Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doopserkenning.

nmdat we onder „Kerkelijk Leven" iets opmerken een debat, rakende een voordracht van Ds W. H. ' Routing, nemen we diens „stellingen" hier over:

T)e erkenning van den Doop, buiten eigen Kerkverband bediend.

1 Het vraagstuk van de erkenning van den doop, hiiten eigen kerkverband bediend — telkens weer in (Ie geschiedenis der k«rk aan de orde gesteld — vraagt an ons opnieuw bezinning in verband met de discussie over de „pluriformiteit" der kerk. 2. Ten gunste van de „doopserkenning" kan gewe- M worden op de eeuwenoude practijk der Christelijke kerk en op tal van kerkelijke besluiten, die deze praotyk sanctioneeren. 3. Met een verwijzing naar de geldende practijk of een beroep op de ker'kelijke besluiten kunnen wij niet volstaan, daar wij toch niet de gewoonten met de ^»rheid Gods toogjen gelijkstellen, noöh de groote menigte, nócïï' de' oudheid, nooh de coiiciliën, decreten of besluiten (Art. 7 Ned. Gel. Bel.).

4. Voor een juiste beoordeeling van de geldende nractük en de kerkelijke besluiten mag niet uit het oog verloren worden:

a. dat van gemeenschappelijke overwegingen en molieren allerminst kan gesproken worden; h, dat de kerkelijke besluiten moeten bezien wordien in het licht van de concrete situatie ten tijde, dat ze genomen werden;

" c. dat allerlei „eisöh van de practijk" veelszins den doorslag gaf.

5. Hoe beawaarlijk het ook moet geacht worden ten ainzien van de „doopserkenning" het oude, door eeï*effllange practijk en tal van kerkelijke besluiten geijkte standpunt te verlaten, hebben wij ons toch wel met allen ernst af te vragen, of en hoe zich die „doopserkenning" principieel laat rechtvaardigen, met name len aanzien van de Waaj-heid Gods aangaande de keiligheid van het Sacrament, het wezen van het Ver- Ixmd en de waarde van het ambt.

Over de discussie inzake referaat Ds W. H. den Houting.

Nadat ik het artikel onder „Kerkelijk Leven" geclireven en verzonden liad, kwam mij volgend artikel «der de oogen, geschreven door den heer H. Algra in J-eeuwarder Kerkbode":

Vragen en zorgen van schipper A n dr ies.

„Omdat het dit voorjaar zoo lang en zoo bar koud Bflft, moesten we .nog een extra bezending brandstof hebben, die niet op de begrooting stond. Nadat ik met Andries had afgerekend, bleef hij' extra lang winden met het touw van zijta geldbuidel, als iemand, die nog wat zeggen wil. En toen zei hij', half schertsend, half bezorgd: „Beterschap met jullie dominee".

„Is die dan ziek? " vroeg ik, want ik had er niets m gehoord.

„Nee, " zei Andries, „maar wel Remonstrant. Dat moet U maar eens in .het „Friesoh Dagblad" lezen. Prof. H. H. heeft het gezegd."

Dat moest ik toch ontkennen. Ik had het verslag ook gelezen, en volgens dat verslag was het wel heel ernstig, wat de Professor aan beschuldigingen had ittgebracht. Maar Remonstrantisme stond er niet bij. Wel een slag in het aangezicht van de belijidenis, en een slag in het aangezicht van 'de Heilige Schrift, en leeringen, die binnen vijf en twintig jaren onze kerken ten gronde richten, en een bede, om weggenomen te Worden voor den dag des verderfs, en opmerkingen over Donatisten en Montanisten. Het was een heele "aschlijst. Maar Andries had er m.i. toch nog een ketterij bij verzonnen. Hiji ontkende dat.

