Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Geschiedenis der Afscheidings-Beweging te Sauwerd.

Bekijk het origineel

De Geschiedenis der Afscheidings-Beweging te Sauwerd.

LDE REFORMATIE" - AFSCHEIDINGS-NUMMER 2e Blad - 12 October 1934 ^

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

LDE REFORMATIE" - AFSCHEIDINGS-NUMMER 2e Blad - 12 October 1934 ^

De herdenldng van de Afscheiding, dit jaar een eeuw geleden, is een reden om na te gaan in hoe verre er in de plaatselijke geschiedenis feiten zijn aan te wijzen die verband houden met den geestelijken strijd dier dagen.

Dat verband bestaat voor Sauwerd, gemeente Adorp, in het feit dat er in de jaren dertig aldaar een Afgescheiden kerk ontslaan is, die later weer verdwenen is.

Wij zullen hierna de weinige gegevens die hierover aan officioele en andere schriftelijke stukken te ontleenen waren, voorzoover we die konden bemachtigen, in onderling verband weergeven. De voor dit verband noodige gegevens welke niet uit de stukken bleken, dank ik aan de mededeelzaamheid van dhr R. Datema, wethouder te Sauwerd.

Omstreeks 1834 waren er in de gemeente Adorp twiee mannen, van wie bekend is dat zij met De Cock in relatie zijn geweest.

De eene was Roelf Pieters Medema, wonende te Adorp-; de andere Kornelis Willems Brands, wonende te Sanwerd. Beiden waren zoogenaamde oefenaars, leiders van de destijds alom aangetroffen convenlikelen.

Uit brieven van De Cock is gebleken dat deze Medema hem indertijd heeft vergezeld naar Groningen, toen hij in beroep werd gehoord door de Rechtbank daar ter plaatse.

Ook K. W. Brands, door De Cock Brand of •Brandt genoemd, stond in contact met den Vader der Afscheiding. De Cock is wel ten huize van Brands geweest.

Deze beide mannen waren, evenals De Cock, het niet eens met de destijds vooral in de Provincie Groningen bovendrijvende richting in de Nederlandsch Hervormde Kerk.

In beide mannen valt te waardeeren een poging om in den weg van kerkreformatie de belijdenis der Gereformeerde Kerk tot haar recht te doen > .; komen.

's? Hoewel veelszins een onafhankelijk en op zich '" zelf staand persoon, kan Brands, althans wat den aanvankelijken oozet van zijn streven betreft, bij anticipatie gerekend worden tot de strijders voor • kerkherstel te behooren. Zijn optreden na 1834 is in velerlei opzicht particularistisch en onkerkelijk.

Tegen dezen K. W. Brands is door Ds P. Damsté, van 1827 tot 1829 predikant te Sauwerd, een aanklacht ingediend bij het Classikaal Bestuur van V Middelstum. Deze aanklacht is door Ds E. G. van • Teylingen gepubliceerd in het Gereformeerd Tlieologisch Tijdschrift van October 1933. Daaruit blijkt dat Brands, die destijds ouderling was, bezwaren had tegen de prediking van Ds Damsté. Op een Zondag had Ds Damsté gepreekt over Zondag 20 van den Heidelbergschen Catechismus, 's Dinsdags daarop vervoegde zich Brands bij hem met zijn mede-ouderlingen J. P. Hoving en E. Lantinga om te protesteeren tegen ketterijen. Het debat liep over het al of niet bestaan van een vrije wil, die Ds Damsté zich „niet gaarne liet ontnemen". De samenspreking richtte niets uit, en toen Ds Damsté eenigen tijd later over den 21sten Zondag preekte, protesteerde Brands na afloop van de preek. Volgens de aanklacht is het nog al heftig toegegaan. Brands zou gesproken hebben van „kwade-jongenswerk", terwijl het zelfs tot handtastelijkheden zou gekomen zijn. Volgens de aanklacht althans.

Hoe hel verloop der zaak geweest is kon ik niet te weten komen. Van kerkelijke archieven kon ik geen inzage krijgen.

De openbare macht schijnt in deze zaak niet te zijn betrokken. Althans het gemeente-archief van Adorp vermeldt er niets van.

Bekend is echter hoe het verloop der historie was, dat Brands geschorst of afgezet werd, welke schorsing of afzetting later weer vervallen is. Volgens de notulen van den Kerkeraad van 16 December 1831 was toen bericht binnengekomen, dat Brands gesuspendeerd was. In zijn plaats werd tot ouderling benoemd H. G. van der Molen, wiens naam verderop in dit artikel nog genoemd zal worden.

