Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recht van den oorlog.

XI.

De vraag, hoe ons geloof belijden moet omtrent liet k o n i n li r ij k Gods is voor vele gerefor^ meerden vs^eer levendig. Het kwam uit in citaten fan nieuwe literatuur, die de vorige artikelen gaven. Het kan ook worden afgelezen uit het projramma van het 19e congres der C.S.B, (calvinistische studentenbeweging), dat over enkele weken geliouden zal worden. Ds de Graaf zal tr rei'ereeren over Het koninkrijk Gods, en Prof. llr V. H. Rutgers over Het koninkrijli Gods en het staatsieven.

Maar de vraag naar den zin van liet rijk der kemelen, waarover de Schrift zoo dikwijls spreekt, lieeft natuurlijk ook vroeger bezigheid aan den geest gegeven. En ook toen bleek de kwestie der verhouding van dit rijk van God en Zijn Gezalfde tot de uitoefening van Gods souvereiniteit in den janschen kosmos (de door de schepping toebereide en na den zondeval door genade bewaarde lijdeüjfce wereld en haar orde) aan de orde.

In een lezing .uit 1881 zegt Bavinck, dat het onderling verband tusschen „de tijdelijke en de eeuwige, de aardsche en de hemelsche" goederen een van de moeilijkste problemen is, die er bestaan. 1) Maar een tegenstelling mag tusschen die lieide toch niet gemaakt worden. Integendeel, het tijk Gods geeft aan de uiterlijke dingen hun oorspronkelijke bestemming terug. ^) Al het aardsche^ voor zoover het door Christus is gereinigd en jewijd, vormt isamen het rijk van God. ^) En B a- 'inck, . zoo zegt hij daar, laat zich dan ook ~ ondanks nog zooveel dat er tegen pleit — de jedaclite niet ontnemen, dat het Rijk van God de wezenlijke inhoud, de kem en het doel der Sansche wereldgeschiedenis is; hij laat zich het jeloof en de hoop niet ontzinken, dat de geschiedbeschrijving zooals die door Israels profeten aanvankelijk is opgevat en door Paulus in ïijn brief aan de Romeinen zoo diepzinnig en heerlijk is voortgezet, ten slotte zal blijken de ware te Wezen, namelijk, dat de gescliiedenis der staten '11 volken haar leidende gedachte en verklaring 'indt in het Koninkrijk der Hemelen. *)

Toch mist men ook bij Bavinck soms de doortastendheid, die hem zou gebracht hebben 'ft het niet meer stellen van de vra.gen op' een ''ijze, die doet denken aan een luthersch getint taaUsme. Hoewel hij op dezelfde bladzijde de 'fgensteUing tusschen rechtshandhaving en liefdebetoon van de hand wijst, en in het kruis van ''hristus het krachü^gste bewijs ziet van de ver- ^«erung der barmhartigheid met de gerechtigheid, "laakt hij ook een tegenstelling van de rechtsorde '11 het gebod van Gods koninkrijk, s)

I^an móét men zich toch herinneren, dat geen 'öchtsorde een zelfstandig, eigenmachtig bestaan **elt tegenover het koninkrijk van God. En men §5 dan nog een stap verder dan Prof. Gros- •leide, die toegeeft dat God ook door de instelling der overheid herstelt, wat door de zonde is verwoest, want door de overheid is er een ordelijk leven mogelijk op de aarde; en die ook toegeeft, dat dit herstel afdaalt uit de opstandingsheerlijkheid van Christus. ^) De opstanding van Christus , üu is de overwinning in den strijd voor het koninkrijk Gods.') Men ga nog een slap verder, zeggen we. En belijde met Prof. Dooyeweerd, dat de staat als typische verbandsstructuur om der zonde wil tenslotte alleen de tijdelijke uitdrukking kan zijn van de bovenlijdehjke wortel-eenheid van overheidsmacht en overheidsgereclatigheid in Christus a)s Koning en Heerscher over het staatsieven en als Verlosser van de ontbindende werking der zonde in het leven der .volkeren, d.i. als Koning der gemeen e gratie, s)

