Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ook de Christelijke politiek in gevaar. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ook de Christelijke politiek in gevaar. (Slot.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door bizondere omstandigheden, waarvan slechts een deel met mijzelf verband hield, bleef het slotartikel van de onder bovenstaanden titel gegeven reeks langer achterwege, dan wenschelijk was. Ook verleden week.

Groot is dit bezwaar inmiddels niet, omdat we eigenlijk niet veel meer te zeggen hebben.

We hebben aangewezen, dat in den laatsten tijd de christelijke politiek als zoodanig in gevaar kwam, niet zoozeer nog door de brutaal onchristelijke actie van wie haar breken willen (en daarmee dus nog haar bestaansmogelijkheid of - werkelijkheid erkennen) doch door de in schijn allerchristelijkste ^bewering van .wie haar onmogelijk achten.

We wezen aan, dat met name de ondoordachte en overhaaste aanprijzing van de ideeën der z.g. dialectische theologie hier veel kwaad heeft gedaan, wijl zij juist de mogelijkheid van christelijke politiek op verscheiden gronden en met zeer veel, ook wel uiteenloopende, argumentenreeksen loochende.

En daarna gaven we enkele voorbeelden, die bewijzen, dat ook onder ons in den laatsten tijd in dezen meeningen worden verdedigd, en stellingen worden verkondigd, welke tot getij lie conclusie komen als de zooeven bedoelde theologie.

Terloops wezen wij er op, dat het doordringen van zulke gedachten voor een niet zoo klein deel m rekening dient gebracht te worden ter verklaring van den snellen aanwas van het getal dergenen, die zich zelf voorspiegelen dat ze de fascistische beweging toebehooren. Onder hen, zoo merkte ik op, zijn er ook veten die groot geworden zijn bij de vaderlijke overtuiging, dat christelijke politiek wèl mogelijk en ook vereischt was. Is hun (zoo was de gang van ons betoog) DIE overtuiging eenmaal ontnomen, en zulks dan in naam van het zuivere „hooren" naar „Gods Woord", dan zuEen deze menschen te gemakkehjker in de armen van de reactie vallen, welke onder den naam fascisme in deze dagea van zich spreken doet.

Met andere woorden: wij zeiden, dat de ideeën van Karl Barth c.s. vele jongereai dreven naar het fascisme, dat immers ook de politiek nieitchristehjk, maar „zakelijk", „nationaal", „volksch", en zoo. houden wil.

Nu schijnt het ©en voor dit betoog funestei coincidentie, dat juist dezelfde Karl Barth tegen het fascisme, gelijk het in Duitschland optrad, zoo fel en zoO' energiek zijn stem heeft verheven. Welke oppositie ook gebroken worden kon, door de aanhangers ©n de voorvechters van het „volksch©" regiem, — men kreeg Karl Biarth er nog niet onder.

En dat interesseert velen op het hoogste. Zeifs zóó hevig, dat ze zijn protesten tegen d© fascistische staats-geweldpleging op de kerk in het HoUandsch vertalen en verspreiden: „Bezinning!”

Is, zoo kan men vragen, is, met dit feit voor oogen, heel di© breed© brug tusschen Karl Barth's ideeën en bet overloopen van veel jongeren naar het fascistische kamp, niet ©en fictie?

Wij antwoorden daarop: neen. Of — zoo men wü: Beztruningl

Want hoezeer Barth ook zich tegen de fascistische geweldpleging op de kerk schrap moge zetten, hij is daarmee nog niet bekeerd tot de leer, dat ©en christelijk© pohtiek mogelijk is.

Juist, omdat wij de zooeven ondersteld© tegenwerping hebben zien aankom^en, wezen we reeds in ons aan Ds Buskes gegeven antwoord erop, dat Barth heeft uitg©s.prok©n, van Hitler's poli­ tiek zelve het eigenlijk© gevaar niet te duchten. Tegen 'een fascistischen staat als zoodanig stelt Barth geen principieel protest. Hij wil alleen de ker k in den staat de vrijheid laten, „haar" „opvattingen" o.m. inzak© het koninkrijk Gods naar eigen wil t© verbreiden.

En als deze opvattingen feitelijk het politieke leven prijsgeven aan een overheid, die qua talis niet-christelijk kan of moet zijn, dan zal de strijd voor de vrijheid der kerk HIER tenslotte neerkomen op een worstehng om een vrijbrief, dien de kerk voor zich begeert, onder vóór-öpstelling der grondtliese-, dat geloof ©n politiek, dat Gods-Woord-hooren en staatsmanskunst, dat koninkrijk Gods en staatsbestuur, rtwe©' elkaar niet rakende grootheden "zijn.