In een ten jare 1836 uitgegeven boekje schrijft Brands daaromtrent het volgende:

„Maar lezer! Gij hebt zeker opgemerkt, dat „mijn kind niet gedoopt was, wellicht vraagt gij „naar de reden hiervan? Ik zal 't U zeggen: Het „kwam omdat men mij had afgezet als ouder-„ling der kerk en dus, bijgevolg ook uitgeworpen „uit derzelver gemeenschap, volgens een missive „mij van het classikaal bestuur van Middelstum j, toegezondenj meldende mij dat zjj mij weder ^aannamen aan de kerk om mijn zedig gedrag, en „de Gemeente mij, bijaldien ik mij wilde houden „aan de Kerkelijke wetten, ouderling mocht „maken; waarvoor ik bedankt heb, mij verwon-„derende hoe zij mij om mijn zedig gedrag sus-„pendeerden, daar de heeren Predikanten mij „niet hebben geschorst als ouderling (Gode zij „dank) maar omdat ik niét in de kerk kwam, „hetwelk ik van wegens mijn gemoed niet konde „doen, en nu ook nog niet doe."

Opgemerkt dient te worden dat in het door Ds J. Teves gecopieerde lidmatenboek der Nederlandsch Hervormde Kerk van Wetsinge-Sauwerd, welke copie eigendom is van de Gereformeerde Kerk van Wetsinge-Sauwerd, achter den naam van K. W. Brands een — volgens Ds Teves aan Ds J. Keizer, den opvolger van Ds Damsté, toe te schrijven — aanteekening is geplaatst, luidende: „Is na door het Prov. kerkbestuur te zijn gesuspendeerd nog niet weder in de kerk of ten avondmaal geweest."

De reden der schorsing is dus niet duidelijk. Brands geeft een andere reden op dan de aanklacht van Ds Damsté doet vermoeden. Ook is het niet helder of op de schorsing afzetting is gevolgd. Brands gebruikt beide woorden. Ds Keizer spreekt alleen van suspendeeren

Hoe of de kerkelijke positie van Brands na het vervallen der schorsing geweest is, is ook niet duidelijk. Dat hij lid van de Hervormde Kerk bleef is zeker. Uit het lidmatenboek blijkt niet dat hij zich heeft onttrokken. De constructie door Brands zelf in het hierboven weergegeven citaat gegeven, is natuurlijk onjuist. Afzetten als ambtsdrager beteekent niet uitwerpen als lid.

Brands' later buitenkerkelijk echter door verklaard. standpunt is er

De kerkelijke archieven kunnen ongetwijfeld over deze zaak nog licht verspreiden.

Het archief der gemeente Adorp bevat een copiebrief d.d. 4 Januari 1834, no. 1, waarbij de Burgemeester van Adorp aan den Officier van Justitie te Appingedam op verzoek van dien Officier een aantal verklaringen inzendt, betreffende een gehouden godsdienstige vergadering in het Armenhuis te Sauwerd op 15 December 1838. De inhoud dier verklaringen is niet in het gemeente-archief. Wij zien hieruit een optreden tegen de conventikels van voor de Afscheiding. De Burgemeester verklaarde van die vergadering niets te hebben geweten. Op 11 Januari vroeg de Officier nadere inlichtingen. Uit een brief van 29 Januari van den Burgemeester aan den Officier blijkt, dat eenige keeren vóór 15 December „meer samenkomsten van dien aard hebben plaats gehad en ook nog een keer daarna, waarna het tot heden heeft opgehouden."

Opmerkelijk is de vraag van den Officier: „of er een bepaalde ingerigle vereniging van personen, omtrent het houden van dergelijke oefeningen te Wetsinge of te Sauwerd bestaat; en zoO' ja, wie daarvan de hoofden zijn, en welke bepalingen daarover onderling gemaakt zijn."

Het antwoord van den Burgemeester luidde: daarop

„Bepaaldelijk ingerigle vereniging van personen omtrent het houden van vergaderingen bestaat er geloof ik niet, en er bestaan naar mijn weten geene bijzondere hoofden, eenige keeren voor den 15 December en een keer na dien dag is de oefening gehouden door Kornelis Willems Brands, landbouwer te Sauwerd, welke de gewone spreker is bij dusdanige samenkomsten, bepalingen dienaangaande bestaan er niet."

Wij bemerken hier de duidelijke tendenz bij den Officier van Justitie om na te sporen of hier soms een overtreding was begaan van het verbod van vercenigingen en vergaderen, het beruchte artikel van Oen Code Penal, dat toen ook op godsdienstige vergaderingen werd toegepast.

