Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de dogmatische artikelen van 1837.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de dogmatische artikelen van 1837.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Dr F. W. Grosheide gaf verleden week op den tweeden dag der Afscheidings-herdenking een boeiend referaat over de Afscheiding en de theologie. Daarin kwam o.m. ter sprake de synode der Chr. Afgescheiden Kerk van 1837. Deze synode nam verschUlende besluiten, betreffende wat wij tegenwoordig noemen: de kerkorde, en ook betreffende de leer.. De laatste noemen we gemakshalve : d e dogmatische artikelen van 1837.

Deze dogmatisclie artikelen zijn enkele jaren ge. leden door ds J. L. Schouten voor de aandacht van het gereformeerde volk geplaatst. Zonder ze geheel voor zijn rekening te nemen — wat wel niemand doen zal — vond hij er toch veel ij dat overeenkomst vertoonde met de dogmatische beslissingen, die de Synode der Gereformeerde Kerken van 1905 te Utrecht heeft genomen.

Ds J. L. Schouten, man des vredes, en daarom bezig met het aan de orde stellen, en daarna fictiet verklaren van de verschillen, die er tusschen de Gereformeerde Kerken en de Chr. Geref. Kerk inzake de leer heeten te bestaan, ~ ds Schouten, zeg ik, publiceerde die uitspraken van 1837; lei daar-• naast de beslissingen van 1905, en vroeg toen aan de Chr. Geref. leiders: gij beweert nu altijd, dat ge met ons niet kunt en moogt samengaan vanwege 1905; maar zie eens hier, de Afgescheidenen hebben reeds in 1837 veel gezegd, dat op onze beweringen van 1905 sterk lijkt: waarom konden dus de afgescheiden vaderen wèl kerkelijk samenleven met menschen, die zoo dachten als in 1837 is uitgesproken, en kunt gij het niet? Is uw houding wel naar die der vaderen? il

Wat ds Schouten schreef, trok aandacht. algemeen de

Ook die van De Wekker.

Dit blad evenwel merkte op, dat die geref. pers toch wel heel onoordeelkundig schreef. De heden-1 daagsche Chr. Geref. Kerk handelde inderdaad! wèl in den geest der vaderen. Want wist die geref, pers nu heusch niet, dat die besluiten van 183" waren teruggenomen in 1840? De Wekker was zeer/" benieuwd, of de geref. pers den moed zou hebben, te antwoorden op wat het blad opmerkte.

Nu is dat laatste gebeurd. In De Bazuin schreef ik — ik meen — eJf artikelen over deze kwestie Waarvan ik natuurlijk nooit meer iets hoorde in De Wekker (ze waren trouwens ook niet voor dit orgaan geschreven). Ik betoogde daarin, dat wèl de kerkrechtelijke bepalingen, maar niet de dogmatische artikelen waren teruggenomen in 1840. En dat dus de vraagvands Schouten wel degelijk aan het geweten der chr. geref. voorgangers bleef voorgelegd.

Al dien tijd is, naar ik verv^'achtte, door De Wekker gezwegen over deze zaak. Verleden weel; evenwel bracht prof. Grosheide ze ter sprake.

Naar de bladen meldden, heb ik met prof. Grosheide even over deze zaak van gedachten gewisseld. Het scheen eerst, alsof tusschen _prof. Grosheide en mij op dit punt een bepaald meeningsverschil heerschte; bij een daarna gevolgde bespreking bleek dit evenwel niet zoo groot te zijn als eerst het geval scheen. Immers, al meende prof. Grosheide dat de chr. geref. synode in 1840 blij was, van de onrust, die 1837 gemaakt had, af te zijn, hij merkte toch op, dat ook z.i. de dogmatische artikelen in de Chr. Geref, kerk z ij n b 1 ij v e n voortleven. Ik meen, alzóó de opvatting van prof. Grosheide zuiver weer te geven; zoo niet, dan zal ik, desverlangd, een eventueele correctie natuurlijk doorgeven.

