Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Fabias over polemiek, als gekibbel voorgesteld.

Een lezer zendt mij volgend citaat van F a b i u is : Het besitxijden van dwaliagen voorstellen als een strijd telgen personen, is bevorderlijk aan verderfe- Ijjken cóteri& geest en brengt de waarftieid in verdiiikMng. (p. 69, Kerkelijik Leven.)

Waar blijven de werkeloozen?

„De Groene AmsterdEummer" schrijft in de rubriek: „In het Oog der Wereld" het volgende:

Twee krantenberichten. CAIRO, 14 October. Geraamd wordt, dat tot dusver in totaal 270.000 a 300.000 man Italiaansche troepen het Suez^kanaal zijn gepasseerd, op weg naar Owst- Afrika.

ROME, 17 October. Uit de statistieken blijkt, dat ia September 1935 het aantal werkloozen in Italië 278.261 minder was dan in September 1934.

Het blad geeft geen „Kommentaar". Die schijttit hier dan ook inderdaad „overbodig".

^ Woordspelingen van ESussert.

In „De Groene Amsterdammer" schrijft Gharivarius: Men zegt, dat de toekomstige Vader des Vaderlands op den Landdag der N. S. B. de woordspelingen Marine-margarine en Ttbessinië-abortus gedebiteerd heeft. Hü is er toe in staat.

Inderdaad, de heer Mussert is tot zoo iets in staat. Hij is óók in staat, erover te klagen dat in Nederland met mo'dder gegooid wordt. Zijn krant doet vrijwel niets anders.

^ Zijne hoogheid propaganda.

Onder dezen titel publiceert „De Groene Amsterdammer" volgend vers:

• Wijl vernamen uit d' allerbeste bron Dezen zin, dien Maarten Luther verzon: „Man soil dem Volke aufs Maul schauen." (ü weet, dat men op zijn woord kon bouwen.) Helaas, in onzen tüld zijn er lieden Die 't beter weten en meer willen bieden. ZiJ! zeggen: „Het is natuurlijk een drukfout, Want ieder die nadenkt en voet biji stuk houdt Begrijpt dat die zin, wil hiji iets beduiden. Met kleine verandering aldus moet luiden: „Man soil dem Volke aufs Maul hauen En den stumpers een prop in den mond douwen."

Natuurlijk denkt hierbij dadelijk ieder aan nationaalsocialisme, jodenvervolging, kerkvervolging, kortom ver- Tfolging van wat niet zich laat in- of gelijk schakelen.

Psalmberijming Ds J. W. Gunst.

In „Leidsche Kerkbode" vervolgt Ds Gunst zijta psalmberijming. Wij geven hier Psalm 11:

1.

'k Vertrouw op God! Wat raad is 't dan, te zeggen: „Vlucht als een vogel naar 't gebergte heen, Da^.r boozen op bun pees de pijl aanleggen, En naar de oprechten richten, groot en kleen. Die zijl in 't duister willen nedervellen; De steunpilaren storten wis ineen. Wat rest rechtvaardigen, dan henen snellen? "

2.

Is in Zijn tempel niet de Heer gezeten? Zijn troon is in den hemel opgericht. Zijn oogen zien de wereld, Hiji kan weten. Wat menschen zijn, Hij proeft hen met 't gezicht. Rechtvaardigen en boozen zal Hiji proeven. Zijn ziel haat iedereen, die onheil sticht En die op zijn gepleegd geweld durft snoeven.

De Heere regent op de goddeloozen Geduchte straffen, in Zijn toorn bereid, 'Zijn kolen vuurs en sulfer, wat lop boozen Wordt uitgestrooid in Zijn rechtvaardigheid, ^n heete wind zal 't deel zön van hun beker, Want God bemint het recht. Vol heerlijkheid ^i«n eens de oplechten Hem, hun weg is zeker.

„Exegese, niets dan exegese!"