Uit het antwoord van den Burgemeester van Adorp, G. G. Zijl, blijkt dat hij Brands niet onwelwillend gezind was. Het antwoord op den argwaan van den Officier is sussend.

Met anderen liep het minder vlot. Althans blijkens een brief van 17 Mei 1834 van den Officier aan den Burgemeester, had Nikolaas Henderikus Pott, wonende te Wetsinge, bij den Koning een request irigediend om voortaan een gezelschap van meer dan 19 personen te zijnen huize te doen bijeenkomen. Pott vroeg dit verlof, omdat hij, naar hij zeide, wegens een soortgelijke vergadering tot een boete van f50.— was veroordeeld.

Dit vonnis was echter bij den Officier van Justitie te Appingedam niet bekend. De Burgemeester van Adorp heeft Pott over deze zaken gehoord en het relaas doorgestuurd naar den Officier.

Het archief van het Parket van Appingedam kon ik echter niet vinden. Het schijnt dat alle correspondentie van de parketten, voorzoover het niet stukken van een strafdossier zijn, alsmede de dossiers van niet-vervolgde zaken, die ouder dan dertig jaar zijn, vernietigd worden.

Het gemeente-archief bezit over de zaak Pott ook niets meer.

Wat Brands betreft: wij weten niet precies hoe de vork in de steel zit, daar de brief van den Officier aan den Burgemeester van 28 December 1833, waarbij de actie tegen de samenkomsten in het Armhuis begon, niet meer aanwezig is, terwijl de verklaringen gevoegd bij den brief van 4 Januari in het verdwenen archief van het Parket moeten zitten.

Uit den bi-ief van 29 Januari 1834 blijkt echter dat Brands zijn oefeningen dadelijk na het beginnen van ae actie heeft gestaakt. Hoe lang dat geduurd heeft, is mij niet bekend. In ieder geval wel minstens ongeveer een jaar, gelijk int het vervolg moge blijken.

Uit het voorgaande zagen wij reeds dat er Anno 1834 in hel kerkelijk leven te Sauwerd gisting was. Een onverdacht getuigenis daarvan vinden wij nog in een brief van het Plaatselijk Bestuur der gemeente Adorp aan de Gedeputeerde Staten van Groningen, d.d. 9 Juni 1834.

De Diaconie der Hervormde Kerk te Sauwerd had een tekort. Zij wenschte — zij genoot jaarlijks een subsidie uit de gemeentekas — ook dit tekort door de Gemeente betaald te zien. Daar de Gemeente dit niet wilde, adresseerde de Diaconie aan Gedeputeerde S laten. Het Plaatselijk Bestuur, zijn meening ^over een en ander aan Ged. Staten kenbaar makende, deelde mede „dat de collecten in de kerk aanmerkelijk zijn verminderd", mede „door eene bijzondere sectegeest welke aldaar heerscht en daardoor veel minder de Openbare Godsdienstoefeningen komen bijwonen".

De officieele Kerk, geleid als zij was door predikanten van de Groninger richting, Damsté en Keizer, was dus Anno 1834 bij de leden vrij sterk in discrediel.

In den loop van 1834 volgden nu de bekende gegebeurtenissen in Ulrum elkander vrij snel op. 13 October 1834 verscheen de Akte van Afscheiding. Het conflict nam scherpere vormen aan, zoo scherp, dat de Gouverneur van Groningen zich bij circulaire van 20 November 1834, no. 24c, verplicht achtte de Plaatselijke Besturen aan te schrijven om „alle onwettige Godsdienstoefeningen en vergaderingen of bijeenkomsten, tot dat einde aangelegd, door de gewone plaatselijke politie zooveel doenlijk, voor te komen, en bij het onverhoopt plaats hebben van dezelve, daarvan niet alleen processenverbaal te doen opmaken, maar die vergaderingen en bijeenkomsten door de veldwachters en politiebedienden dadelijk te doen uiteengaan".

„Het is mijn vastberaden en ernstig voornemen, niet te dulden dat de wet en goede orde binnen deze provincie een oogenblik gestoord worden door lieden, die, door eene opgewonden verbeelding en verhit brein vervoerd, de stoutheid zoo ver drijven, van openhjk ongehoorzaamheid aan wetten en gezag te prediken".

Uit het gemeente-archief blijkt nu, dat deze circulaire door het Plaatselijk Bestuur van Adorp is uitgevoerd ten opzichte van den hiervoor genoemden R. P. Medema.

Nergens in het archief worden er sporen aangetroffen, dat ook ten opzichte van Brands maatregelen zijn genomen. De reden kan slechts gelegen zijn in het feit dat Brands niet oefende. Anders zou Brands nu zeker met de politie in aanraking gekomen zijn, gezien de maatregelen die nu genomen werden.

