Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(In de laatste drie artikelen over het onderwerp „Opvoedings-oimatuur" in den vorigen jaargang wezen wij erop, dat noch de oudere opvoedingswijze gecarricatüriseerd, noch de nieuwere geïdealiseerd mag worden. Een al te vrije opvoeding is in strijd met de natuur van het kind, die leiding en binding vraagt. De drang naar zelfontplooiing gaat vergezeld van de neiging tot zelfhandhaving. Deze neiging tot zelf-Handhaving moet worden beperkt en dienstbaar geöiaakt aan verkregen goed.

Wel moet het kind vrij zijn, maar dan vrij in den goeden zin. Het kind is niet vrij in de dingen, waarover het wil denken, niet vrij in de daden, die het wil doen, maar het kind behoort wel, bij de leiding, die het ontvangt, zich vrij te kunnen ontwikkelen met dien verstande dan, dat er niets gedaan mag worden tegen '? an„9s.r.d. vo.n dP. "n.twikke'ina*wftt.te.ri'XoftT..j3edi, , Jimd^ die door God Zelf zijn gesteld. -

Doordien nu met deze eischen geen rekening gehoud, en wordt, dreigt de opvoeding te denatureeren.

Dit korte overzicht geven vrij met het oog.op het feit, dat met dit nummer een nieuwe jaargang aanvangt en de nieuwe abonné's op die wijze gelegenheid hebben in hun gedachten het volgende te doen aansluiten bij het voorafgaande.)

Opvoeflings-onnatuur.

IV.

Er komt ia den laatsten tijd een sterke neiging bij de ouders om de kinderen vroeg groot te vinden. In Ji€t algemeen hebben de ouders van dezen tijd m«er oog voor de deugden dan voor de gebreken tiuniier kinderen.

Dat is het ééne gevaar.

En het andere gevaar, dat er vlak naast ligt, is dit: de ouders hebben het te druk óf zij zijn t|e weinig ijverig of te weinig plichtsgetroinw om hun kinderen rustig en kalm op hun gebreken te wijzen.

Er wordt nog wel eens gesnauwd. De ouders zijn wel eens kwaad. Zij ergeren zich wel eens. Maar dit alles is eigenlijk waardeloos in de opvoeding. Een vader, die zich ergert, een moeder, die nijdig wordt, het zijn precies niet de geschikte opvoeders die het kind noodig heeft.

In de eerste plaats, , zeiden wij, vinden de oudei^s hun kinderen veel te vroeg groot.

Zij letten veel meer op de deugden dan op de gebreken van hun kinderen.

Gevolg daarvan is, dat van jongs af aan heel sterk met de wenschen van het kind wordt gerekend.

In de opvoeding in menig gezin heerscht het kind vrijwel onafgebroken.

En waar men inziet, dat dit niet goed is, daar ontstaat vaak de toestand van de botsing tusschen den wil van het kind en den wil van de ouders.

En bij deze botsing wordt dan de wil van het kind als macht tegenover den wil van de ouders gevoeld.

Het kind is dan één en de ouders zijn één (indien ook altijd maar één — soms zijn del ouders twee).

Bij zulk een botsing is echter de idee van opvoeden al weg, zoodra de ouders ook maar een oogenblik de instelling hebben, alsof de wil van het kind een gelijkwaardige opposant ^s tegen hun wil. Evengoed als de idee van de opvoeding iverdwijnt, zoodra de ouders boos, wordein, zich driftig maken, kribbig zijn of onbeheersteht uitvallen. '-• -

Maar daarover straks nader. ' i Deze toestand hangt echter ten aauwstte samen met het feit, dat vele kinderen aanvankelijk over het paard getild worden. Heel veel ouders bemoeien zich veel te veel met de kinderen. Een kind is voor hen een schoothondje dat kunstjes doet, een papegaai die aardige woordjes zegt, een poesje dat leuk speelt, een stukje speelgoed waarmee zij zich vermaken, een beetje kostbaar bezit, waarmee zij pronken — en met dat al wordt bij zulk een levenshouding het kind in den grond bedorven.