Dr M. M. den Hertog schrijft in „Hervormde Kerkbode" i(Den Haag):

Voor zijn vertrek uit Bonn riep een der grootste •^ theologen dezer dagen, Karl Barth, zijn leerlingen te©: exegese en niets dan exegese! Het is jammer dat Barth zelf zich vroeger niet aan dien gulden regel heeft gehouden. Dan had hij zij^n „Römerbrief" geen commentaar, maar een dogmatiek genoemd. Ik krijg altijd den indruk bijl het lezen van dit op zich zelf aan gedachten rijke boek, dat niet primair naar voren komt wat Paulus met zijn woorden bedoelt te zeggen, maar dat het altyd de gedachten zijn van Barth en nog eens van Barth. Om het eens ondeugend te zeggen: de „Römerbrief" is exegese van den tekst: Barth 1 vs. 1.

Wij zouden niet graag beweren, dat Barth na den „Römerbrief" (een boek „over" Paulus' brief aan Romeinen, 'Barth's eerste beroemde publicatie) asm de exegese toegekomen is. Evenmin dat de regel: „exegese, niets dan exegese", juist is. Onder dit dubbele voorbehoud geven wij de opmerking van Dr den Hertog door.

De rechterhand des Heeren verandert.

Dezelfde schrijver zegt in hetzelfde orgaan, sprekende over de waarde van goede exegese:

Ik begin nu eens met een woord uit Psalm 77 VS. 11. Ik schrijf eens af, hoe de Statenvertaling luidt: „Daarna zeide ik: dit krenkt mij, maar de rechterhand des Heeren verandert".

Als ge uw Bijbel opslaat, zult ge merken, dat dit woordje „maar" cursief gedrukt staat. En waarom? Omdat onze Statenvertalers, die buitengewoon consciëntieus hun taak hebben opgevat, een woord, dat zij zelf hadden ingevoegd, altijd cursief lieten drukken. In het Hebreeuwsoh wordt dus het woordje „maar" uit onzen tekst niet gevonden. In den Óbbink-bijbel lezen we dan ook: „en ik antwoord: dat is mijtn smart, dat de rechterhand des Allerhoogsten veranderd is". Mijn leermeester, professor Valeton, vertaalt: „ik zeide: dit is bet wat miji krenkt: dat de rechterhand des Heeren veranderd is". Het is duidelijk dat we nu een gansch andere gedachte krijgen.

Voor drie cent „bèn-ik-zoo-dom? "

In „Haagsche Kerkb. v. d. Herv. Gem." vertelt Ds Jac. Poort een en ander over wat in Möttlingen te beleven viel. Men leze wat Dr Jasperse, onze medewerker, in zijn prachtige artikelen over Möttlingen opmerkt, en geve daarna zijb aandacht aan het volgende:

Frisoh en opgewekt klonk het gezang lang vóór den tijid, dat de broeders binnen kwamen. Bnoeder Blum leidde dezen morgendienst. Hij' las ons voor 2 GOT. 4, dat hiji dan op de hem eigen manier toelichtte. Ik kreeg wel een gevoel, dat de geestelijke waarden uit het Woord ons nader bijgebracht werden. Nadrukkelijk werd gezegd: „als je 't neemt, dan heb je 't". „De schat, dien wij in lonze aarden vaten dragen mogen, is ons al voor ruim 1900 jaar gegeven." Dan vertelde hij van een juffrouw, die eens op zijn spreekuur was geweest en die zei, dat ze maar geen zekerheid des geloofs kon krijgen. Hij had daarop geantwoord: „bier heb je drie cent; ga daiar nu mee naar 't dorp, naar die en die winkel, en koop da^T voor drie cent „bin-ioh-so^dumm" (klemtoon werd gelegd op de eerste lettergreep). Ze moest dus voor drie cent „bèn-ik zoo dom" boopen. De juffrouw keek hem verbaasd aan. „Ja, " zei de broeder, „dat zou je nu gerust doen^ iets koopen, waarvan je heelemaal niet weet, wat 't is, en je zou gelooven, dat je 't kreeg wok." Toen had de juffrouw gevraagd: „ben ik dan zoo dom? " „Natuurlijk!" zei broeder Blum, want de Heiland heeft ons allang gegeven, wat we noodig hebben, en dat neemt ge niet eens gratis aan. Naar een winkel gaan lom iets mals te koopen, dat zoudt ge doen, maar nemen wat Jezus aanbiedt, dat doet ge niet. Als je 't neemt, dan heb je 't."

