Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. 2 Cor. 5:4.

Paalus' begeerte, dat de Heere Jezus gedurende ZOn leven weerkomt.

Een der verwijten, die de Corinthiërs Paulus naar het hoofd slingeren, is, dat hij zoo zwak en nietig is naar het Uchaam, en dat verwijt wordC door den apostel aanvaard. Hij geeft toe, dat zijn uitwendige menscli verdorven wordt, maar, voegt hij er roemend aan toe, de inwendige menscli wordt vernieuwd van dag tot dag, en men moet toch niet aanmerken, de dingen, die men ziet en die tijdelijk zijn, maar de dingen, die men niet ziet en eeuwig zijn. Mag dan het aardsche huis dezes tabernakels — hij vergelijkt zijn lichaam dus met, een tabernakel, een tent, beeld van vergankelijkheid — gebroken worden, hij ontvangt een gebouw van God, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in den hemel; hij zal immers het lichaam hebben, on verderfelijk en onsterfelijk tot in eeuwiglieid. omdat het gelijkvormig gemaakt is aan het heerlijk lichaam van Christus.

Dat is zijn vreugde, als hij ziet, dat zijn lichaam veroudert, dat hij steeds zwakker wordt, dat hij steeds minder arbeiden kan voor Christus' rijk. Alleen maar: die vreugde wordt vermengd met een bittere droefheid. Hij zucht zoovaak bij die vreugde, als hij denkt aan de mogelijkheid, dat de weg tot dat eeuwig gebouw wel eens kon zijn een weg via het graf.

Hij zucht: het kon toch gebeuren, dat hij door den dood ontkleed zal worden, dat hij naakt bevonden zou worden. Wat zou dat erg zijn? Dan zou zijn lichaam verteerd worden door de macht des doods, zijn lichaam, dat hij toch als een heerüjke gave van God had ontvangen. En hij zou door zijn dood losgemaakt worden van alles, wat hij in zijn leven had ontvangen: hij zou zich los moeten maken van zijn arbeid, van zijn vrienden^ van zijn familie, van Gods schepping, alle levensverbanden zouden ophouden. En hij zou wel bij den Heere Jezus komen, wat hem zeer verre het beste is (Fil. 1:23), maar hij zou daar incompleet zijn, zonder lichaam, hij zou daar naakt bevonden worden. Het zou hem bij den Heere Jezus dus wel heerhjk zijn, en hij zou ook wel, ziende, dat Zijn Heere vlecsch had, vast zijn in de hoop op de verlossing des lichaams, maar hij zucht toch, bezwaard zijnde, want bij alle heerlijkheid, die hij bij zijn Heiland ontvangen zou na zijn dood, hij is daar toch ontkleed, naakt. Kon hij maar op een andere wijze tot zijn eeuwig gebouw geraken! Kwam de Heere Jezus maar gedurende zijn leven weer! Dan zou hij overkleed kunnen worden: hij behield, wat hij had, maar als een kleed zou er over geworpen worden het gebouw Gods, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Dan werd de vergankelijkheid van zijn lichaam op veel heerlijker wijze teniet gedaan: immers in één punt des üjds zou het veranderd worden, en onsterfelijkheid en onverderfelijkheid aandoen, het sterfelijke van dit leven werd toch verslonden. Zoo verstaan wij zijn woord: want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, wier mtwendige lichamen dus verdorven worden, zuchten, bezwaard zijnde, nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.

Paulus veronderstelt, dat met hem zoo spreken zijn mede-Tgeloovigen in Jezus Christus — hij heeft het immers over „wij". — Heeft hij dan gelijk, voor zoover ons betreft? Begeeren ook wij, dat de Heere Jezus terugkeert gedurende ons leven o.a. om deze reden, dat wij niet ontkleed, maar overkleed willen worden? Dan moeten wij allereerst staan in het vaste geloof, dat die komst ons tot heil is^ want die komst kan ook beteekenen schrikkelijke duisternis: de goddeloozen ontvangen immers ook hun lichaam terug, maar een lichaam tot afgrijzen, een lichaam, dat eeuwig zal sterven, waar het onderworpen is aan den tweeden dood. En dan moeten wij een juist inzicht hebben in de akeligheid van den dood: al is hij doorgang naar het eeuwige leven, hij blijft koning der verschrikking en hij blijft gewelddadige losrukking van al wat wij door onze geboorte van God ontvingen.

En wij moeten zien de heerlijkheid van ons belijden: Ik geloof dp opstanding des. vie e SC hes. Het eeuwige leven, dat 'Christus zal bereiden, is maar niet een vaag schimmenleven, maar in aansluiting aan ons leven van nu en in voleinding daarvan, een leven als compleet mensch, zooals God ons heeft geschapen.

Als wij deze dingen bedachten, zou dan het gebed niet vermenigvuldigen: „Kom, Heere Jezus,

kom haastiglijk". En, als wij moeten sterven vóór Zijn komst, wij sterven dan in Zijn kracht, overwinnend den koning der verschrikking, en ondanks alles, wat daartegen schijnt te pleiten, geloovend: de verlossing des lichaams.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's