Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hets over de geschiedenis en haar waarde of waardeloosbeifl.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hets over de geschiedenis en haar waarde of waardeloosbeifl.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Wanneer wij thans toekomen aan de bepaling van ons eigen standpunt tegenover de besproken raeeningen, dan herinneren wij duidelijkheidshalve allereerst er aan, dat we, om reeds genoemde redenen, bij het weergeven van de meeningen van Althans en van ïillich herhaaldelijk tegenover hun gedachten aanstonds het standpunt van de gereformeerde theologie hebben trachten aan te wijzen, en de gereformeerde beUjdenis tegenover hen te handhaven. Wij kunnen dus afzien van een afbakening van eigen standpunt, voor zoover het de détails van hun speciale opvatting beti-eft.

Zoo rest ons dan alleen nog maar, met een enkel woord ons uit Ie spreken over de a]gemeene vragen, die achter heel de probleemstelling van de dialectische theologie, en ook van de door Althans en Tillich ondernomen bemiddelingspogingen als de fundamenteele kwesties gelden mogen. Wij zouden, betreffende deze algemeene kwesties, nog op de volgende punten willen wijzen.

a. Het behoeft geen betoog, dat wij het met Kierkegaard en Barth volkomen eens zijn in de feitehjke afwijzing van Hegel. Tegenover H^el plaatsen wij als gereformeerde belijders de gedachte, dat God en mensch nooit in elkander over kunnen vloeien, nimmer in een hoogere synthese saam te brengen zijn, dat immers de grens tusschen God en schepsel nimmer overschreden kan worden door ons; en nimmer door Hemzelf, laat staan door ons, kan worden uitgewischt. Dat God de wereld niet ._, noodig" heeft, om zich zelf te kennen, zich van zichzelf bewust te worden, , of zich te object!veeren. Want (men denke maar aan de leer der drieëenheid) God is van eeuwigheid volmaakt zichzelf genoegzaam; naar de Schrift ons leert, „behoeft" God niets en niemand, maar bhjft altijd onafhankelijk staan tegenover zijn schepsel. Wij kunnen niet toegeven, dat God en de natuur these en a n t i-these zijn, die in een hoogere synthese overvloeien. Dat „overvloeien" zelf is een ernstig dwaalbegrip, alleen te handhaven in een stelsel van pantheïstische structuur.

b. Dit neemt echter niet weg, dat wij eveneens ons zoo sterk mogelijk moeten blijven verzetten tegen de theologie, de filosofie van Kierkegaard, en, in zijn voetspoor, van heel den voormahgen kring der dialectische theologie. Zij heeft tegenover Hegels idee van een groeiende synthese haar axioma der onoverwinbare antithese gesteld. En op dit punt moeten wij óók haar weerspreken. Wij gelooven niet aan een alle geschieden kenmerkende en bindende a n t i-thetische verhouding tegen God en eeuwigheid. Want wij missen zulk ©en anüüiese in den aanvang der geschiedenis. Een o n-derscheid is nog geen tegenstelling. Een eeuwig onderscheid (tusschen God en zijn schepsel) wórdt ook in der eeuwigheid geen antithese. In den aanvang der wereld, binnen èn over den kring der historie, sprak God volgens de Schrift dat duidelijke iudicium, waaraan wij ons denken onderwerpen: „God zag al wat hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed". Het was „gemaakt"; daarin ligt de onderscheiding tusschen maker en maaksel vastgelegd. Maar het was zeer goed; daai-in ligt de ontkenning van het onderscheid als antithese. Wel is er na dien in de historie een antithese openbaar geworden, en wel was in de geschapen wereld krachtens Gods wil de mogelijkheid daarvan gegeven, maai-'dat houdt niet in, dat de wereld zélf, w ij 1 geschapen, wijl eindig, antithetisch tegenover God zou staan. Men verstaat, waarop wij doelen: wij hebben het oog op den zondeval. Deze is ingetreden n a de schepping der wereld, en nadat de geschiedenis reeds een stuk van haar loop had volbracht. (}od heeft wel de m ó g c 1 ij k h e i d der zonde, en dus der antithese, in de wereld gelegd. Maar Hij 'lei niet de w e r k e 1 ij k h e i d daarvan in de wereld. Hieruit vloeit voori, dat wij niet aanvaarden de antithese tusschen God en de n a t u u r, (lod en de geschiedenis. God en het s c li e p s e 1, want tusschen natuur en God, tusschen naUiur en genade ook, bestaat geen tegenstelling, üc tegenstelling ligt anders. Zij ligt tusschen z ó n d e en genade, tusschen zónde en God, tusschen zónde en Gods Woord, tusschen een bedorven natuur (in zoover zij inderdaad bedorven is) aan den éénen kant, en de onbevlekte schepping van God zelf. Op dit principiëele punt komt alles aan.