En in dat niet-oefenen zou dan het „zedig gedrag" van Brands kunnen hebben bestaan, dat door het Classikaal bestuur van Middelstum zoo royaal beloond werd. Dan zou nu reeds Brands' houding jegens de Afscheiding openbaar zijn geworden, n.l. dat hij niet met de Afscheiding wilde meegaan. Men gevoelt hier het belang om den juisten datum van de beëindiging der schorsing te weten.

Hoe dit alles zij, het is een feit, dat de maatregelen van het Plaatselijk Bestuur van Adorp alleen R. P. Medema betroffen, een man, wiens optreden ten slotte heeft geleid tot het ontstaan van een Afgescheiden kerk te Sauwerd.

Ingevolge bovengenoemde circulaire van 20 Nov. werd door het Plaatselijk Bestuur van Adorp een bekendmaking gedaan op 4 December 1834, welke den daaraanvolgenden Zondag 7 December in de Hervormde Kerken der gemeente werd afgelezen, waarin maatregelen werden afgekondigd tegen „onberadene ijveraars voor zekere kerkelijke leerstellingen, hoedanige Persoonen blijkens het voorbeeld van een naburige gemeente medegesleept en verleid door den invloed van dezen en genen zich niet ontzien om met veragüng van alle kerkelijke tugt en orde niet alleen, maar zelfs met strafbare tegenkanting tegen de wettelijke overheden, wanorde te stigten, het zaad van twistj tweedracht en liefdeloosheid te zaaijen en zich opentlij k te stellen tot een ergernis voor alle weldenkende en bezadigde ingezetenen".

Dientengevolge werd een ieder aangemaand „om zijn woning, schuur of andere gebouwen niet te verleenen tot ongeoorloofde bijeenkomsten, zoogenaamde stichtelijke oefeningen..."

Voorts werd - een ieder gewaarschuwd zich te onthouden van de bijwoning van dergelijke bijeenkomsten en van elke „deelneming op eenighande wijze in de laakbare praktijken van de bedoelde aanstokers van onrust en verdeeldheid".

Die circulaire van den Gouverneur was voor het

Plaatselijk Bestuui-van Adorp voorts aanleiding geweest om Roelf Pieters Medema voor zich te citeeren. Dit was geschied op Zaterdag 29 November. Het Plaatselijk Bestuur had aan Medema verboden , , om eeuige godsdienstige leerreden of oeïening te houden". Zondag 30 November d.a.v. vervoegden zicli de veldwaciiters van Adorp en Winsum bij Medema om hem liet oefenen te beletten, hetwelk toen zonder verzet van de zijde van Medema scliijut te zijn gesclaied.

Een en ander blijkt uit een adres door Medema na de bovenvermelde bekendmaking gericht aan den Gouverneur van Groningen, welk adi'es ter fine van bericht in handen van het Plaatselijk Bestuur van Adorp is gesteld.

Deze stukken: adres, bericht van het Bestuur van Adorp, Bekendmaking, beschikking van den Gquverneur zijn aanwezig in het archief van de Provincie Groniijgen.

Het loont de moeite deze stukken zelf te laten spreken, omdat wij daardoor het meest juiste inzicht krijgen in de wijze waarop deze zaken zich destijds in Adorp hebben toegedragen.

Hier volgen deze stukken.

„Aan zijne Exellentie den Gouverneur der Provincie Groningen

„aangezien den 7 December 1834 openlijk in de „kerk te Aaorp, de hiernevens gaande bekend-„making vanwege ons Plaatselijk Bestuur op be-„vel van ontvangene circulaire van uwe Exel-„lentie dato den 11 November 1834 n 22a is ge-„daan waardoor ik mij buiten gelegenheid zie „gesteld om de mij van God in Jezus Christus „geschonken gaven tot Zijn eer en ten nutte „van mijne medemenschen te kurmen aanwen-„den, en daar nogtans de eere van God en het „heil van onsterflijke zielen vordert gelijk daar-„mede in het naauwste verband staan de Eischen „van onze zuivere Gereformeerde Godsdienst, „om n.l., zulks elk naar de gaven die hem van „God zijn geschonken te moeten aanwenden, ge-„lijk wij zien kunnen 1 Petri 4:10 en Rom. 12 „VS 6, 7, 8, en meer andere plaatsen, zoo heb ik, „ nadere inligting van uwe Exellentie begeerende, „mij daarom op den 9 dezer bij uwe Exellentie „vervoegd, en daar uwe Exellentie mij hebt toe-„gestaan om mijne bezwaren dienaangaande „schriftelijk bij uwe Exellentie in te zenden, en „daarbij beloofd hebt om daarop schriftelijk te „antwoorden, zoo heb ik dan nu de eer om uwe „Exellentie deze mijne belangen aldus voort te „dragen:

„Daar genoemde bekendmaking naar mijn in-„zien geheel strijdig moet beschouwd worden, „tegen deze volgende artikelen der grondwet, zoo „wensch ik, dat mij die vrijheid worde toege-„staan welke deze volgende artikelen mij toezegt, „die aldus luiden: art. 190 De volkomene vrij-„heia van godsdienstige begrippen wordt aan elk „gewaarborgd. Art. 191 Aan alle Godsdienstige „gezindheden in het koningrijk bestaande, wordt „gelijke bescherming verleend. Art. 192 De belij-„ders der onderscheidene Godsdiensten genieten „alle dezelfde burgerlijke en politieke rechten. „Art. 193 Geene opbaare Oefening van Gods-„dienst kan worden belemmerd, dat ingevolge „deselve de opbare orde of veiligheid zoude kun-„nen storen. Art. 196 De koning zorgt, dat geene „godsdienst gestoord worde in de vrijheid van „uitoefening die de grondwet waarborgt.

„Toen ik den 29 November mij na bekomene „sitatie bij onzen Burgemeester Jbevond, alwaar „mij werd verboden langer Oefeningen te hou-„den, heeft zijn Edele, op de door mij gedaane „vraag, of zij mij konden bewijzen dat ik ooit „iets tegen de Regeering of Burgerstaat in mijne „Oefeningen gesproken heb, voor mij in tegen-„woordigheid van de assessoren beleden, dat zij „mij in geenen deele daarvan konden beschul-„digen, en daar ik echter voldoende kan bewezen „krijgen dat op Zondag den 30 dier maand de „veldwachters van Adorp en Winsum bij mij „aan huis zijn geweest, om mij hel oefenen te „beletten, en ik mij niet tegen het verbod van „onzen Burgemeester verzet heb, — zoo wensch „ik, dat uwe Exellentie moge zorgen, dat wij j, niet opnieuw gewetensdwang moeten zien inge-„voerd waardoor waare Gereformeerde Christe-„nen, de bescherming der Grondwet onttrokken „worde, wenschende tevens dat uwe Exellentie „gedagtig zijn, dat onze Zaligmaker zelve, (Mat-„theus Kap. 25) gezegt heeft dat een ieder zijne „ontvangen talenten niet in de aarde mag begra-„ven, gelijk mede in onze Heidelbergsche Catshis-„mus Zondag 21, vrage 55, als ook in de Be-„lijdenis de geloofsartikel 28, duidelijk is aange-„toond.

„In afwagting dezes, tekene ik mij Uwes Exellentie's onderdanige dienaar

R. P. MEDEMA."

Dit adres werd met de bekendmaking, waarvan hiervoor de belangrijkste deelen geciteerd werden, aan het plaatselijk Bestuur van Adorp toegezonden om bericht. Ziehier het essentiëele van het antwoord van het Bestuur:

„Dat wij ingevolge UWEExcell. missive van „den 11 November 1834 no. 22a aan genoemde „R, P. Medema hebben verboden om eenige „godsdienstige leerreden of oefeningen te hou-„den; en dat onzes inziens, het ten hoogste tijd „was dat de zogenoemde oefeningen van R. P; „Medema ophielden en dat wij met blijdschap „genoemde missive van UWEExcell. hebben ont-„vangen, en ook dientengevolge daaraan de vol-„doende executie gegeven.

„Wij vertrouwen, dat door UWEExcell. de „strengste bevelen aan gemelde R. P. Medema „worden gegeven, om van zijne onwettige Gods-„diensloefeningen af te zien, en ons in onze ge-„nomene maatregelen verder krachtdadig te „ondersteunen, dewijl zulke oefeningen de groot-„ste verwan-ing van denkbeelden der Godsdienst „teweeg brengen, en in het godsdienstige haat „en tweedragt te vvege brengt, zoo dat vele in-„gezetenen zich van de wettige en aangenomene „Godsdienstoefeningen onttrekken, en met ver-„warde denkbeelden ronddwalen.

„Wij wagen het UWEExcell. onder het oog te „brengen dat bedoelde Medema onder anderen, „een der grootste bewerkers is tot gemelde ver-„warriug en haat, en dierhalven door ons met „de meeste opmerkzaamheid wordt waai'geno-„iiien; waaruit dan ook is ontstaan dat hij van „zijne pubUeke en op gezette tijden Godsdienst-„oefeningen, met dwang heeft afgezien, en er „ook geen andere middelen aanwezig zijn, om j, heni daarvan af te houden, dewijl in 'talge-„meen zulke dweepzieke menscheii zooals UWE „Excell. bekend zal zijn, in geene deele voor „rede vatbaar zijn.

