Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING EN EVANGELISATIE

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Zendingsambt.¹)

IV.

(Slot.)

10. Dat er deze treffende overeenkomst tusschen. de taak of het ambt der evangelisten en die der endelingen van onzen tijd is, wordt ook door het eroemde rapport, dat op de Synode van Middelurg in 1896 is ingediend' over de beginselen, waaraar wij ons zendingswerk hebben in te richten en uit te voeren, niet weersproken. Alleen, daar ordt een apart ambt voor de zending verworpen p grond van de bewering, dat wij voor dien rbeid geen ^ander ambt ontvangen hebben dan at van den dienaar des Woords, daar het evanelistenambt alleen voor den eersten tijd van de Christelijke Kerk gegeven is.

Het rapport doet ook een poging om die stelling e bewijzen; welke poging m.i. echter allerminst elukt is. ,

Daar onze zendingsorde, waarnaar in onze Kerlen het zendingswerk geleid wordt, gebeel gebaseerd is op dat rapport, en dus voor de bepaling van het zendingsambt ook aan het m.i. onjuist© betoog van dat rapport zich aansluit, wil ik trachten aan te toonen, dat dit rapport er inderdaad niet in geslaagd is om te bewijzen, dat wij voor onze zending van het zendingsambt van het N. T., n.l. het evangelistenambt, thans geen gebruik meer mogen maken.

Het betoog van het rapport loopt aldus: a. Voor de zending hebben we ambtelijke personen noodig, die bevoegd zijn tot het bedienen van het Woord en de sacramenten.

: b. Voor dezen dienst heeft de Kerk van Christus jgeen andere ambtsdragers ontvangen dan de herders en leeraars.

c. Dus is het duidelijk, dat wij geen andere personen dan herders en leeraars voor het eigenlijke zendingswerk gebruiken mogen.

Dit betoog sluit als een bus, en is onaanvechttoaar, indien het waar is, wat in de tweede plaats jezegd wordt, n.l. dat wij voor de bediening van jVoord en Sacramenten, ook op het zendingster- ©in, geen andere ambtsdragers dan de herders en ieeraars van onze K. O. en onze Belijdenis ontvangen. ;

Maar deze stelling is aanvechtbaar.

De stellers van het rapport hebben dat ook gevoeld. En daarom maken zij zich terstond op, om > n aanval, die deze tweede stelling van hun betoog zou ontzenuwen, af te slaan.

Men zou kunnen zeggen: Maar de evangelisten fan, waarvan in Gods Woord sprake is, die de -Zendelingen waren van den eersten tijd der Christehjke Kerk, hebben die niet het recht om Woord en sacramenten te bedienen, en is hun ambt niet meer dan dat der herders en leeraars geëigend Il voor het zendingswerk?

Maar 'dezen aanval tracht het rapport af te slaan met de bewering: Dat zou mogelijk zijn, als wij dat ambt weer konden oprichten. Doch dat kan niet. Alleen Christus zou dat ambt opnieuw kunnen instellen; maar niet een Kterk heeft daartoe het recht, noch ook eenige Kerken gezamenlijk. De apostelen stelden evangelisten aan. Leefden die nog, dan zouden zij het nog kunnen doen. Maar nooit is aan eenige Kerk macht of bevoegdheid verleend om dit ambt in te stellen. Bovendiea zijn onze Kerken gebonden door de Geref. belijdenis en Kerkenordening onzer Kerken, en zouden deze "erst gewijzigd moeten zijn, wilde een Kerk voor ; Je zending gebruik maken van een ander ambt., ftjiian dat van herder en leeraar.

' Ieder, die even nadenkt, gevoelt, dat hier een zwakke plek is in het betoog van het overigens zoo goed geslaagde rapport. Hier wordt veel meer beweerd dan bewezen wordt. Ja, er worden dingen beweerd, die beslist onjuist zijn.

Het is niet jmst, dat de apostelen evangelisten aanstelden, en dat daartoe nooit aan eenige Kerk macht of bevoegdheid is verleend. Integendeel, het is juist door een bijzondere openbaring aan de Kerk van Antiochië opgedragen Barnabas en Saulus af te zonderen voor hun zendingstaak, en van Timotlieus zegt de apostel, dat hij de gave van zijn ambt heeft door de profetie, met oplegging der handen van het presbyterie. Terwijl nergens blijkt, dat een apostel een evangelist heeft aangesteld.