Onze christen-ouders hebben te bedenken, dat ook hun kind een zondig kind is, in welks hart de ongerechtigheid woont. Zij hebben te bedenken, dat hun kind een kostelijke gave Gods is, die zij echter niet in de eerste plaats ontvingen om er zelf zich aan te goed te dotn, maar een galve, die hun de dure verplichting oplegt om dit kind op te voeden lot een mensch Gods.

Zeker, de Geest Gods moet die opvoeding zegenen. Maar evenzeer is bet waar, dat zij hebben op te voeden alsof het van hun opvoeding afhing. Hebben wij niet als christenen in alle werk met de diepste afhankelijkheid, maar tegelijkertijd met de grootste nauwgezetheid en met den grootsten ijver bezig te zijn? En waar dat geldt van alle werk, zou hel dan niet bovenal gelden van die wonderlijke opdracht die God geeft: menschenkinderen op te voeden tot den dienst en de vreeze Gods?

En juist het pronken met een kind, bet wijs zijn TTit/c acK •tbi'ö, t/^d-^rft soo .öïitaagïijk "Gel, ? oodra het kind' het zelf gaat merken.

Zoodra het kind het gaat merken — dat kan al heel jong zijn. Veel ouders denken, dat eerst omstreeks het derde of het vierde jaar het kind bewust gaat meeleven. Aangenomen, dat dat juist is (de meeste kinderen leven reeds jonger bewust mede), dan nog houdt dit alles geen rekening met de onbewuste factoren. Onbewuste factoren, die menigwerf van veel grooter invloed zijn op het latere leven, dan enkele feiten, waarvan de ouders dachten, dat zij bewust beleefd werden en waarvan zij dachten, dat zij grooten indruk hadden gemaakt.

Men kan met gerustheid zeggen, dat de verhouding van de kinderen tegenover de ouders reeds; bepaald wordt door gedragingen van de ouders in de tweede helft van het eerste levensjaar van het kind. Hoogstwaarschijnlijk zijn zelfs reeds de invloeden vanuit de tweede en volgende levensmaanden van blijvende beteekenis. In ieder geval — het moge al dan niet vaststaan, dat het steeds zoo is — is toen wel met stelligheid bewezen, dat gebeurtenissen uit de allereerste levensmaanden hun invloed in het latere leven kunnen doeni gelden.

Van jongs af aan moet een kind zoo veel mogelijk ongestoord zich kunnen ontwikkelen. Dit beteekent niet alleen, dat men het kind niet dient te storen bij het spel tenzij dan dat het hoog noodzakelijk is, het beteekent ook, dat in overeenstemming met hetgeen vroeger werd uiteengezet de ouders bereid moeten zijn, de ontwikkeling van het kind te leiden daar waar het kind aan ouderlijke leiding behoefte heeft.

Opvoeden vereischt, dat men van jongs af aan het kind veel zorg besteedt, zonder nochtans het kind met zijn zorg te belasten en te beladen.

Zulk opvoeden is echter ernstig werk. E n d i t is wel de groot e kwaal van de opvoeding van dezen tijd: de ouders, vooral de jonge ouders, zijn veel te weinig ernstig.

Zeker, ik weet wel, onze moeders hadden toen zij 25 jaar waren kapothoedjes op. Dat hoeft niet. Maar vele van de tegenwoordige jonge moeders zijn al te graag de fleurige dartele jongemeisjes, die ©en plezierige speelpop hebben in haar kind, die met het kind pronken, die.om het kind lachen, die mei het kind plezier maken, zonder dat zij daarbij bedenken, dat zij tegenover het kind ook zóó hebben te zijn dat het kind eerbied voor moeder kan hébben.

Maar wat komt er van dat eerbied afdwingen terecht?