„Wijl schippers noemen iemand, die van de Schrift en lie belijdenis afwijkt, een Remonstrant, of ook wel ethisch, wat eigenlijk hetzelfde is." Toen zij'n we maar naar binnen gegaan, want dit tonden we niet allemaal bij de deur afdoen. En toen heb ik mijn meening gezegd. "^i ik er blij' om ben, dat het op deze predikantenconferentie zoo ferm is gezegd. Maar dat er toch ook froote bezwaren zij'n. Ik begon met een vraag. "Waarom, is Zondag onze fustdag en Zaterdag niet, tervrijl in de Tien Geboden 'oeh staat, dat we op den zevenden dag moeten rusten. ..Dan was er geen onderscheid met de Joden" zei «dries. Maar hiji zelf vond. dat antwoord ook niet 'oldoende. De dominee, waar hiji vroeger bij' gecatechiseerd had, leerde hem, dat men 't kon bewijken met "Ot feit, dat Paulus met het oog op een collecte had 'oorgeschreven, dat men telkens op den eersten dag «er-week iets moest wegleggen. "Ü hadden bijl onzen ouden dominee een ander '•fgument leeren hanteeren. tsraël was nog onder de wet; eerst werken, en dan Jet loon: de rust. Maar nu was alles vervuld. Christus 3.1 alles volbracht, en daarom eerst Zijn rust op den *g der opstanding en daarna de week van arbeid. »Maat dat in den Bjjbel, " vroeg Andries wantroul^tticl. Natuurlijk niet, maar een knap theolo-og heeft ot zoo beredeneerd. Toen is er een ander theoloog ewmen en die heeft gezegd; die argumentatie is niet Mttoende. Maar de Schrift zegt ons, dat Christus sch '^ dag van Zijn opstanding zijn jongeren vereA^' ^'"^"^6"' Thomas. Toen is hij' niet eerder terug eesomen dan op den volgenden Zondag. Want Hij W ^'''^ ^^^ °^ ^^^ kinderen het Woord te ngen. Als Hiji op Patmos verschijnt, is het weer 1 den eersten dag der week.

Andries en ik vonden beiden die laatste redeneering het meest Schriftuurlijk. Maar toen zei ik: Zijla zulke discussies nu wel goed? Komt daardoor de vastigheid van den Zondag niet in gevaar?

„Daar moet hij tegen kunnen", zei Andries. En feitelijk had hij geljjk.

Welnu, in onze kerken wordt de doop erkend, in andere kerkgemeenschappen bediend. De nooddoop in de Roomsche kerk, de doop in een kring van Darbisten, de doop in een puur moderne kerk, waar men de doop niet anders beschouwt dan als een oude ceremonie, het is alles een doop, die volledig erkend wordt. Als de doop maar geschiedt in naam van den Drieëenigen God.

„Is jullie dominee daar op tegen, op die erkenning bedoel ik? "

Dat heeft htJ niet gezegd. Hü heeft alleen uit de historie trachten aan te toonen, dat deze praktijk in het verleden op- geen voldoende gronden is gefundeerd.

Andries vond, dat het dan nog al mee viel. Maar hij vertro'uwde mij' niet. Want als dat zoo was, waarom was die Professor dan speciaal gekomen, om. daar een redevoering van een uur te houden? En waarom kwamen de andere hoogleeraren van Amsterdam allemaal ook uit den hoek?

Dat was toch wel een bewijs, dat men aan de Vrije groote gevaren zag.

Ik zei: Andries, heb je wel gelezen, dat er ook een zekere Dr Van der Vaart Smit aan het woord is geweest? Die had in de pauze ook een redevoering opgeschreven. In de „N. R. Ct." kan je er meer van lezen. Daar staat zijn rede veel uitvoeriger in dan in andere bladen.

Het is een heel geleerd man, vooral als het gaat over Kant.

„Die ken ik heelemaal niet." Dat behoeft ook niet. Nu, die geleerde man uit Groote Lindt, een buurtschap hiji Zwijindrecht, heeft in zijln redevoering een merkwaardige opmerking gemaakt. Hij zei, dat hij niet den referent zou bestrijden, maar anderen.

„Liet de voorzitter dat toe? " „Ja, het was een predikantenconferentie en geen Tweede Kamer."

„En tegen wie richtte die mijinheer zich dan? " „Dat heeft hyi niet gezegd." „Bedoelde hij misschien Prof. Schilder? " „Dat heeft hij ook niet gezegd."

Andries vond het toch een rare manier van debatteeren. Ik ook. Maar het heeft toch zijn goede kant. Want de discussie wordt nu vanzelf algemeen. Er is nu duidelijk uitgesproken, dat er in onze kerken een strooming is, die de kerken op den duur zal verderven. Zelfs binnen korten tij'd. Men heeft nog geen namen genoemd, maar dat zal op den duur wel niet achterwege blijven. En dan kan men in alle openheid daar maar eens over gaan discussieeren.

„Die andere dominee, die van Amsterdam, die daar ook een referaat gehouden heeft, was die wel heelemaal zuiver, of hoort die ook bijl die verderfelijke strooming? "

„Dat weet ik niet, maar daar is het in elk geval niet zoo fel tegen gegaan."