Verder wordt zonder eenigen grond beweerd, dat dit ambt, omdat het niet steeds in de Kerk heeft dienst gedaan, opnieuw door Christus zou moeten worden ingesteld, als men er nu opnieuw gebruik van wilde maken. Eer het tegendeel is waar, n.l. dat als Christus de bevoegdheid om evangelisten aan te stellen eenmaal aan Zijn Kerk gegeven heeft, zij die bevoegdheid behoudt, tenzij uit Zijn Woord, of uit den aard van het in^gestelde ambt duidelijk blijkt, dat Hij slechts een opdracht voor eenmaal, of alleen voor een bepaalden tijd gegeven heeft. En dit blijkt niet. Eer blijkt uit het feit, dat te Lystre hetzelfde gebeurde, wat te Antiochië was gebeurd, en dat er ook later van .evangelisten als afgezanten der gemeente sprake is, duidelijk dat die opdracht niet voor eenmaal s gegeven is. 2 Cor. 8:23. En in de taak der evangelisten is ook niets, wat er op wijst, dat hun ambt een tijdelijk karakter heeft.

En wat het bezwaar betreft, dat het evangelistenambt in onze Belijdenis niet genoemd wordt onder de ambten, die de Heere gegeven heeft om goede orde in de Kerk van Christus te onderhouden, daaruit volgt allerminst, dat er niet ©en ander ambt is, dat de Heere gaf voor de prediking van het evangelie onder de heidenen, en voor de planting van nieuwe kerken op het zendingsterrein. Zulks wordt in de Belijdenis allerminst ontkend. Calvijn beleed trouwens uitdrukkelijk, dat de Hieere nog wel zulke menschen gaf, als er nieuwe gemeenten te stichten waren. En de Schrift zegt in hetzelfde woord, dat Christus eere geeft voor de gave der herders en leeraars, dat Hij ook sommigen geeft tot evangeüsten. En uit niets blijkt de bedoeling, dat Hij zulks alleen deed voor dien tijd. Men kon alleen op die gedachte komen door de verkeerde gedachte, dat er voor evangelisten geen werk meer was, gelijk in de dagen der apostelen.

Maar als het bewijs niet is geleverd, dat het evangelistenambt een tijdelijk ambt waSj dat niet meer door de Kerk gebruikt mag worden, dan is daarmee de grond ontvallen aan de bewering, dat wij voor de zending niet anders, dan het ambt van herder en leeraar hebben. En als zulks uit Gods Woord niet blijkt, doen wij dan ook aan Christus' ©ere niet tekort, door te zeggen: „Ja, Hij heeft wel evangelisten gegeven voor dien tijd, maar — voor dezen üjd doet Hij dat niet. Nu hebben we alleen het ambt der herders en leeraars, dat oorspronkelijk bestemd was voor de verzorging en bewaring en regeering der eenmaal gestichte gemeenten, om daarmee nu ook het zendingswerk te doen, dal nog te doen is in de wereld". Lijkt het niet vreemd, dat de Heere vroeger een zendingsambt noodig gekeurd zou hebben, en dat Hij nu zou wiUen, dat men het verder daarzonder deed? Heeft Hij nu minder opi te geven dan toen? bat mogen wij van den Heere niet denken. Mogen we wel een theorie vaststellen, en een praktijk volgen, die voet geeft aan die /gedachte?

11. Men zegge ook niet, dat het om het even iSj van welk ambt voor de zending gebruik gemaakt wordt; en dat het op hetzelfde neerkomt, of daarvoor een speciaal ambt in dienst genomen wordt, dan wel een ambt, dat in den re_gel functioneert in den dienst der bestaande Kerken.

Als het om het even was, waarom heeft dan de Heere de evangelisten in de bestaande gemeenten weldra door herders en leeraars en ouderlingen en diakenen vervangen? En waarom heeft Hij voor het werk der evangelisten niet van den aanvang af herders en leeraars gebruikt? Was het toen niet hetzelfde, en nu wel? Ja, zegt Prof. SiUevis Smitt in het Theol. Tijdschrift, het ambt van den herder en leeraar en dat van den zendeling is een en hetzelfde. De eenheid van beider diensten ligt in den arbeid in het Woord en de sacramenten.

Ik antwoord: Als dat waar was, wel dan was het ambt der evangelisten en van de herders en leeraars ook hetzelfde. Die arbeidden ook allebei in het Woord en in de sacramenten. Maar de Schrift maakt onderscheid.

Het onderscheid ligt, betoogt de Professor verder, in hel optreden naar binnen om Christus' Kerk te bevestigen, of naar buiten om de openbaring van Christus' Kerk Ie zoeken. En dit onderscheid is geen voldoende grond voor het aannemen van verschillende ambten.

Ik antwoord weer: 'Hetzelfde onderscheid als bij de evangelisten en de herders en leeraars vroeger. Toen vond de Heere goed om voor dat werk naar buiten en het werk naar binnen verschillende ambten in te stellen. Waarom zou Hij het nu niet doen ?

Ik durf ook zeggen, dat de zendeling op het zendingsterrein als herder en leeraar niet tot zijn recht komt, en dat zijne verhouding tot de zendende Kerken een geheel andere is, dan die van herders en leeraars.