Hoe menige moeder in onzen tijd denkt niet in de eerste plaats om eigen genot, om datgene, wat zij zelf gaarne wil? En wanneer haar kind niet vlug genoeg wil inslapen wanneer zij uit wil, wordt moeder geprikkeld en bet kind zeni|^achlig; dan wordt het met het kind nog erger en 'moeder wordt boos; en er komt een verzet bij het Mnd, ' lat moeder wijt aan de koppigheid van het kind of aan de ondeugendheid van het kind; een ver iet, dat in wezen echter niet anders is dan het l.eel natuurlijke verzet van het kind tegen de opvoedings-onnatuur die het beleeft.

Veel te vroeg groot zijn ook de kinderen zocdra zij tegen het einde van de schooljaren komen. Gelukkig niet in alle gevallen, maar wel zeer dikwijls is het zoo, dat men het kind, als bet maar ©enigszins neiging heeft om de allures aan te nemen van een volwassen mensch, óók als volwassen beschouwt. Niet alleen doordien men het in velerlei opzicht een gewichtigheid toekent, die het stellig nog niet bezit, maar doordien men het kind naar de oogen begint te kijken en zoo heel gaarne de wenschen van het kind belangwekkend en gerechtvaardigd acht.

Laten verstandige ouders toch begrijpen, dat het voor een kind bijzonder slecht is om z; 0|0( vroeg groot te wezen. Onze vaders hadden znlke vvijze spreekwoorden, al waren die dan ook niet altijd zoo zoetelijk als men tegenwoordig graag ©en spreekwoord hoort: „Vroeg rijp, vroeg rot, vroeg wijs, vroeg zot".

Daarnaast geldt toch altijd nog de ernstige vermaning, dat het rijsje moet worden gehvogen als het jong is.

Veel ouders, die als hun kinderen 16 of 17 jaar zijn steen en been klagen, dat zij hun ontgroeid zijn, vergeten, dat het hun eigen schuld is, dat het rijsje als een starre stronk scheef groeit, omdat zij het rijsje zoo verschrikkelijk belangwekkend vonden toen het begon uit te schieten.

Ieder verstaat, dat hetgeen wij zeiden met tallooz© voorbeelden zou zijn uit te breiden. .

Het te weinig beheerscht zijn van de ouders komt ook daarin uit, dat er, nadat er te veel toegegeven is aan de grillen van het kind, dikvvijls een botsing ontstaat tusschen den wil van het kind en den wjl van de ouders. Geheel ten onrechte.

Immers de wil van de ouders en de wil van het kind zijn allerminst gelijkwaardige grootheden gelijk wij zeiden. De ouders moeten steeds zorgen, dat datgene, wat zij willen met hun kindet-en en voor hun kinderen, steeds door hen bewust gewild wordt.

En dat bewuste willen moet steunen op inzicht; inzicht ifi de situatie met het kind en inzicht in den aard van het gebod.

Maar de wil van het kind is niet een gelijkwaardige opposant. Het kind wil, maar wil dan zonder gezag, wil zonder recht, wil zonder het bewust najagen van het goed.

Wanneer het in de opvoeding zoo ver is, dat de ouders met hun kinderen moeten gaan overleggen of, nog erger, moeten pogen te komen tot een compromis, dan is het al heel erg.

Dit beteekent natuurlijk niet, dat de ouders niet met hun kind mojen praten. Dat zij niet met het kind mogen redeneeren over datgene Wat het kind wil. Er is natuurlijk geen enket bezwaar tegen, dat men het kind tracht te overtuigen van ongelijk. Dat men het kind inzicht probeert bij te brengen omtrent het verkeerde van zijn streven. Dat laatste zal in de meeste gevallen zelfs eisch zijn. En de redeneering zal natuurlijk rekening houden met den leeftijd van het kind.

Maar de ouders gaan bij dit overtuigen steeds uit van de gedachte, dat zij natuurlijk de verantwoordelijke opvoeders blijven en dat het apriori vaststaat, dat het kind hun wil volbrengt

Hun wil.