De zielszorg van broeder Blum worde de onze niet. Aan den éénen kant zal ze menigeen bevrijdend lijken: alle psychologisme met één slag over boord! Maar dat is maar schijn: want het is juist een psychoteohn i c u s, die in de uitoefening van dit „beroep" bet geloof suggereert; het is dus psyohologisme in het kwadraat.

Andere klanken laat dan ook de Schrift hooren: daar is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte, de op kracht gekomen liefde drijft de vrees (naar) buiten, want de vrees heeft pijn en die vreest is niet volmaakt in de liefde, niet op kracht, 1 Joh. 4 : 18.

Foei, u kabbelt niet.

De heer N. Baas schrijft in „Amst. Kerkb.", na herinnerd te hebben aan de Kerkhervorming:

Die heeft waarlijk maar niet daarin bestaan, dat men „het instituut" beeft gereformeerd. Dat men de dogmatiek heeft gereformeerd. Maar wel dat men de wereld is ingetrokken, ingestormd en het van de daken heeft geroepen: Hier is bet leven! Zoo worden de zielen behouden! Zoo worden de volken gelukkig! Zoo moet de Staat regeeren! Zoo zal de maatschappij bloeien! Ik heb het wel meer geschreven, naar den maatstaf onzer gemoedelijkheid waren die mannen der Reformatie longeschikte menschen. Zij' hadden het anders moeten aanleggen! Met den Paus viel wel te praten. Er was wel een mouw ELan te psissen geweest. Maar zeg maar eens tegen een bergstroom: Foei, u kabbelt, niet! U moet in zoo'n gezellig rhythme tegen de muurtjes slaan. DELU zullen wij er een versje bij' zingen: Hoe zacht vloeit ons beekje! Die mannen en vrouwen waren electrisch geladen.

Geschreven, in de w e e k van de hervormingsherdenking, en, wat het jaar betreft: één jaar na de Scheidingsherdenking, één jaar vóór de Doleantieherdenking, en in het jaar van — Den Haag-West.

Over papyri. Eloeilijkheden bij de ontcijfering van oude handschriften.

In „Opbouw" schrijft Dr J. N. Sevenster: Niet lang geleden zijn er enkele papyri uitgegeven, die zeer merkwaardige evangeüënfragmenten bevatten. Zij zijn gepubliceerd door H. I. Bell en T. G. Skeat, die beide werken in de 'handschriftenafdeeling van het Britsoh Museum. De vorige zomer kochten zij van een handelaar een collectie papyri. En daaronder bleken enkele fragmenten van een leven van Jezus te zijn, die dadelijk door hun hooge ouderdom de aandacht trokken. Bij' nader onderzoek oordeelden zij' deze fragmenten van zoo groot gewicht, dat zij tot onmiddellijke uitgave besloten onder de titel: „Fragments of an unknown Gospel and other early Ohristian Papyri, London 1935".

Even later: Papyrus is eeuwenlang als materiaal gebruikt om er op te schrijven, omdat het betrekkeliik gemakkelijk te bereiden was.

Vervolgens; Men heeft tallooze dergelijke papyri opgedolven, soms met slechts enkele woorden of letters erop, soms ook tamelijk groote rollen, of verscheidene bij elkaar behoorende bladzijden, die dan bijna op een boek gaan gelijken.

Daarna: Volgens éen van de papyrikenners is het oudste papyrusblad een verzameling van rekeningen uit de tijd van koning Assa van Egypte, die waarschijnlijk pbn. 2600 V. Ghr. regeerde, terwijl men ook nog papyrus gebruikte in de tijd van de Arabische overheersching van Egypte. Dikwijls zal dus de datiun van een papyrusfragment vallen in de bübelsohe tijd.