„Het plaatselijke t> estuur der gemeente Adorp

G. G. ZIJL.

„Ter ordonnantie van Hetzelve

K. W. NIENHUIS.

R. L. RAANGS."

De Gouverneur liield geheel den kant van het Plaatselijk Bestuur. Hier volgen de overweging en de beslissing:

„De Gouverneur, enz. „In aanmerking nemende, dat de door den „Rekestrant 'bedoelde godsdienstige oefeningen „bij 's Eands wetten zijn verboden. „Heeft goedgevonden in het verzoek te diffi-„culteeren en de door den Bm-gemeester ge-„nomen maatregelen in stand te laten, en den-„zelven op nieuw te adhorteren, het houden der „verbodene oefeningen bij voortduring en met „kragt tegen te gaan".

Over dit adres en zijn behandeling kunnen wij kort zijn. Het ging den weg dien destijds al derge-Ujke adressen moesten gaan.

Het gemeente-archief zwijgt van verdere maatregelen tegen de afgescheidenen. Afgescheidenen, zoo mogen wij Medema en de zijnen noemen. Uit de notulen van de Classis Groningen der Christelijk-Gereformeerde Kerk toch blijkt, dat op 25 Januari 1838 door de classis „het eendragtig besluit" wordt genomen „dat, met goede voorzichtigheid, door Ds H. de Cock, de gemeenten Adorp en Zevenhuizen mogen gevestigd worden".

In de vergadering der Classis van 27 April 1838 is aanwezig R. P. Medema, ouderling te Adorp. Medema teekent het onderteekeningsformulier.

Zoo was dus begin 1838 het conventikel tot kerk geworden.

In de jaren hierna volgende is Medema uit Adorp vertrokken. In het jaar 1844 blijkt hij predikant bij de Afgescheidenen te Meppel te zijn. Later nog in Harlingen, Stadskanaal en Hallum. Reeds in 1841 was hij niet meer in Adorp. Dat blijkt uit de aanvrage om autorisatie van den Koning d.d. 26 Juli 1841. Blijkens deze aanvraag, waarbij het gewone gedrukte formulier werd gebezigd, was De Cock predikant dezer gemeente. De aanvrage was onderteekend door den landbouwer P. G. Oosterliof als ouderling .•pn een twintjgtal anderen, wonende te Sauwerd, Wetsinge of Adorp, mede vertegenwoordigende 48 kinderen. In de aanvrage noemt men zich de Afgescheidene Gereformeerden van de gemeente Adorp. In de notulen der classis Groningen wordt nu eens gesproken van de gemeente van Adorp, dan weer van de gemeente van Adorp en Sauwerd, of wel van de gemeente van Wetsinge-Sauwerd. Alle benamingen voor een en dezelfde gemeente. De naam van R. P. Medema komt onder de aanvrage niet meer voor.

Ik heb de meeste handteekeningen kunnen vergelijken met die, zooals ze voorkomen onder akten van den Burgerlijken Stand. Sommige onderteekenaars van de aanvrage om autorisatie verklaarden, toen zij een geboorte-akte moesten onderteekenen, niet te kunnen schrijven. Vermoedelijk hebben anderen voor hen de autorisaüe-aanvrage geteekend, al blijkt zulks niet uit de aanvrage.

Van de meeste onderteekenaars kon ik het maatschappelijk beroep vaststellen. Daarvan waren acht daglooner, éen rietdekker, éen bakkersknecht, een verver en glazenmaker, drie landbouwer. Eén was zonder l> eroep. Verder kon ik constateeren, dat drie handteekeningen van vrouwen afkomstig waren. Drie onderteekenaars of onderteekenaarsters kon ik niet thuisbrengen. Onder deze namen is geen enkele, die tot dusverre in dit artikel zijn genoemd.

Bij brief van 16 September 1841 berichtte de Burgemeester van Adorp, destijds Mr C. W. P. van Naerssen, aan Oosterhof c.s. dat zij ingevolge een 9 Juni 1841 afgekomen Koninklijk Besluit als „Afgesclieideue Gereformeerden" geen toelating konden bekomen, wèl als „Christelijke Afgeschei-, - j den Gemeente". Voorts dat zij een huishoudelijk reglement dienden over te leggen, waarbij kon worden volstaan met de verklaring dat men het reglement van een reeds toegelaten gemeente aamiam. Bij brief van 25 October d.a.v. kon de Burgemeester de bedoelde verklaring aan den Gouverneur inzenden met de verklaring, dat er bij hem „geene consideration bestaan tegen het gedaan ver-, zoek, daar de onderteekeiiaai-s van het Adres allen als vreedzame ingezetenen bekend staan". Het oordeel van de plaatselijke Overheid over de Afgescheidenen was dus in 7 jaren tij ds aanmerkcsüjk gewijzigd.