Andries was bang, dat door zulke debatten onze kerken kapot zouden gaan.

Ik ben daar nog niet zoo bang voor. Want ik zou het niet best vinden, als in onze kerken het zoo'n rustige, vredige zaak was, dat we niets anders meer konden doen dan zeggen: wat zijn wij: hel prachtig eens. En wat zijii ze in andere kerken diep gezonken. Dan waren we een seote geworden.

Maar Andries had nog meer te vragen. Die mannen, die tegen jullie dominee optrokken, zijln dat niet dezelfden, die niet willen, dat de kerkeraden; de N.S.B, aanpakken?

Dat vond ik nu heelemaal mis van Andries. Want dat heeft er niks mee te maken. Dat is juist zoo gevaarlijk, want op die manier gaat men fronten vormen. Als ik het op het punt van de N.S.B, met K. S. niet eens ben, moet ik dan ook behooren tol hen, die over de pluriformiteit met hem verschillen? Een dergelii'ke fractievorming is uit den booze.

En dat is, naar mijii overtuiging, voorzoover ik hel natuurlijk, uitsluitend afgaande op persverslagen, kan beoordeelen, de groote fout geweest van de „bonzen", die op de predikantenconferentie samen van leer trokken: zij meenden te vechten tegen een front, e en beweging, een groep, die ziji gevaarlij'k achten in onze kerken. En ziji bestreden een dominee, die door een samenloop van omstandigheden was komen te staan voor een kwestie, waarover hij graag meer licht wilde hebben.

„Behoort jullie dominee dan niet tot de partij van Prof. Schilder? " vroeg Andries toen. Weineen, want' vooreerst heeft Prof. Schilder, voorzoover ik weet, geen partij. En in de tweede plaats is de referent allerminst een blinde volgeling van dien Professor. En in de derde plaats is dit referaat, naar ik van nabij' weet, tot stand gekomen zonder eenig contact met dien man uit Kampen.

Andries had nog één bezwaar. Zijn die dominee's en professoren, vooral Prof. Kuyper, niet verschrikkelijk scherp geweest in hun spreken? Dat moest ik toestemmen. Maar dat is in de eerste plaats wat voor Den Haag-West. Daar zal men aan deze kant van de zaak wel de noodige aandacht schenken. Ik, heb het genoegen mogen smaken, Andries op' vele punten volkomen gerust te stellen, ook op het laatste.

Aan het artikel is niets toe te voegen. De „partij van Schilder" bestaat gelukkig niet. Maar wie de zaken dooreenhalen, loopen gevaar, zeil een partij te gaan vormen.

Het zal wel overbodig zijn, mee te deelen, dat de heer Algra lid is van dezelfde kerk als Ds den Houting, en voorts, dat ondergeteekende, bij zijn weten, nog nooit over de kwestie van die doopserkenning geschreven heeft. Wel over de pluriformiteit.

Heidendom in Duitschland.

In „Kerk en Wereld" (vrijzinnig) wordt een beoordeeling gegeven van Prof. Dr A. H. de Hartog, Modem Heidendom (J. H. Kok, Kampen). Recensent merkt o.m. het volgende op:

Hij wijst met groote scherpzinnigheid de heidensche idee aan in pantheïsme, nationalisme en humanisme, in de vergoding van het verbrokkelde natuurleven, in de verheerlijking van de staatsidee, in den nieuwen cultus van den natuurlijken mensch en zijn idealen: sport, dans, eros, wetenschap, kunst, en zijn oordeel geldt vooral den toestand in Duitschland. En, — dat hij niet overdrijft bewijst de volgende bladzijde. Hij zegt (pag. 96):

„De nieuwe Duitsche belijdenis luidt als volgt: „Art. 1. Wij gelooven, dat God zich aan ons openbaart in ons Duitsche bloed en Duitsche geweten, in ons Duitsche land en Duitsche geschiedenis. Dat is ons Duitsch geloot Daarom noemen wij ons „Duitsche heidenen." Het begrip „Heiden" is voor ons geen scheldnaam maar een eerenaam. Wij zijn trotsch op ons Duitsch geloof, ons Noorsch heidendom."