Nu zijn er onder de duizenden papyri betrekkelijk maar weinig, die direct nieuw licht op het Nieuwe Testament werpen. De uitgesproken christelijke papyri zijn naar verhouding gering in aantal. Het overgroote deel spreekt over wereldsdbe, alledaagsche onderwerpen. Maar daarvan krijgt men dan ook een zeldzaam levend beeld. Men heeft bijv. in grooten getale gevonden: pacht- en 'huurovereenkomsten, rekeningen, kwitanties, huwelijksovereenkomsten, scheldbrieven, testamenten, oveAeidsvoorschriften, gerechtelijke aanklachten en vonnissen, protocollen van processen, belastingformulieren, brieven en briefjes, schoolschriften, horoscopen, tooverteksten, dagboeken enz. Nu kunnen natuurlijk ook dergelijke papyri indirect voor het begrijpen van het Nieuwe Testament van groot belajig zijn. Tezamen geven zij ongewild een levendige teekening van een belangrijk stuk antieke cultuur. En soms kan daardoor ook ineens nieuw licht vallen op de beteekenis van bijbelsche uitdrukkingen. Het is bijv. door de papyri duidelijk geworden, dat sommige woorden, die men altijd voor specifiek Nieuwtestamentisdh had gehouden, dit volstrekt niet waren, maar als gewone, alledaagsche woorden in omloop waren. De papyri 'hebben laten zien, dat Paulus soms in zijn Christologie woorden heeft gebruikt, ontleend aan de handel, aan gebruiken bij koop en verkoop, zoodat men nu beter dan vroeger begrij'pt, hoe levendig, ho.e sprekend, hoe actueel ziin beelden vaak geweest moeten zijn voor zijn gemeenten.

Er zijn ook papyri, die meer speciaal om 'hun inhoud waarde hebben:

Tot deze papyri nu, die van groote beteekenis zijn wegens hun inhoud, behooren ook deze fragmenten uit het Britsc'h Museum. Achter in de uitgave van Bell en Skeat vindt men ze keurig gefotografeerd, uiterlijk slechts enkele vodjes papier met stukken eraf en gaten er in, maar toch over het algemeen met zeer duidelijk leesbaar schrift. De moeilijkheid bij de ontcijfering vormen in de eerste plaats natuurlijk de gaten, die meer last geven, naarmate ze grooter zijn. Maar erger is, dat men niet de geheele oorspronkelijke bladzijden voor zich heeft, en dus telkens alleen het begin, het midden of het einde van de regels, zoodat men moet nagaan, hoeveel er ongeveer moet bij'gevoegd worden en dan dient te overwegen — en dat geeft natuurlijk de grootste moeilijkheid — welke woorden er waarschijnlijk hebben gestaan. Zulke gissingen worden vergemakkelijkt, wanneer men een deel van een ons bekende tekst voor zich heeft en het ontbrekende deel van de regel juist de bijvoeging van de rest van die tekst toelaat. Dan kan een gissing naderen tot een aan zeker^beid grenzende waarschijnlijkheid. Een enkel voorbeeld. Op één van deze stukjes papyrus vindt men een tekst, die wat 'het leesbare gedeelte betreft, overeenstemt met Joh. 5 : 39. Maar op die bladzijde zijn aan het begin van de regels telkens woorden of gedeelten van woorden weggevallen. Nu is het in dit geval toch niet moeilijk om aan de hand van Joh. 5 : 39 op deze plaats de geheele regels te herstellen. Men krijgt misschien van enkele zulke regels eenigszins een beeld, als ik bier in Nederlandsche tekst ongeveer de parallelle Grieksche weergeef en tusschen haakjes zet, wat op de papyrus niet staat, maar toch, doordat men Joh. 5 : 39 kent, met zeer groote waarschijnlijkheid ingevoegd kan worden: (zoekt d)6 schriften, waarin gij me (ent) het leven te hebben. Maar die zijn (die getui)gen van mij. Gij onder- het,