Dit belijden rust, zoo gelooven we, in de Schrift. Toen God hemel en aarde geschapen had, regeerde Hij als Koning over heel Zijn werk en hij stelde den mensch op de aarde, om over haar in Zijn naam heerschappij te voeren en Hem daarvan de eer te geven. Dat is de oorspronkelijke toestand. 3)

Van meetaf had dus de mensch, zeg liever Adam, het hoofd der menschheid, een madhtspostie in het koninkrijk Gods. Hem was gegeven alle heerschappij op de aarde. Hij was de ambtsdrager, de gezalfde des Heeren, in het koninkrijk des Heeren. Wanneer Adam afvallig wordt blijft God wel Koning, maar de mensch ziet dat niet meer en spreekt het niet meer uit, staat daarenboven God tegen, doordat hij zich heeft gegeven aan den grooten tegenstander Gods, den Satan, die zijn rijk gesteld heeft tegenover het rijk Gods. lo)

Doch God vernietigt dit rijk van den satan, en handhaaft Zijn koninkrijk; handhaaft ook in Zijn verlossende genade de .positie, de roeping, het ambt van den mensch in dat rijk. Hij doet dit, doordat Hij Zijn eeniggeboren Zoon geeft tot een Middelaar en Hoofd der nieuwe menschheid. Na den zondeval wordt het zaad der vrouw, de tweede Adam, de Messias, d.i. de Gezalfde des Heeren in het koninkrijk des Heeren geprofeteerd.

In Israël schenkt God een afschaduwing der verzoening van Zijn af-vallig volk door het bloed' van dezen Christus, maar ook een afschaduwing van Diens heerschappij in wat de Schrift dan uitdrukkelijk noemt het koninkrijk des Heeren. Er wordt gezegd tot de afvalligen in Israël, die zich door Jerobeam tot den dienst der gouden kalveren lieten verleiden: „gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des HEERENv hetwelk in de hand is der zonen van David". II Kron. 13:8. i^)

Bij het openlijk optreden in de wereld van den tweeden Adam, het Zaad der vrouw, den Zoon des menschen, den Zoon van David heet hetj, dat het koninkrijk Gods of het koninkrijk der hemelen i^j gekomen is.

Meteen ontstaat een reeks misverstanden. De van God afgevallen menschheid is afgodisch hl merg en been. Tengevolge van de alleen door God zelf te stuiten, doch alle verdorven menschenharten stormenderhand overwinnende macht van 't rijk der duisternis heerscht het afgodisch levensbeginsel alom; en het bespaart geen door God ordelijk geschapen en gesteld levensverband zijn verwarring; zoodat ook de beteekenis van den staat en het ambt der overheid verdorven is. In de historische ontwikkeüng tot oji de volheid des tijds is de despoteiistaat ontstaan: de staat^ waarvan Daniël gedroomd heeft en die in de Openbaring aan Johannes geteekend wordt in haar ontwikkeling tot den afgod der wereld

Als men in Israël, buiten den Christus om, in een idealisme dat wortelt in de farizeïstische gerechtigheidsleer, zich iets bewust wordt van het afgodisch karakter van den despotenstaat, vervalt men in zelotisme; het is door zijn onvermijdelijk' revolutionair karakter veroordeeld.

Maar de natuurlijke mensch kent geen andere tegenstelling, dan die van revolutie of legalisme; in een , aan de stellingen der vorige eeuw her"innerende taal zou men misschien kunnen zeggen: hij is revolutionair of contra-revolutionair.