„Art. IV. Wij erkennen geen internationale menschheidsreligie, omdat de volken en rassen allen verschillend zijn. Daarom willen wij, Duitsche heidenen, geen Joodsche religie in Duitschland. Wij gelooven niet meer in den Heiligen geest. Wij gelooven in het heilige bloed."

Dat is de nieuwe belijdenis, die wij te krijgen. hooren

De Nieuw-Germaansche geest is monistisch, ziet de wereld als een groote eenheid, aanvaardt niet langer de tegenstelling van den Schepper-God, kent niet meer de antithese van zonde en genade en gaat verwoed te keer tegen „Die Verjudung der Religion". Frau Dr Mathilde Ludendorff, de vrouw van den bekenden generaal, durft zelfs te spreken van de noodzakelijke „Erlösung von Jesu Christo".

S.D.A.P. en dictatuur.

In „De Groene Amsterdammer" schrijft Dr A.t C. Josephus Jitta:

Op het Paaschcongres van de S.D.A.P., dat te Rotterdam gehouden werd, kwam een resolutie in behandeling, die door het partijbestuur was voorgesteld en door Mr Dr G. van den Bergh werd toegelicht. Die motie, die met overweldigende meerderheid van stemmen werd aangenomen, is daarom merkwaardig, omdat de S.D.A.P. daarin uitdrukkelijk en in den meest absoluten zin de dictatuur afwijst en zich uitspreekt vóór de democratie.

Op grond van nog andere détails uit deze motie, merkt de schrijver op:

Deze motie beteekent dus opnieuw een zeer duidelijk symptoom van de evolutie van de S.D.A.P. van een revolutionaire partiji tot een democratische hervormingspartij.

Evenwel, de vraag komt op, of men nu gerust kan z ij n. Volgens schr. is dat niet het geval. Hij schrijft:

Kan men in dit opzicht, wat de S.D.A.P. betreft, volkomen gerust zijn?

Het zal er van afhangen, of de S.D.A.P., mocht ooit weer een revolutie dreigen, of mocht zij' als regeeringspartij gedwongen worden deze resolutie in practijk te brengen, al haar volgelingen in de hand heeft.

Voor eenig wantrouwen in dit opzicht bestaat nog altijid grond.

Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat Prof. R. Kuyper, bij'zonder hoogleeraar in de marxistische leer —• dus een autoriteit par excellence — heeft geschreven, dat voor het socialisme de demooratie een middel is en geen doel op zichzelf. „Mocht blijken", zoo schreef hy, „dat op ondemocratische wijze het socialisme beter zou kunnen worden gediend, dan: weg met de democratie."

In een Amsterdamsch proefschrift van 1933 van Dr B. van den Tempel Jzn., zoon van het bekende lid van de Tweede Kamer, wordt de dictatuur allerminst afgewezen.

En miJ! persoonlijk staat nog helder voor oogen, hoe ik nog maar even een jaar geleden in een groote openbare vergadering te Amsterdam een debat heb gevoerd met het lid van de S.D.A.P. S. de Wolff over •den klassenstrijid. Tusschen het socialisme van den heer de Wolff, dat in deze overwegend door socia^ listen bezochte vergadering met groote instemming werd begroet, en het communisme van Stalin vermocht ik geen verschil te ontwaren. De Heer de Wolff erkende, dat de S.D.A.P. evolueert naar de democratie. Maar hiji zag daarin een conjunotuurverschijnsel, materie, waarin hij, naar algemeen bekend is, een specialiteit is.

De eenige repliek, die ik in dit opzicht van hem mocht ontvangen, was, dat ik een fascist was. De boudheid van die bewering is niet groot genoeg, om het gebrek aan argumenten van hem, die haar bezigde, te verbergen.

Men moet dus de evolutie der S.D.A.P., die uit de motie van het Paaschcongres blijkt, met groote vreugde begroeten, maar eenige voorzichtigheid is geboden ten aanzien van de vraag, of wij hier misschien nog slechts hebben te maken met een conjunctuurverschijlnsel.

Het „bridge-gezicht".

Uit „De Open Poort":

Een Londensch schoonheidsinstituut maakt bekend, dat het een ieder kan genezen van zijn (haar) bridgegezicht.

Wat is dat voor een gezicht? Wel, lieden, die veel bridgen, zouden een gelaat zonder eenige uitdrukking krijgen. De mond krijgt een wezenlooze trek, de oogen geven geen emotie meer weer, de kaken zijn stijf. Waarom? Doordat de goede bridger niet mag verraden, welke kaarten hij in zijn hand heelt. Dit kost hem

zoo'n inspanning, dat hij tenslotte niet meer in staat is een ander gezicht te treliken dan het nietszeggende bridge-gezicht, hetgeen erg nadeelig is voor zijn esthetisch uitzicht. We hebben er zoo geen verstand van.