e. Daarom is voor ons. ook onaanvaai-dbaar het opereeren met de leuze: God is in den hemel en g ij z ij t op aard e". Wij denken er niet aan, dit woord zijn liracht te benemen. Wij willen het óók in rekening brengen, als wij de grond beginselen formuleeren van onze geschiedbeschouwing, natuurbeschouwing, wereldbeschouwing. Maar wij weigeren heel beslist^ dit woord alleen, of zelfs maar boven andere in rekening te brengen, om dan van dit axioma verder alles te laten afhangen. Want dit bekende woord uit Prediker 5:1 is slechts één van de véle woorden uit den bijbel. Reeds het eigen boek zelf, dat ons zoo toespreekt, het boek Prediker, wijst er ons op, dat weliswaar uit natuur en geschiedenis en filosofie de aan zichzelf overgelaten mensch nooit opklimmen kan tot de ware kennis van God, maar dat er toch een plaats is van zuivere openbaring, van „bizon de re" openbaring. Die plaats is de tempel. En dan met name de tempel, gelijk hij, tegen den avondstond van het Oude Testament, naast de offer plaats ook reeds de spreekplaats kende, waarin men „hooren" kon naar wat, niet van onderen op, in een soort van naturaaltheologie, de mensch omtrent God in menschehjke „s l u i t rede" zou hebben geconcludeerd, doch naar wat God in Z ij n „a a n v a n g s rede" van bovenaf met gezag aan ons bekend gemaakt heeft. Het boek Prediker klaagt over de ellende van den mensch, die, aan zichzelf overgelaten, geen „s 1 u i t"-rede kan vinden. Maar het jubelt straks, met name in de zooeven geciteerde passage over den tempel, waarin men immers „h o o r e n" kan, over de kracht der openbaring. Den hoogmoed brekend van elke z.g. „naturaal-theologie", laat dit boek bet geloovig hart uitgaan tot de geopenbaarde kennis van God. Tegenover de onvruchtbare menschelijke „sluitrede", spreekt deze ons aan met die vruchtdragende, hart-openende, goddelijke „a a n V a n g s"-rede. „Aanvangs"rede? Ja-, want zij komt van Hem, die de aanvang, de archê, aller dingen is. God zelf. God is die archê, nader: od in den Logos, in het Woord. Wanneer het boek Prediker aan het einde van het Oude Testament de machteloosheid uitroept van de eigenwillige menschelijke sluitrede, dan staat aan het begin van het Nieuwe Testament daar tegenover de proloog van het Evangelie van Johannes met zijn machtige boodschap: n den beginne, in de archê, was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Daarin was het leven, en het leven is het licht der menschen. En dat Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben in het continuum der historie zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van den eeniggeborene vanwege den Vader, vol van genade en waarheid. Het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond. Niemand heeft wel ooit God geaen, niemand heeft ook uit zichzelf, uit de geschiedenis, uit de natuur, tot God waarlijk geconcludeerd. Maar de eeniggeboren Zoon, die iii den schoot des Vaders is, die ook aan Johannes' borst is komen liggen, die heeft Hem ons „v e r-klaard". Hier steil de Schrift dus de vleeschvvording van het Woord tegenover alle onvruchtbare speculaties, die zich alle ontleenen willen alleen maar aan dat uit zijn verband gerukte woord uit het Oude Testament: God is in den hemel en gij zijt op aarde". Gewoond heeft hier de Logos, en verklaard heeft hier de Logos. Hij heeft God verklaard. Hij is dus met de goddelijke heerlijkheid present geweest in de historie, en heeft ook aan ons gegeven, in de historie, een zuivere uitlegging van God.

Het is dan ook voorwaar geen wonder, dat in al de besproken opvattingen, zoowel bij Kierkegaard als ook bij Barth, bij Althans en bij Tillich, ook bij Aulén, te kort gedaan wordt aan de eere, die wij Christus schuldig zijn als Jezus, en Jezus als den Christus. Kierkegaard hoorden we verklaren: met de achttienhonderd jaar, die sinds V e r 1 o o p e n z ij n, heeft Christus-i n-v e r - hooging niets te maken. Wij zeggen: Hij heeft alles ermede te maken. Zonder haar zou die verhooging slechts een imaginaire gedachte zijn. Zij heeft er evenveel mee te doen, als Zijn verneaering te maken had met de drieëndertig jaar van Zijn rondwandeling op aarde. Zij heeft ook trouwens in den tijd die tusschen Paschen en hemelvaart viel, en ook daarna, herhaaldelijk zich kond gedaan binnen het raam van onze menschelijke geschiedenis.