Hier komen wij op een punt, waar zeer veel

wordt gezondigd. De - wil van de ouders mag, noioit beteekenen de gril van de ouders, mag nooit tiet-? ïellde zijn als de oogenbliklselijke wenscli of de begeerte van de ouders, wijl gril, wenschof begeert© slechts voortkomen uit een tijdelijke situatie, uit zucht naar genot, uit behoefte om nu van het gezeur af te zijn of wat dan ook, dat zuiver tijdelijk en enkel menschelijk is.

Zeker, er is geen enkel bezwaar tegen, dat moeder wanneer zij vermoeid is tegen de kinderen zegt: „Moeder is vermoeid, nu moeten jullie eens Wat rustig zijn"; de aard van de liefde brengt mee, dat zoo iets geschieden kan. zoo iets geschiedt.

Maar het is verkeerd, dal vader, wanneer hij in een spannend romannetje zit te lezen en de kinderen vragen om inlichtingen over een.boek, waar zij mee bezig zijn, of over een bericht in de krant, zijn jongens toesnauwt: „Houdt op met zeuren en laat me eens rustig lezen". Het is verkeerd, dat vader, omdat hij nu eenmaal nog een brief posten wil, te laat aan tafel komt en als de kinderen dan wat gehaast doen, omdat zij te laait op school dreigen te komen, die kinderen bestraft, omdat zij zoo haastig zijn: „zij kunnen niet eens meer op vader wachten".

De wil van de ouders moet alt ij d verweven liggen in den wil end e orde Gods voor het leven.

Maar daaruit volgt dan ook, dat de ouders hun kinderen weer zoo moeten opvoeden, dal zij ook zelf weer leeren offeren. De ouders moeten niet anders willen dan het karakter van hun kind zoo vormen, dat zij zelf mogen verwachten, dat hun kind een mensch Gods worden zal.

Zal dit echter gebeuren, dan moeten de ouders het offeren kennen. Het offer op allerlei wijzen.

Er zijn wel Gereformeerde gezinnen, waar vader 's morgens eiken morgen weer langer dan een kwartier bidt voor hel ontbijt; en wanneer dan de kinderen die naar school moeten, wat gaan schuifelen of hoesten of door hun oogspleten gluren naar de klok, dan worden die kinderen straks hard gestraft. Maar zou Iiier inderdaad vervulling zijn van den wil Gods in verband met deze omstandigheden? Er zijn wel ouders, die van hun kinderen eischen, dat zij 's Zondagsavonds luisteren zullen, als door vader, terwijl de heeie familie rondom den disch zit, eerst de heele „Heraut" en dan de heele , , Reformatie" hardop wordt voorgelezen. Het is mij bekend, dat zoo iets in den jare 1933 allhans in twee families geschiedt. Bij dit voorlezen zijn jongens van 10 en 12 jaar, meisjes van 8, 11 en 13 jaar. De heele operatie duurt, als vader ten minste over het niet altijd even klare proza niet al te vaak struikelt (de andere vader slaat laoeilijke woorden maar over, daar geldt het dus: hoe moeilijker proza hoe beter) precies drie uur en twaalf minuten, zoo vertelde mij één der zoons.

Zeker, ik wil niet ontkennen, dal er iets moois ligt in de gedachte, die aan zulk doen ten grondslag ligt. Maar toch geloof ik niet, dat hier de wil van den vader goed is. „Het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten". En wanneer wij dat bedenken, dan verstaan wij ook, dat er een tijd is om zelfs met hel lezen van voortreffelijke kranten op te houden, wanneer wij lezen willen voor al onze familieleden tegelijk.

Men vergete niet, dat het oprecht vromer kan zijn met zijn kinderen wat te gaan stoeien of wat te gaan wandelen dan 's Zondagsavonds van klokke half zeven tot twaalf minuten over half tien zware lectuur te lezen om dan de kinderen na een lang avondgebed in bed te stoppen.

Het is niet vroom om den Zondag te ontheiligen met zijn kinderen. Maar het is evenmin vroom om den Zondag voor de kinderen ongenietbaar te maken, Ook hier zie men het licht Gods over het leven en erkenne men de rechte verhouding tusschen natuur en genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's