Een herder en leeraar is volgens onze K.O. herder en leeraar van de gemeente, die hem beroej)t. Andere herders en leeraars kent onze K.O. en onze belijdenis niet. En zoo is het ook in het Woord van "God. Het is trouwens onredelijk Ie denken, dat een gemeente een herder zou hebben niet om aan fiaar het werk te doen van een herder; of een leeraar, niet om haar te leeren. Des Heeren last voor de herders is: Weidt Mijne schapen; of op een andere plaats: Weidt de kudde Gods, die onder u is. Maar onze Z. O. zegt, dat een Kerk een herder en leeraar moet hebben niet om haar te weiden in het Woord, maar om voor haar uit te gaan als visscher van menschen. Voor visscherswerk wil zij herders hebben, die herders moeten blijven.

Dit schept een groote ongelijkheid tusschen de herders eener zelfde gemeente. B.v. Heeg heeft één herder, die zijn gemeente verzorgt in de bediening van het Woord en de sacramenten^ en die haar regeert met de ouderlingen. Maar haar andere „herder" zendt ze ver weg, waar hij geen herderswerk aan zijn gemeente doen kan, en waar hij in hare regeering niets te zeggen heeft. Heel anders dan onze K. O. wil, waar zij zegt: Der dienaren ambt is... op hunne medebroeders, ouderlingen en diakenen, mitsgaders de gemeente, goede acht te nemen, en ten laatste met de ouderlingen de kerkelijke discipline te oefenen^ en te bezorgen, dat ailes eerlijk en met orde geschiede, en in het volgende artikel: Onder de dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden aangaande de lasten huns dienstes, mitsgaders ook in andere dingen. En het komt ook weinig overeen met het voorbeeld van Antiochië, waar ©en paar leeraren 'dier Kerk, nadat ze afgezonderd waren tot een arbeid als van onze zendelingen, voortaan niet meer van die Kerk, maar apostelen (zendelingen) heetten.

Eindelijk, en hiermee kom ik tot mijn laatste stelling: De vereenzelviging van het zendingsambt met dat van den herder en leeraar heeft ook tengevolge gehad, dat tusschen kerken in hetzelfde kerkverband een onderscheid gemaakt wordt, dat niet in Gods Woord gegrond is, en dat door ons kerkrecht wordt veroordeeld. In art. 84 van onze Zendingsorde staat: Geen 'Kerk zal over andere Kerken, geen dienaar over andere dienaren eenige heerschappij voeren. Maar — in onze zending geschiedt zulks wel.

Daar is een Kerk, de z.g. zendende Kerk, die z.g. haar eigen herder en leeraar heeft. Zij kan voor het onderhoud van dien leeraar alleen niet zorgen. Maar wat gebeurt er nu? Andere Kerken helpen haar, op voor haar vernederende voorwaarden. Want zij mag (gesteld onze zendingstheorie is juist) haar eigen leeraar niet zelf beroepen. Wie zij zal beroepen, daarover oordeelen andere Kerken mede, door hare deputaten. Zij mag aan haar eigen leeraar geen brief schrijven of deputaten van andere Kerken moeten daarvan eerst kennis genomen, en met den inhoud zich accoord verklaard hebben. Zij kan, wat haar herder en leeraar van haar vraagt voor de uitoefening van den arbeid, waartoe zij hem geroepen heeft, hem niet toestaan, tenzij andere Kerken het ook goedvinden.

En wat haar herder en leeraar betreft, (den eenen n.l., die voor het zendingswerk is afgezonderd) die zit niet als gelijke in den raad der dienaren van de Kerk, die hem beroepen heeft, noch in de rij van de dienaren der andere Kerken, die zijne gemeente in haren arbeid steunen; maar in de vergaderingen van zulke dienaren wordt zonder hem over hem gehandeld; zelfs als hij in hun midden mee vergadert, is hij hoogstens adviseerend lid van zoo'n vergadering. Men oordeelt wel over zijn werk; men besluit over wat hij doen zal, of niet mag doen; maar hij heeft nimmer beslissende stem in een vergadering, waarin geoordeeld wordt over wat de andere dienarei) zijner gemeente, of de dienaren van die andere gemeenten doen zullen, die zijne gemeente steunen. Ik zeg niet, dat ik bezwaar heb tegen zulke verhoudingen. Ik zeg alleen, dat, als het juist is, dat een zendeling herder en leeraar is van de gemeente, die „zendende Kerk" heet, het in strijd met art. 84 van onze zendingsorde is, dat die gegemeente zoo weinig vi'ij in hare bewegingen is, en — dat haar ééne herder en leeraar zoo geheel anders behandeld wordt dan de andere. Dal is geen gelijkheid. Daarin is hiërarchie, n.l. als de theorie juist is.