De Gouverneur gat deze mededeeling letterlijk door aan den Koning, waai'na bij K. B. van 8 December 1841 de gevraagde toelating verleend werd.

Wat de plaats van samenkomst betreft, in de aanvrage als no. 37 aangeduid, blijkens het Kada-ster werd in 1842 de verkoop van een huis en erf daarin aangeteekend aan P. G. Oosterhof en medeeigenaars. In 1843 werd een verandering van bestemming aaijgeleekend. Het perceel werd nu aangeduid als huis, kei-k en erf. Deze verbouwing heeft dus vermoedelijk in 1842 plaats gegrepen. De kerk was gelegen te Sauwerd.

Zeer opmerkelijk is nu de verdere gang der historie van deze Afgescheiden kerk.

De leiding berustte aanvankelijk bij P. G. Oosterhof. Doch deze, wien het maatschappelijk niet voor den wind ging, verhuisde vermoedelijk in 1843 uit Adorp. Hij werd later Oefenaar te Drogeham.

De leiding der kerk kwam meer en meer in handen van een aantal personen die niet leden van de Afgescheiden Kerk waren, maar van de Nederlandsch Hervormde Kerk, te weten K. W. Brands, uit het voorgaande wel bekend, Pi. K. Lugtenborg en H. G. van der Molen. Deze drie personen hebben een merkwaardig overwicht gekregen op een gemeente, waartoe zij formeel niet, en zooals blijken zal, tenslotte ook niet in hun hart, behoorden. Hun overwicht kan, behalve uit him persoonlijkheid, ook worden verklaard uit het feit dat zij tot de meest gezeten inwoners der gemeente behoorden. Vervolgens niet het minst uit de informeele wijze waarop leiders van de Kerken der Afscheiding als De Cock en De Haan, de bediening der sacramenten uitstrekten tot niet-leden van hun kerken.

Over de kerkelijke positie van Brands werd hiervoor gesproken. Lugtenborg en Van der Molen waren en zijn altijd gebleven, leden der Nederlandsch Hervormde Kerk, al kerkten zij daai-te Sauwerd niet. Het gelukte Brands om als voorganger op Jje treden in de Afgescheiden Kerk. Lugtenborg en Van der Molen waren onder zijn gehoor. Blijkens de notulen van de Classis Groningen der Afgescheidene Kerken van 18 Augustus 1843, vond men het toen noodig „om de gemeente van Sauwert af te manen, om den persoon van Kornelis Willems Brands niet langer als haar voorganger te laten optreden". Blijkbaar was men schier overtuigd dat de gemeente te Sauwerd dit niet zou willen, althans er werd een Commissie benoemd tot welke de gemeente zich wenden kon, ingeval zij zich bezwaard gevoelde het besluit van de Classis uit te voeren.

Later werd een „provinciaal besluit" genomen, „om niemand de gemeente te laten voorgaan, die niet Afgescheiden is". En in Augustus 1844 besloot de Classis de gemeente van Adorp aan te schrijven, omdat zulks aldaar nog wel geschiedde.

Intusschen werkten de Afgescheiden predikanten dit onformeele gedoe zelf in de hand. De Cock doopte een in 1840 geboren kind van den Hervormden Lugtenborg en De Haan een in 1843 geboren kind van denzelfde. Men zie in dit verband noot 1 op pagina 23 van Dr G. Keizers boek over de Afscheiding van 1834. Het ging hier echter niet, , zooals die noot zou doen gelooven, om de „waarheidsvrienden" maar om een Afgescheiden, geïnstitueerde Kerk, waar kinderen van „waarheidsvrienden" door Afgescheiden predikanten werden gedoopt.

In 1845 achtte de Classis zich verplicht de Kerk van Sauwerd op te wekken tot meerder geregeldheid in het bedienen des Heiligen Avondmaals.

Het onkerkelijk standpunt van Brands begon dus zijn stempel op deze Kerk te zetten.

Nog zonderlinger werd de toestand in 1846.

Den predikanten Budding en De Haan werd opgedragen den toestand te Sauwerd te onderzoeken en aldaar naar bevind van zaken overeenkomstig de Kerkorde te handelen. Het bUjkt niet dat hiervan veel gekomen is. Budding is wel bij Branos geweest, maar Brands wilde niet afscheiden.

