvoor zouden stellen. Zoo vermaant Paulus Timotheus dat hij het goede pand moest toevertrouwen aan getrouwe menschen, die bekwaam zijn om ook anderen te leeren.

„Zoo heeft d© Kerk in alle eeuwen het Woord des Heeren ook opgevat. Want het is iets anders of een geloovige in zijne omgeving, op reis, of ook onder heidenen en mohammedanen, getuigenis aflegt van zijn eigen geloof en anderen opwekt ook in Christus te gelooven, dan of hij zelf thuis blijft en anderen heenzendt met last en macht om het Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen."

„En dit is het toch wat de Zendingsgenootschappen in den grond der zaak doen. De z.g. ordening der Zendelingen geschiedt wel doorgaans door een of meer predikanten, en, in den laatsten tijd, ook wel in een officieel kerkgebouw, maar dat alles geeft nog aan deze handeling geen kerkelijk of gemeentelijk karakter. De predikant heeft voor deze handeling geen opdracht van de gemeente wier dienaar hij is, en de Kerk wordt eenvoudig door de kerkvoogden voor dit doel geleend of beschikbaar gesteld, gelijk dit ook wel geschiedt voor een orgelconcert, de inhuldiging des Konings, of iets anders.

„Het kerkelijk kleurtje, dat de ordening der Zendelingen hierdoor krijgt is dus niets anders dan schijn. De Kerk zelve zendt niet. Zij erkent de dus geordende broeders niet als dienaren des Woords en verbiedt hun de bediening der Sacramenten in de Kerken van het Moederland."

Dan volgt een critiek op wal Dr Kuyper op het Zendingscongres over het revolutionair karakter der Zendingsgenootschappen sprak; waarna Gispen concludeert: „Al kunnen wij dus uit een theoretisch oogpunt de onkerkelijke zending niet goedkeuren, toch willen we haar ook niet beschouwen als ©en uitvloeisel van de revolutie. Gedachtig aan het bekend© gezegde, dat God met een krommen stok wel eens ©en rechten slag doet, en dat er wel eens iets geschiedt hetwelk niet behoorde te geschieden, maar dat geschied zijnde toch niet ongedaan kan of behoeft gemaakt te worden, bovenal lettende op het ambt der geloovigen in vervalschte Kerken en tegenover slapende en ontrouwe ambtsdragers, willen wij ook acht geven op de lessen der practijk. En dan aarzelen wij niet te zeggen dat ook hier het Woord des. Heeren geldt: verderf het niet; want er is een zegen in. Immers: uit de practijk der laatste honderd jaren blijkt, dat waar de geloovigen, bij nalatigheid van d© uitwendige, georganiseerde kerk, sommigen uit hun midden, als zendelingen ordenen en zenden om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen, deze arbeid kennelijk van God gezegend is en wordt, zoodat de kerken, in plaats van dit werk tegen te staan, het veeleer, met belijdenis van eigen schuld, moeten waardeeren, en er naar streven moeten het langzamerhand te leiden in de bedding van het kerkelijk leven... En we hebben reeds veler overtuiging mede. Op het jongste Zendingsfeest op Leyduyn zeide de waardige T. M. Looman, de Zending der Christelijke Gereformeerden besprekende, dat deze was eene Zending die van de Kerk zelve uitging. En dat het zoo eigenlijk behoorde te zijn. En deze broeder is de eenige niet, die zoo oordeelt".

Intusschen, zegt Gispen, zal er nog veel moeten veranderen, eer het zendingswerk in onzen tijd zoo geordend en op wettige, kerkelijke paden geleid is. Allereerst zal overwonnen moeten worden de noodlottige tegenstelling die zich uitspreekt in de tweevoudige leus van: zielen redden en kerken planten. Door die tegenstelling is veler denken en handelen vervalscht. Onze vaderen spraken van kerken planten. En in deze schriftuurlijke gedacht© is alles uitgedrukt. Verre moet de gedachte van ons zijn, dat het zielen redden ons werk is of het werk van eenig mensch. Niet een Apostel of of een zendeling of een geloovige, maar de Zoon Gods alleen vergadert, regeert en bewaart de tot het eeuwige leven uitverkorenen tot een kerk. En daartoe gebruikt Hij den dienst van menschen. Bij aanvaarding van het kerkelijk beginsel in de practijk der Zending moet echter nauwgezet gelet worden op de orde en den weg, dien we, uit de Heilige Schrift, als Gods weg leeren kennen. Men moet beginnen bij het begin, d.i. de Zending afleiden 327 uit het vrijmachtig welbehagen Gods, op den door God gezondenen Middelaar en Verlosser zien; vervolgens letten op hen tot wie de Gezonden© des Vaders, door den dienst zijns woords komt; aan deze de Zending in den naam van Christus volbrengen en hen, die naar het goddelijk welbehagen tot geloof en bekeering komen, door den doop de zichtbar© kerk inlijven, ordenen tot ©ene huisgemeent© of tot eene plaatselijke kerk, en die plaatselijk© kerk in levend, organisch verband doen staan tot de kerk die de Zending Gods in de heidenwereld heeft bediend. De Kerk mag de Zending dus nooit als een godsdienstig© liefhebberij beschouwen, of als iets dat zij doen wil om te toonen dat zij ook wel wat voor den dienst des Heereni over heeft en ook wel liefde gevoelt voor die arme blinde heidenen! Neen, de Zending is niet ons welbehagen, maar Gods welbehagen.

Duidehjk vernemen we hier klanken, door Gispen op het Zendingscongres opgevangen. Alleen maar, wat daar in wetenschappelijfeen vorm was gegeven, wordt hier door hem gepopulariseerd.

Ten slotte staat hij nog stil bij de minder gunstige uitkomsten, die de Zending der Christelijk© Gereformeerd© Kerk tot nog toe gehad heeft, en hij toont aan, dat de oorzaak daarvan niet gezocht moet worden in de onzuiverheid of in het overdreven© van het beginsel der kerkelijke Zending, maar in bijkomende omstandigheden.

RULLMANN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's