Inzake den onderhavigen tekst: Bekijkt men de inhoud, zooals die dan met meer of mindere stelligheid kan worden vastgesteld, dan valt op, dat de fragmenten in woorden 'het meest parallel loopen met teksten uit het vierde Evangelie, maar ook dan soms in een geheel oorspronkelijke samenvoeging. Op één bladzijde komen bijv. onmiddellijk na elkaar bijna woordelijk overeenstemmende parallellen van Joh. 5 : 39, 5 : 45 en 9 : 29. Merkwaardiger is nog, dat op de keerzijde van dat blad sommige woorden herinneren aan Johannes, andere aan de drie eerste, de zoogenaamde synoptische evangeliën. In de eerste regels wordt daar verhaald, dat de menigte Jezus wilde steenigen en de overheid Hem wilde

grijpen, „omdat het uur van zijn verraad nog niet gekomen was". Dit zijn typisch Johanneïsche wendingen. Dan volgt eohter: „Maar Hij, midden tusschen 'hen doorgaande, ging weg van hen". Men zou bij dit woord kunnen wijzen op Joh. 10 : 39, maar men wordt toch aJlereerst 'herinnerd aan Luc. 4 : 30, waar gezegd wordt, dat na Jezus' prediking in de synagoge te Nazareth de Nazareners Hem van de rots wilden werpen, maar „Hij, midden tusschen hen door gaande ging zijns weegs". Men dient echter dan wel te bedenken, dat „midden tussoben hen door" in de papyrus voor een deel op gissing berust.

Moet het hier dus nog twijfelachtig 'heeten, of er gesproken mag worden van een parallel met één van de eerste drie evangeliën, dat is niet het geval by wat onmiddellijk volgt, het relaas van de genezing van een melaatsohe, dat in alle drie evangeliën gevonden wordt (Mt. 8 : 2—4, Mc. 1 : 40—i4, Lc. 5 : 12—14). Naast de soms treffende overeenkomst heeft de lezing van de papyrus van deze genezing toch soms iets zeer oorspronkelijks. De melaatsohe begint bijv. met aan Jezus te vertellen, dat hij zelf melaatsch geworden is, „doordat 'hij reisde met melaatschen en met hen at in de herberg" (dit is in de papyrus hetzelfde woord als in Luc. 10 : 34 gebruikt wordt in de gelijkenis van de barm'hartige Samaritaan). Ook andere, geringere afwijkingen wijzen erop, dat de schrijver van deze papyrus een bijzondere lezing van dit voorval voor zich 'heeft gehad.

Dat geldt eveneens van de bekende belastingvraag uit Mc. 12: Is het geoorloofd aan de keizer schatting te geven, of niet? De papyrusi vermeldt ook duidelijk deze strikvraag, maar in eenigszins andere vorm: „Is 'het geoorloofd aan koningen te geven dat wat tot hun regeering (hun bevoegdheid, hun ressort) behoort? " In de papyrus ontbreekt dan, dat Jezus zioh een munt met de ^beeltenis van de keizer laat brengen, zooals in onze evangeliën verteld wordt, maar Hij antwoordt onmiddellijk, „door verontwaardiging bewogen": „Waarom noemt gij mijl met Uw mond Meester, wanneer gij niet luistert naar wat ik zeg? Terecht heeft Jezaja van U geprofeteerd: Dit volk eert my met hun lippen, maar hun hart houdt zioh verre van mü'.. ..". Van dit antwoord vindt men op de parallelle plaats in de evangeliën niets, maa, r wel op andei'e plaatsen, Lc. 6 : 46, Mo. 10 : 18 en 7 : 6—7.

Er blijven veel vragen zonder antwoord: Zoo worden dus door deze papyri' allerlei belangwekkende vragen opgeworpen. Wat de papyri zelf betreft: Hoe oud zijn zij? Bevatten zij inderdaad één van de oudste overleveringen over Jezus? Wat de vergelijking met de bekende evangeliën aangaat: heeft de schrijver van deze papyrus één van onze evangeliën gekend? Of heeft hü uit een nog oudere bron geput, die misschien ook door één of meerdere van de schrijvers van onze evangeliën is gebruikt? Leveren deze papyri niet ihet bewijs, dat sommige teksten blijkbaar los, zelfstandig in omloop zijn geweest? Bestaat er verwantschap met bekende apocriefe evangeliën? Allemaal vragen, die gedeeltelijt door samenwerking van handschriftendeskundigen en hen, die met evangeliën en oudste Christendom degelijk op de hoogte zijn, nader hij de oplossing gebracht kunnen worden, gedeeltelijk misschien ook voor altijd onoplosbaar zullen blijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's