Het doet mij genoegen, dat ook prof. Grosheide daarom reden blijft zien, om de door ds Schouten gestelde vraag aan het geweten van de huidige chr. geref. voorgangers voor te leggen. Ze gaan nog altijd voort, kloven te graven; deze week heeft de praeses hunner laatste sj^node, ds Hilbers, zich zelfs laten verleiden — nog wel in een afscheidingsherdenking — tot de betiteling van ds D. van Dijk als neo-calvinist. De heeren moeten het maar weten. Hoe het zij, in elk geval is duidelijk, dat, indien de Chr. Geref. Kerk van 1837 ook na 1840 meeningen heeft geleerd, of verdragen, die bizonder veel lijken op wal door ons geleerd wordt, | de huidige Chr. Geref. Kerk te meer schuldig staat, indien zij om dergelijke meeningen meent, gesepareerd te moeten blijven van hen, met wie de Acte van Afscheiding één wou wezen.

Nadat ik op bedoelde vergadering met prof. Grosheide had mogen van gedachten wisselen, was f< prof. dr A. Noordtzij, eveneens aanwezig, zoo vriendelijk, mij enkele dingen mee te deelen, die ik tot nu toe niet wist, maar die mijn opvatting bevestigen. Op mijn verzoek heeft orof. Noordtzij schriftelijk vastgelegd wat hij mij vertelde; met diens verlof geef ik het hier weer:

De dogmatische artikelen van de Kerkenorde van|| 1837 zijn niet tenaggenomen maar blauw blauw laten. Vandaar dat de daarin uitgesproken gedachte | niet alleen bleef voortleven maar richtsnoer konji blijven van ambtelijk handelen.

Bewijs daarvan is, dat de predikant van de toenmalige Chr. Afg. gemeente van Rotterdam van mijnl grootvader, toen deze met hem kwam spreken overi den doop van zijn pasgeboren zoon Maarten, 19 Octl 1840, eischte, dat deze instemming met de| dogmatische formuleering van 1837 zouj uits preken.

Toen deze weigerde, werd de doop geweigerd, waarop mijn grootvader zich gewend heeft tot een der predikanten van de Ned. Herv. Kerk te Rotterdam-Dezen werd er op gewezen, dat grootvader geen lid was van de Ned. Herv. Kerk, ook niet bereid was, antwoord te geven op de vraag, ol hij wel geloofde, ^ dat de waarheid „hier" werd geleerd. Toch werd i" het doopen toegestemd, zoodat mijn vader in de Ned. j^ .Herv. Kerk gedoopt is.

Zie daarover Almanak F. Q. I. 1910, waarin een af

tikel van Prof. Bouwman over mijn vaaer, op een langdurig onderhoud met mijn vader.

Tot zoover prof. Noordtzij. De Wekker moge er eens over nadenken.

Prof. Maarten Noordtzij, van wiens doop liier gesproken wordt, is geboren 19 Oct. 1840. Laat de aanvrage vau den doop eens enkele weken geduurd hebben, in. elk geval was de synode van M 1840 voorbij, en was ze tevens nog versch in het SB geheugen. Hoe zou die predikant hebben kunnen - P «schen, zóó als hij deed, indien de op zoo hoogen ' ' toon door De Wekker gegeven constructie van de historie juist was geweest?

In den almanak, bovenvermeld, wordt nog meegedeeld, dat Maarten Noordtzij's ouders behoorden lot de Gereformeerde Kerk onder het kruis. M.a.w., juist tot die gemeenschap, welke terwille van de bepalingen van 1837 gescheiden was van de Chr. Afgescheiden Kerk. De „doopvader" kon zijn kind nu weer presenteeren bij de Chr. Afgescheiden gemeente, meende hij; want de crux was weggenomen. Maar de Chr. Afgesch. dominee antwoordt: ja zeker, die kerkorde is weg, maar die dogmatische artikelenstaannogrechtovereindbijons.