Ieder kan met behulp van een Pascal in zijn „geloof" blijven.

In het „Algemeen Weekblad" schrijft W. Coenraad:

De prediking der lijdensweken, uitloopend op het Paaschevangelie heeft ons weer gesteld voor het mysterie der liefde Gods, die zich in Christus verwerkelijkt in haar tweeledig karakter van oordeel en vergeving. Wat de grondslag is van alle Evangelieprediking, wordt dan met bijzondere actualiteit midden in ons leven geplaatst, waardoor het oos onmogelijk gemaakt wordt alleen toeschouwers te blijven, maar we in de meest scherpe vorm gesteld worden voor een keuze. De actualiteit dezer keuze wordt ons in onze dagen wel zeer bewust gemaakt, ons herinnerend aan het wondere, maar zoo ontdekkende woord van Pascal: Jezus Christus zal tot het eind dezer wereld in doodsstrijd zijn, daarom mogen de zijnen niet slapen.

Schrijver noemt Pascals woord „ontdekkend". Wij achten het „betooverend", om met Paulus te spreken. Want als men dien kant uit wil, dan kan de Jood schrijven: Abraham zal tot het eind dezer wereld zijn zoon moeten gaan offeren, daarom mogen de zijnen niet slapen. En de Mohammedaan: Mohammed zal tot het eind dezer wereld van vrouwen willen wisselen, daarom mogen de zijnen niet slapen. En de klassieken: Odysseus zal tot het eind dezer wereld elk oogenblik de deur van zijn huis komen binnen vallen: daarom mogen de Penelope's wel terdege oppassen.

„Onze kathedralen".

In het hervormde weekblad „De Gereformeerde Kerk" schrijft Dr J. Ch. Kromsigt iets over de „kathedralen":

Mogen we de kerken met zoovele andere „onze" Kathedralen noemen, hoewel ze niet door ons werden gebouwd?

Ja we noemen ze met vrijmoedigheid onze Kathedralen.

Niet door ons gestolen, maar aan ons geschonken. Door Gods voorzienig bestel ons geworden.

Op dezelfde manier als Kanaan's steden, niet door Israël gebouwd, echter ook niet door Israël gestolen, maar aan Gods oude bondsvolk door zijn Bondsgod geschonken werden.

Ja, zoo moeten we het verklaren, als we zeggen: ze zijn door Roomschen gebouwd, Roomschen, die als onze "vijanden onze Hervormde voorvaderen hier en elders te vuui en te zwaard vervolgden.

Onze Bondsgod heeft door zijn voorzienig bestel deze kerken hun ontnomen en aan onze vaderen gegeven.

We kunnen het echter ook anders zien. Niet door ons-vijandige Roomsohen werden deze kerken oorspronkelijk gebouwd, maar door Roomsohe Christenen. Dan mogen we zeggen: Onze kerken zijn het, want ze werden door onze voorvaderen gebouwd. Als christenen waren zij onze voorvaderen, helaas besmet met Roomsch bijgeloof, dat zich ook in de beelden in hunne kerken "vertoonde. Wij 'hielden de kerken, door onze voorvaderen gebouwd, maar reinigden ze van de openbaring van bijgeloof, waardoor ze verontreinigd werden.

Maar zoo blijkt dan, dat we alleen kunnen spreken van onze Kathedralen krachtens een belijdenis, die wij belijden als erkentenis van goddelijke Waarheid.

Twee vragen dringen zich o.m. op: lo. als nu eens de „roomsche" leiders, met evenveel succes als thans de hervormden doen, hadden gezegd: „God heeft aan onze kerk nog geen scheldbrief gegeven", of: „ge moet het juk, waaronder we zuchten, niet als wezen —, doch als wèl-wezens-kwestie opvatten!", — waren dan de kathedralen hun gebleven?

2o. hoe staat het met hen, die de hervormde kerk hebben willen reinigen van ongeloof? hebben zij geen recht, „wijl" ze tot de d a a d der reformatie gekomen zijn, doch de door Dr Kromsigt bedoelde vaderen wèl recht, „hoewel" ze tot de daad der reformatie gekomen zijn?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's