Daarom zegt ons Barth's protest niets, dat ook maar de minste hoop aan ons geven kon voor den terugkeer van afdwalend© jongeren.

Men kan in eigen huis op inbrekers schieten, ©n zelf omtrent d© vragen van eigendom en diefstal zijn leven lang verkeerde theorieën verkoadigen. Men kan tegen de ons zelf tartende tyrannie van een despoot zich verzetten, en inmiddels zelt de vraag, of despoti© goed dan wel kwaad is, in bet midden laten. Ja, men kan zélf de grootste tyran wezen.

De vrijheid, idi© Barth opeiscbt voor „de Kerk", wordt als noodzakelijk goed voor haar gevorderd, op zulke gronden, dat de eerst© de beste communist, die zich wijs maakt, het „communisme" t© hebben „gehoord" van God^ ©n het „Woord Gods" te moeten „verkondigen" in opstandigen zin, op soortgelijke wijze kan protesteeren tegen ©ea overheid, die, hoewel ni©t-christ©lijk, toch dezea commimistiscben Woord-Gods-apostel den mond zou willen .snoeren.

Toch z ó u die mond te snoeren zijn.

Daarom kmmen wij ons niet troost©n ov©r dm loop der dingen, ziend© op Barth's jongste daden.

Integendeel — we achten zijn optredön, hoezeer toevallig iets rechtmatigs verlangende, principieel verwerpelijk; een strijden tegen den nietchristelijkeii duivel met behulp van een niet-christ©hjfcen Beëlzebub

Bekeering tot de christelijke politiek heeft men niet te wachten van hen, die de gelegenheidsoppositie van Barth gebruiken als slaapmiddel tegen de pijn, welke opkomt bij een eerlijk tellen der gedunde en dunnende gelederen.

Befceering tot christelijk© politiek komt er alleen weer, als men principieel breekt met de ideeën van Woord en Geest, met heel' de lamlendigheid, welke daarmee coquetteert, of haar „ongevaarhjkheid" als grond aangrijpt, om haar dragers maar te laten op belangrijke posten. Alsof de , , ongévaariijkheid" vaai zwijgers-en-toezi©nders bij een fcnikkerspel van de Heeren Geelkerkeai-Miskotte niet veel gevaarhjfcer, wijl relativistisch en défaitistisoh was, dan ©en heele winter-propagandatocht deoleiders van de heen-«n-w©er-beweging, zooeven aangeduid.

j Bekeering tot christelijk© politiek, di© komt er alleen, wanneer men ginds en hier weer eens ernst maakt met de consequentie's der Gereformeerd© beïïjdenis omtrent kerk en koninkrijk Gods, omtrent de waarde van de geschiedenis ©n haar continuïteit. Omtrent de vleescbwording des Woords, de klaarblijkelijkheid en de sufficientie der bizondere in de Schrift gegeven openbaring, d© beteefcenis der schepping en der scheppingsordeningen, d© verlossende kracht van het keamenvan-God-in-het-aangezicht-van-Jezus-Christus, ook in en voor 'Cn met de historie, den tijd, het gansche breede menschenleven.

Bekeering tot christelijk© politiek komt er onder ons alleen, als men ophoudt te fratemiseerea met de importeurs van d© laatste snufjes uit het buitenland, die, zonder dat de brave burgers (en burger-leiders soms) het merkten, zoomaar ©en heel fcersversch pseudo-begrip van het „koninkrijk Gods" hebben geimporteerd, vooral onder degeu'sn, tegen wie ik en anderen niet hebben lomnen strijden, zonder dat verscheiden zeer vooraansta^aiuden hun hoofd fronsden. Zij wilden dein vrede, en dachten, dat dat nog kon zoolang de jongehngsvereenigingen nog Pro Reg© van DT A. Kuyper, 3 deelen, in d© kast hadden staan, ^ inleidingen lieten leveren uit E Voto.

Maar het Koninkrijk der hemelen wordt slechts met geweld veroverd. Als ik me niet vergis, liggen de woorden „geweld" en „strijd" in ong©v©©r dezeM© „zone".

Tenzij men dat geweld „vergeestelijkt", of althans isoleert van den joumaJistieken rommelj en zoo.

Ja zeker, dat heeft Karl Barth die lieden ooï^ laten gelooven.

En de misère ziet men nu — in de wegl'oopers, die vandaag d© politiek ont-christelijken, en verzekeren, dat ze overigens het koninkrijk der heme^ lein nemen met „heilig geweld", zoo „in do binnenkamer".

De binnenkamer. —

Ik dacht ©igenhjk, dat w© die binnenkanwrlieden wel zoo langzamerhand dóór hadden.