De Classis besloot toen Van der Molen en Lugtenborg aan te schrijven om voor haar verantwoording te doen. Het merkwaardige is nu, dat deze beide personen in de notulen der classis „ouderlingen" genoemd worden. Zij komen inderdaad op de Classis. En wat verklaren deze ouderlingen

van een Afgescheiden Kerk, tevens leden van de Nederlandsch Hervormde Kerk? Dat zij zich zelven niet erkennen als een gemeente te bestaan.

Hierop verklaarde de Classis dat zij de gemeente van Adorp niet meer erkent, omdat de Classis gebleken is, „dat die gemeente van Adorp geene. vereeniging meer wil".

De Kerk was dus wederom tot den status van conventikel teruggevallen. In 1851 werd op het Kadaster aangeteekend., dat huiSj kerk en erf verkocht waren aan H. G. van der Molen en medeeigenaren. Het gebouwtje was voortaan de „oefening" van Brands. Blijkens een aanteekening van 1864 is Jiet gebouw veranderd van bestemming en verkocht aan een „Maatschappij eener bijzondere school voor Christelijk Onderwijs te Sauwerd". Nog later is het perceel verkocht en gesplitst. Herbouw heeft plaats gevonden; thans staat op het perceel een woonhuis.

Brands bleef bij zijn houding volharden. Zijn kinderen liet hij niet doopen. P. K. Lugtenborg, wiens loeide eerste Idnderen door Afgescheidene predikanten werden gedoopt, vroeg en verkreeg in 1866 verlof van zijn (Hervormde) Kerkeraad om zijn later geboren kinderen in Zuidwolde te doen doopen door den rechtzinnigen pred. Ds Sijpkens.

Omstreeks de jaren 1850 was de groep Brands ongetwijfeld de krachtigste representatie van het godsdienstig leven in Sauwerd. Uitteraard uitte deze kracht zich ook in de opbrengst der collecten.

De groep Brands is in het jaar 1851 in den Gemeenteraad van Adorp ter sprake gekomen. De diaconie van de Hervormde Kerk te Sauwerd, was niet in staat met het subsidie van f240.— in de behoeften der armen te voorzien. Op instigatie van het Plaatselijk Bestuur had de Diaconie nu, daar de kerkelijke collecten slechts een „geringe opbrengst" opleverden, een collecte langs de huizen gehouden, die f60.— opgebracht had. Nu moest er nog f 100.— zijn. De Raad was echter niet aanstonds genegen dit bedrag te voteeren. En wel op de volgende overweging niet.

„Overwegende dat er wekelijksche godsdienstige bijeenkomsten worden gehouden onder de leiding van Kornelis Willems Brands, landbouwer te Sauwerd en men het er voor .houdt, dat de collecten in deze bijeenkomsten gehouden wordende, jaarlijks minstens f 100 opbrengen,

„Overwegende dat het in dezen toestand van Zaken niet alleen billijk maar zelfs pligtmatig mag worden geacht, dat de bij die bijeenkomsten gecollecteerde penningen, in de Diaconiekas worden gestort, evenals zulks indien wij wel onderricht zijn, bij dezelfde bijeenkomsten te Groningen plaats heeft."

Deze naïeve uitnoodiging aan de groep Brands om de verplichtingen van de Hervormde Diaconie over te nemen, had geen succes.

In de volgende vergadering van den Raad bleek dat „de vergaarde penningen der half afgescheidenen niet aan voormelde Diaconie werden afgestaan." De Raad gaf toen de toegezegde f 100 omdat bleek dat de Sauwerders die f60 hadden bijeengebracht onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de Gemeente Adorp er f 100 bijdeed. Zoo ging het destijds met de bedeeling.

Wij vermelden dit voorval, ten eerste om de relatieve sterkte van de groep Brands aan te duiden; in de tweede plaats om den merkwaardigen naam van half afgescheidenen aan deze groep gegeven. Een naam, die inderdaad voor deze wederom tot conventikel gedegradeerde kerk wel juist was.

De volgelingen van Brands zijn in latere jaren geheel tot de Nederlandsch-Hervormde Kerk teruggekeerd en behoorden in 1886 grootendeels tot de doleerenden.

Sinds de jaren zestig bestoud te Sauwerd wederom een Christelijk-Gereformeerde Kerk, hoofdzakelijk door de werking van van elders gekomenen.

Te samen maken zij thans de Gereformeerde Kerk ter plaatse uit.

Dr J. A. H. J. S. BRUINS SLOT.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's

De Geschiedenis der Afscheidings-Beweging te Sauwerd.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's