d. Positie kiezende dus in het geloof aan de vleeschwording des Woords, moeten wij dan ook afwijzen do meening, die èn bij Kierkegaard èn bij de anderen in telkens andere variaties ingang zocht te vinden, omtrent de betrekking tusschen den eersten en den tweeden Adam. Telkens bleek het weer de groote vraag te zijn, wat over begin en einde en midden der geschiedenis toch wel te denken zijn zou. Maar wij hebben ten aanzien van het begin der wereld de historiciteit te aanvaarden van het verhaalde in Genesis 1—3. En wij kunnen van deze hoofdstukken geen enkele bijbelbladzij los-maken. Want elke bijbelbladzij ligt zelf, en legt ook zelf alles in het verlengde van die eerste drie bekende hoofdstukken. Zoo doen ook wij dus; want anders zou de wereld, waarheen wij op weg zijn, een tweede „wereld" zijn, een an a ere „wereld". Een „wereld", die met onze schepping niets te maken had. Maar wij gelooven nimmer aan een tweede schepping (jods. Wij gelooven, dat Hij de eerste schepping tot zichzelf terugleidt. Wel is de kracht, die daarvoor noodig was en is, van boven af tot deze wereld ingegaan, en dreef zij uit Gods diepe vaderhart een wil, een energie, welke vóór dien nog niet naar buiten was getreden in den eersten aanloop, en in het eerste verloop van het eerste wereldtijdperk. Maar die nieuw-intredende energie gaat dan toch in déze geschai> en wereld, omdat God niet een tweede wereld maken wilde. Hij heeft Zijn Zoon in deze wereld in doen gaan, maar tevens „in de gelijkenis" van den mensch Hem doen geboren worden. Zoo kwam God zelf in onze continuïteit.

Het is voorwaar geen wonder, dat door de besproken theologen dan ook op het punt van de vleeschwording des Woords, en van de z.g. maagdelijke geboorte, steeds weer getornd wordt aan de letter van de oecumenisclie belijdenis der twaalf artikelen. En zoo nu, als de Zoon van God wel komt van boven, doch daarna meegaat met ons allen hier beneden, zoo is het óók met Gods Woord, Gods openbaring, zoo is het óók met de wedergeboorte van den mensch uit den Heiligen Geest. Men denke maar weer aan de Dordtsche Leerregels. Wie „Gods wereld" o> pvat als een totaal andere wereld, dan die er reeds was of is, heeft daarmede principieel te kort gedaan aan Christus' vleeschwording, aan de leer van de wedergeboorte als nieuwe schepping, en aan de grondbeginselen der openbaring, gelijk die altijd door het oude

Christendom erkend zijn, en 'gehandhaafd tegen de ketters. Het ééne hangt met het andere onlosmakelijk samen.

• e. Men wijst oiis, als wij zagen, telkens op dat ergernis-gevende dogma over de „eind-katastrofe", het jongste oordeel, hetwelk op een bepaalden „dag"' ; dus: in een tijdsgewricht) de geschiedenis besluiten zou, en af zou breken. En men vraagt ons: hoc kunt gij zulk een katastrofc u denken, indien zij naar uw mecning uit ecu wereld vól van zónde ons moet over-leiden in een zondeloozen hemel? Wij beantwoorden evenwel deze vraag met een andere, (ielooft gij, zoo vragen wij op onze beurt, niet aan een staat der rechtheid? Zoo neen, dan ligt daar tussclien u en ons de Schrift. Maar indien w è 1, meent gij dan werkelijk, dat de „eerste wereld", d.w.z. de wereld in haar eersten zondeloozen rechtheidsstaat, ooit zou gekomen zijn tot haar voltooiing, haar voltooid-heid, zónder een „kalastrofe", dat wil nu zeggen: zonder een verandering, in een punt des lij ds, akuut, mirakuleus, gelijk wij thans ditzelfde gelooven van déze tegenwoordige wereld, die óók in een punt des tijds, akuut, mirakiüeus^ door een j, in-brékend" wonder, een „inbrekende" invasie Gods-in-Christus, zal veranderd worden „in den jongsten dag"? Indien het iemand een te wonderHjke these schijnt, dat déze wereld, die zóó zondig is, door een akute katastrofe overgeleid zal worden in een hemel, een „wereld Gods", dan moet dit struikelblok voor hem óók liggen in de structuur der „eerste" wereld, der wereld-van-'l begin. Wij zijn hier bang voor fantasie, en voor gedachtenspinsels, die aan fantasie ontsproten zijn. Maar aan den anderen kant gelooven wij, dal alles, wat uit de Schrift mag worden afgeleid als openbaringsinhoud van haarzelf, ook daarom waar moet zijn in al zijn consequenties, en tot die consequenties ons verlof geeft. Welnu — onder dit voorbehoud wijzen wij erop, dat het voor den _gereformeerde vast staat als een muur, dat óók de eerste wereld, dat óók de eerste menschheid, de menschheid van het paradijs, en van het werkverbond, niet anders dan door een „katastrofe", een „slot-speklakel" zou hebben kunnen komen tol de zaligheid, de voitooid-heid, de voldragen-heid, die haar in uitzicht was gesteld door het in 't werkverbond belovend woord van God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Hets over de geschiedenis en haar waarde of waardeloosbeifl.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's