Want of nu. ©en hberaal zegt, dat Godsdien^'' een zaak van de binnenkamer is, of dat Kierkegaard spreekt over den existentiealS! gieloovenaö,

als ridder d©r oneindigheid, en dus der eenzaamheid, der binnenfeamer, maakt dat verschil?

Hebben sommige voUcsleiders niet te veel in schema's gedacht? Thorbecke heeft zijn duizenden verslagen, maar Kierkegaard, Barth, Thurneysen hun tienduizenden.

En onder de bedrijven van dien slag door wrijft Dr J. G. Geelfeerken zich de handen over een hupsclien uitval van de Heeren Haitjema-Miskotte contra Dr H. Colijn en nog een ander. Hoe zei Victor HugOi 'tooik al weer?

Mur, ville et port, A'syl de mort. Tout dort.

Maar dan eerst nog ©ven ©en bouse-party natuur-Kjk. Daar wordt de laatste kwestie afgezworen, en het koninkrijk der hemeilen in de binnenkamer opgeborgen.

Van Thorbecke tot G©elkerken-Miskotte-Buskes. ; En Mussert, en zoo.

; En Mussert, en zoo. O, DT Abraham Kuyper!

Plnrifomiiteit der kerk en epigonisme. (III.)

In de eerste plaats zouden we dus trachten aan te toonen, dat Prof. Hepps beroep op Calvijn hier niet ter zake doet.

Prof. Hepp beweert, dat de „leer der pluriformiteit der kerk" — zij het dan nog niet in wetenschappelijken vorm — bij Calvijn gevonden wordt. , , De gedachte zelf wordt door hem (Calvijn) niet ondubbelzinnig voorgestaan". In de onderstelling, dat hier een schrijf-of zetfoutje ingeslopen is, en dat dus Prof. Hepp het omgekeerde bedoelt van wat er staat, lezen we dan belangstellend verder.

Pïof. Hepp verwijst naar Calvijns Institutie. Volgens hem staat de zaak zóó: „Nadat Calvijn de eigenschappen van de onzichtbare kerk heeft xdteengezet, komt hij tot de zichtbare kerk (ecclesiae facies)". Dit is de eerste opmerking van Prof. Hepp. De hoogleeraar trekt dus een s c h e i d s 1 ij n op de door hem hier aangewezen plaats (Inst. IV, I, 9), en constateertj dat wat vóór die streep ligt over de e i g e nl - schappen der onzichtbare kerk gaat, en wat daar achter ligt, handelt over de zichtbare kerk (ecclesiae facies, gelijk Ptrof. Hepp zelf citeert uit den aanhef van IV, I, 9).

Reeds deze opmerking van Prof. Hepp evenwel wijst op een al te vluchtige lezing — dezen keer — van Calvijns Institutie. Immers, wie Calvijn rustig nagaat, bemerkt, dat de hier door Prof. Hepp getrokken scheidslijn slechts fictief is. Ook in hetgeen vóór die scheidslijn ligt, handelt Calvijn over de zichtbare kerk.

Reeds had daarop Prof. Hepp kunnen opmerkzaam worden, als hij erop gelet had, dat de door hem geaccentueerde plaats, IV, I, 9 zegt, dat , hieruit", d.w.z. uit hetgeen vlak voorafgaat, de „gedaante" der kerk (ecclesiae facies) voor onze oogen „ontstaat", eigenlijk staat er: geboren wordt, („nascitur"). En vervolgens, dat ze dan ook voor onze oogen duidelijk oprijst. M.a.w. de openbaring van de kerk, haar zichtbaarwording in geconsolideerden vorm, haar verschijning onder vaste gedaante en met noteerbaar adres, die wordt mogelijk gemaakt, en ons aanwijsbaar gemaakt, door datgene, wat in den vlak aan dezen zin voorafgaanden volzin opgemerkt is.

En w a t is er nu door Calvijn opgemerkt in den vlak voorafgaanden zin?

Niets anders dan dit, dat Christus ons kenmerken gegeven heeft, waardoor wij de kerk (zoo vertaalt Dr Sizoo, w© kuimen echter ook vertalen: het lichaam van Christus, ipsius) kunnen kennen. „Kenmerken"; — zijn dat hier soms min of meer flauwe kenmerken? Vage notities? Sporen van geloof, van goede werken, aspiraties naar God, of wat meer den aanhangers van de pluriformiteitsleer zal kunnen en op hun standpunt ook móéten genoegzaam zijn, om ergens „nog" iets van de kerk te ontdekken? O neen, o neen, zegt Calvijn. Want omdat de Meere [TV, I, 8) heel goed wist, dat de kennis van de kerk (of van Christus' lichaam) noodzakelijk was voor onze zaligheid, en de kennis van die kerk als het lichaam van Christus zelf dus geen zaakje is van wetenschappelijke interesse, of van christelijke Realpolitik, of van fusieplannetjes, maar van zaligheid, daarom heeft Hij de kennis van die kerk ons met des te „ZEKER­ DER" kenteekenen toevertrouwd (zoo vertaal ik liever, dan met Prof. Sizoo: „aangeprezen").