Daarom moeten de hedendaagsche Chr. Gereformeerden niet langer tegen hun vaderen strijden; tegen de vaderen, die binnen één kerkverband verdragen hebben wat de hedendaagsche Chr. Gereformeerden als oorzaak van gescheiden leven aan­ merken.

K. S.

Prof. Haitjema over een „wachter op Zions muren". (III.)

In ons vorig artikel wezen we op een uitspraak ^^^ Barth inzake den „vervulden tijd", waarmee j^^^^^ Christus „identiek" zou zijn.

"We beloofden thans aan te wijzen, waarom het „perfectura" (laat staan een „perfectum praesens"), waarom dus een „VOLTOOID tegenwoordige tijd" NIET past op het middelaarswerk van den Heere Jezus Christus.

Gereformeerden zullen hierover niet veel behoeven te spreken. Gereformeerden weten, dat Christus' heilswerk nog niet volbracht is. Zij weten, dat het bekende „het is volbracht" op den lijdensgang ziet, niet op heel den middelaarsweg. Zij weten, dat voor de verlossing van de wereld, voor de terugleiding van Gods volk naar God, voor de overgave van hel koninkrijk aan den Vader, voor de „toepassing" van wat Christus' dood verworven had, nog VEEL MEER gebeuren moet, dan dat Christus stierf. Zij weten, dat daartoe óók noodig was: de opstanding, en de hemelvaart, en het Pinksterfeest, en de regeeringsdaad van Christus uit den hemel, zijn ambtsbediening uit de verhóoging, zijn wederkomst ten oordeel. Zij weten, dat dit alles evenzeer noodzakelijk is als het werk, dat Christus in vernedering gedaan heeft. Zij weten, dat — hypothetisch gesproken — alles, wat Christus voor ons deed, nog zonder vrucht zou zijn, indien één van deze schakels ontbrak. Zij weten, dat evenzeer als God in het Oude Testament reeds de vrucliien heeft toegerekend van het werk, dat Christus nog op aarde ZOU volbrengen, evenzeer ook thans nog God reeds nu de vruchten bij voorbaat toerekent van wat Christus na de verhooging heeft gedaan voor zijn volk, en nog bezig is te doen, en nog zal moeten doen.

Gereformeerden weten dus: dat Christus nog ' niet „gereed" is. Dat het middelaarswerk nog aan den vollen gang is. Dat men het alleen maar kan verhalen in den ON-voltooid tegenwoordigen tijd, zoodra men het n.l. overziet in zijn geheel. Het is te vergelijken met een drama, dat nog bezig is, vertoond te worden. Als er enkele bedrijven voorbij zijn, maar het laatste bedrijf nog komen, of nog verder afgewerkt moet worden, dan kan men WEL van een „deel" van het drama in het „perfectum", in den voltooid tegenwoordigen tijd spreken, en zeggen, dat het gespeeld is, maar men kan dat niet van „het" drama zelf zeggen.

We hebben hiermee natuurlijk nog niets gezegd over het perfectum praesens. Maar tegen het „perfectum", hebben we reeds bezwaar. Alle gereformeerden hebben het. Barths „vervulde tijd" is een miskenning van het middelaarswerk van den 2; Heere Christus.

Later meer.

K. S.

Prof. Haitjema, preekend over de Afscheiding.

De hoogleeraar Haitjema bezocht Ulrum en preekte er over de Afscheiding. De preek is verslagen; we zullen er dus eens over nadenken.

Tekst was Num. 14:11a, 12b (schijnbaar recht), 20, 21 (wezenlijk onrecht der Afscheiding).

Redeneergang als volgt:

Mozes' volk had zijn leider groot onrecht gedaan.

Zoo ook de Hervormde Kerk ds de Cock.

Hiermee is dan het schijnbare recht der Scheiding opgeklaard... voor de zielen, voor dewelke het schemert.