Welk verschil is er tusschen de Kerken van een provincie, die samen in de zending arbeiden? Heliben ze niet dezelfde rechten en dezelfde roeping? Ook ten opzichte van de zending? Wat is Heeg meer dan Leeuwarden, waarom Hieeg bij uitzondering „zendende Kerk" zou wezen, en Leeuwarden niet? Er is geen reden voor, dan alleen een reden, die is afgeleid uit de onbewezen stelling: Voor de zending geeft de Koning der Kerk in onzen tijd alleen herders en leeraars, die slechts aan één gemeente verbonden kunnen zijn om ambtelijk werk te doen voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk.

Als ik zendeling ben, met een ambt, dat niet tot één'Kerk behoort; dat functioneert buiten de Kerken, die mij afzonderen tot mijn taak, dan vervalt alle reden tot die ongelijkheid. Mijne verhouding tot de zendende Kerken wordt ©en geheel andere. Ik ben haar herder en leeraar niet. Ik word van mijn dienst aan één bepaalde Kerk ontslagen, en vrij gemaakt voor werk, waartoe Christus mij roept, door middel van zooveel Kerken als in de zending samenwerken. Zooals een hoogleeraar in de theologie te Kampen emeritus-dienaar van Paesens wordt om hoogleeraar in dienst van alle Kerken aan de theologiscli|3 school te zijn, zoo werd i k emeritus-predikant van Knijpe, niet om predikant van Heeg te wor-., den; maar om voor de gezamenlijke Kerken van Friesland zendeling te zijn op Midden-Java, en mijn ambt (mijn zendingsambt) te bedienen aan degenen, die daar wonen. Voor al de Friesche Kerken ben ik haar zendeling, dien zij tezamen afzonderen voor het werk in dienst van Christus, op Midden-Java. Niet Heeg heeft mij als haar leeraar of herder, of dienaai-. En niet Heeg zorgt, dat ik vrij ben voor het werk des Heeren op Java. Daar zorgen de Kerken tezamen voor, volgens dezelfde roeping; met gelijke rechten en met overeenkomstige verplichtingen ten aanzien van de verzorging van het werk, waartoe ik ben afgezonderd. En dat ik een andere behandeling geniet dan een herder en leeraar in een der zendende Kerken, dat is volkomen in orde. Dat volgt uit mijn ander ambt, dat ik niet bedien in Friesland, maar — op het zendingsterrein, aan heidenen en Mohammedanen; en ook in Gemeenten, die door mijn arbeid vergaderd worden, en voor wie ik aanvankelijk de plaats vervul van haar predikant, hare ouderlingen en diakenen tegelijk. Volgens de theorie van den herder en leeraar van HIeeg is zulks niet bestaanbaar. Maar zoo gebeurt het door de koninklijke beschikking van Hem, die ondanks onze theorie Zijn Woord waar maakt, waarmee Hij gezegd heeft: En Hij heeft sommigen gegeven tot apostelen en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten en anderen tot herders en leeraars.

Toch is het jammer, dat in onze Kerken die verkeerde theorie aan een gezonde regeling der zendingszaken zoo in den weg staat.

En het is jammer, dat die theorie ook op het zendingsterrein verkt - digd is, en daar verwarring sticht, als op grond daarvan de herders en leeraars der zendlngsgemeenten in den waan gebracht wor-

jga dat zij hetzelfde ambt hebben als de zend«liBgen, en dus ook zich ambtshalve hebben te ijeinoeien met gemeenten, die hen niet beroepen hebben. Alsof zij ook zendelingen waren; gelijk inderdaad volgt uit onze theorie. Want als ©en jendeling geen ander ambt heeft dan een preditaiit, dan heeft een predikant van een Inlandsche jeméente ook hetzelfde ambt als de zendeling, die de gemeente gesticht heeft, waarin zoo'n leeraar l)eroepen wordt. En als hij in hetzelfde ambt staat, waarom zou hij zijne ambtelijke bemoeiingen niet even ver mogen uitstrekken als zijn Hollandsche collega?

Ik acht dit mede een jammerlijk gevolg van onze ilieorie, die den toets des Bijbels, noch die van ons kerkrecht kan doorstaan.

Ik eindig met het herhalen van den wensch, door mij \Toeger reeds uitgesproken, dat in onze ; en de tijd spoedig aanbreke, dat ten gevolge beter inzicht, onze missionaire predikanten de-missionair verklaard worden, en door de gezamenlijke zendende Kerken van de verschillende ressorten als zendelingen afgezonderd blijven lolden dienst, waarvoor Hij Zijne evangelisjen heeft gegeven.


1) Referaat, gehouden op de Predikantenconferentie, 19 Sept. 1935 te Leeuwarden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's