Hier leggen we dus even vast, dat Calvijn juist op dit voor Prof. Hepp zoo gewichtige punt in zijn betoog blijkbaar niet ertoe neigt, een beetje tolerantie te gebruiken, en zoo den „ruimen" kant op te gaan in het toekennen van het praedicaat "^an kerk aan bepaalde vergaderingen, maar dat hij juist op diezelfde plaats er den vinger op legt, dat Gods voor onze zaligheid werkzame openbaringspaedagogie ons de kenmerken („notae") der kerk des t© gewisser, des te zékerder, des te óndisputabeler heeft leeren kennen, naarmate Hij wist, dat het hier een zaak is van zaligheid, hetwelk is, overgezet zijnde, van leven of dood. Niet van tactiek, of kerkpolitiek. .

En dit klemt te meei-, omdat —i gelijk we reeds opmerkten — Calvijn óók in het vóór Prof. Hepps gedachtenstreep liggende gedeelte over de kerk in haar ZICHTBAAR wording gehandeld heeft. Het is ons een raadsel, hoe Pl-of. Hepp kan schrijven, dat in IV, I, 9 Calvijn de pen op het papier zet, NADAT hij de eigenschappen der ONZICHTBARE kerk heeft „uiteengezet". Want alles wijst er op, dat Calvijn ook in de hoofdstukken IV, I, 1—8 de kerk teekent naar haar zichtbare openbaarwording, haar zichtbaar optreden naar buiten.

Reeds hieruit blijkt dit, dat hij in het IVe boek handelt over de uitwendige middelen of werktuigen, waardoor God ons noodigt tot Christus' gemeenschap, en ons daarin houdt. „Middelen" en „werktuigen", zeiden we; Pi-of. Sizoo verbindt die twee woorden tot één: „uiterlijke hulpmiddelen". Calvijn zelf spreekt van „media" (middelen) en „adminicula", d.w.z. werktuigen, steunsels, stutten, iets, wat houvast geeft, waar men p r a c t i s c h mee werken kan. Heel het na dezen titel volgende betoog zal dus niet daartoe strekken, dat men — naar de gewoonte der pluriformiteits-aanhangers — die „middelen en werktuigen" — onder welke de kerk in de eerste plaats — ziet verglimmen, en vervagen, en verbleeken, doch precies omgekeerd, dat men er mee wérken kan, dat men er zich op verlaten kan, dat men zeggen kan: dit en dat h è b ikl daaraan.

En dan komt vervolgens de ondertitel van hoofdstuk I: „over de ware kerk, met welke wij gemeenschap moeten oefenen (colenda), omdat zij de moeder van alle geloovigen is".

Al wat dus daar volgt, zoowel wat vóór als n a die streep ligt, handelt niet over een vergadering, die ons, (nadat wij van ongereformeerden een soort van phaenomenologische ken-methode hebben overgenomen) in haar veelvormigheid het recht zou geven, om te zeggen: het is nonsens, het is epigonistisch, het is simplistisch, te tornen aan de leer der pluriformiteit, „volgens" welke „er naast die, waartoe wij zelf behooren, nog andere ware kerken" „m o e t e n" „kunnen b e s t a a n". O neen. Want, afgedacht van wat wij zoo langs onzen neus weg opmerken, dat in den laatsten volzin (uit Prof. Hepps eigen pen gevloeid) hier heelemaal niet van de pluriformiteit der (ware) kerk, doch van de p 1 u-r a 1 i t e i t (meervoudigheid) der „ware kerken" sprake is (hetgeen m.i. heel het betoog omverwerpt feitelijk) ik zeg: afgedacht daarvan, valt er op te wijzen, dat Calvijn boven al zijn volgende hoofdstukken, vóór en na de door Pïof. Hepp getrokken streep, eenvoudigweg schrijft: „Over de ware kerk". Kort en krachtig. De pluriformiteit (meer-V o r m igheid), noch de onder dezen naam door Prof. Hepp in feite binnengesmokkelde „pluraliteit" (meer v o u digheid) van ware kerken liggen hier uitgedrukt. In Calvijns titel zijn ze onbekend.

En als we dan n a dien titel eens lezen, wat in IV, I, 1—8 (dus vóór de bekende „streep") staat, dan blijkt, dat er telkens weer sprake is van de concrete kerk, gelijk ze optreedt in het zichtbare, concrete leven. Bewijzen?

Met genoegen.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Ook de Christelijke politiek in gevaar. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's