Want de geesten, die den bijbel nuchter lezen, hebben natuurlijk al lang begrepen, dat het beeld aan alle kanten mank gaaL Wie was de leider (de Mozes) van de Hervormde Kerk? De Cock? Het mocht wat. 't Is de synode geweest, dezelfde synode, waarop prof. Haitjema het woord voert, honderd jaar na De Cock. De Cock was knechtje van de synode; heelemaal geen Mozes. Hij WERD Mozes, toen hij zijn broederen ging verlossen, en het waagde met Gods Woord.

Indien dus prof. H. een serieus woord gesproken zou hebben, zou hij gezegd hebben: de synode achlte zich geroepen om Mozes te zijn. Maar ze is in 1834, gelijk in 1816, een karikatuur van Mozes geworden, een tyran, die niet door het volk getergd w e r d, doch die zelf het volk Gods tergde.

De onbijbelschc parallel van prof. H. is de handhaving, na 100 jaar, van de p r o - bleeniverschuiving, die vóór een eeuw de synode der Herv. Kerk tot het tergenvan Gods volk verleid heeft.

En dan die verdere parallellen? Mozes zou vader van een nieuw volk mogen worden. Dat beteekent heel gewoon: stamvader van een nieuw vlees c h e 1 ij k Israël. Prachtige parallel voor een kerk reformatie, voor leider schap voor het opnemen van het ambt der geloovigen (Acte van Afscheiding)!!!

De Cock had als Mozes de Scheiding moeten afbidden, zegt het synodelid prof. Haitjema. Net als Mozes.

Maar Mozes had niets mei een Afscheiding te maken. Het ging in Num. 12 niet over afscheiding; het liep alleen over de vraag, of de lijn van Israël zou loopen over Mozes alleen, dan over Mozes met de anderen mee. Geen schijn of schaduw van eenig Afscheidingsprobleem.

De Cock had moeten afbidden

Maar hij HEEFT afgebeden, gepleit tot het bittere einde toe.

Doch de karikaluur-Mozes van 1834, de synode, had daar geen ooren voor.

En dus had ze er geen ooren naar. Z e scheidde De Cock af, snoerde hem den mond, maakte van zijn gebeden een karikatuur, onttrok hun inhoud aan de V o 1 k s a 11 e n t i e.

Toen wist De Cock, dat waar de gehoorzaamheid wordt voortgezet, de verbondsUjn wordt voortgezet. En HIJ begreep, anders dan deze professor, dat er tusschen Oud en Nieuw Testament verschil is; dat dus een verbond met een volks-kerk niet bestaat, omdat volk en kerk tegenwoordig anders tegenover elkander staan dan onder Israël.

Het neo-calvinistische woord „volksdeel", aldus prof. H. kreeg van God een dikke streep door zich heen.

Dal kunnen de apologeten der karikatuur-^Mozessen van 1834 zich aantrekken, die hun EIGEN, n i e l-o p-s c h e i d i n g-b eluste trouwe kinderen, gansch liberaal, al lang VOOR 18 3 4, het separatistische volksdeel scholden, en het afscheidden met de boosdoeners, die te zwijgen hadden, in de gevangenis.

De Cock had moeten afbidden... zegt prof. H. Gerundirum Haitjemae.

Maar de getieden van De Cock roepen nog na een eeuw tot God tegen dezen omkeerder van de rollen, die op De Cock een verwrongen Mozes-bericht „toepast", om de aandacht af te leiden van de karikatuur, die de w er k e 1 ij ke regeerders van Gods volk in 1834 van Mozes gemaakt hebben.

/

„Horizon".

Eenigen lijd geleden is publicatie geschied van een tijdschrift „Horizon". Ter voorkoming van misverstand zij erop gewezen, dat ondergeteekende zich uil den kring der medewerkers heeft teruggetrokken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Over de dogmatische artikelen van 1837.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's