Dus wordt de prediking van Johaimes den Dooper en van Christus zelf over het nu gekomen koninkrijk Gods verstaan vanuit het vleeschelijk dilemma: het despotisme van de gangbare koninkrijken der wereld of het revolutionair verzet ertegen. Ook de natuurlijke menscli hi Zijn discipelen schreef aan Christus een ver^jnd zelotisme toe. En de acte van beschuldiging tegen Hem ingebracht voor Pilatus maakt ook die tegenstelling: de keizer, die belastingen imien doet— en Christus, de Koning, „Wij hebben bevonden, dat deze het volk verkeert^ en verbiedt den keizer schattingen te geven, zeggende dat Hij zelf Christus, de Koning is." Luk. 23:2.

Gedurig heeft Christus het vermoeden en de beschuldiging van revolutionair zelotisme van de hand gewezen. Geef den keizer wat des keizers is Mijn koninkrijk is niet van deze wereld'. Doch daarmee heeft Christus geeszins Z ij n koninkrijk verloochend. Ook voor Pilatus heeft Hij gehandhaafd dat Hij de Koning der Joden was. Luk, 23:3. De Schriftplaatsen, die door de eenigszins aan Luther georiënteerde theologen dan ook met voorüefde worden genoemd, bevestigen hun gevoelen niet. Christus heeft Zich niet laten opdringen het in een afgodische wereldontwikkeUng ontstane en door het vleeschelijk menschenhart gestelde entweder-oder van den concreten afgod-staat of het mogelijk succesvol revolutionair verzet tegen dezen. Hij heeft tusschen die beide verwerpelijke termen van een valsche tegenstelling geen keus gedaan. In de Evangeüën krijgen de zeloten geen kans; telkens, wanneer de omstandigheden hun kijk naar voren brengen, wordt dit streven bij den wortel afgesneden. Maar als elders in dé Schrift aan de orde komen de vragen, die de ontwikkeling van den despotenstaat stelt aan deontwikkeling van Zijn Koninkrijk, blijkt ook van geen dageraad voor dezen vorm van de koninkrijken der wereld. De Openbaring aan Johannes is in dit opzicht niet voor misverstand vatbaar.

Doch we moeten nog even langer bij de Evangeliën stilstaan. Want er is van verschillende kanten al zoo vaak gezegd, dat juist daar het koniukrijk Gods uitkomt in zijn religieus-ethisch karakter, dat men het is gaan gelooven. '3) Ook al aanvaardt men daarbij dan nog niet een tegenstelling met „van politieken aard", omdat men het roepen om een ethische politiek niet wil afwijzen, dan is nog üi deze omschrijving aan het koninkrijk Gods een begrenzing opgedrongen, die de Schrift niet aangeeft.

God heeft immers de wereld met al haar ordeningen geschapen om Zijn koninkrijk te zijn. En in het verlossingswerk handhaaft Hij dat koninkrijk door het Middelaarschap van den tweeden Adam, zooals de oorspronkelijke toestand had moeten verheerlijkt worden door de trouw van den eersten Adam.

De Schrift maakt dan ook geen tegenstelling tusschen het koninkrijk van God en het koninkrijk van Christus. Efeze 5:5 zegt, dat geen ongeloovlge erfenis heeft in het koninkrijk van Christus en van God. i*j Duidelijk blijkt dit ook uit Matth. 14:41 v.v. Daar heet het koninkrijk der hemelen in zijn aardsche verschijning het koninkrijk van den Zoon des menschen; terwijl daarna de toestand' van heerlijkheid' wordt aangeduid met den naam ko-

ininkrijk van den Vader dei' recshtvaardigen. En ©erder was gezegd, dat het gebied van het koninkrijk van den Zoon des menschen, voorgesteld onder het beeld van een akker, de wereld is, vs. 38. De oogst op dezen akker is het wereldoordeel, VS. 39.

Niemand zal willen zeggen, dat Gods heer^ schappij in Zijn koninkrijk slechts het ethischreligieuse leven betreft; welke reden is er tocli, om het heerschappij-dragen van Christus in dat rijk te beperken tot het ethisch-rehgieuse ? Of om het zoo te stellen, dat het koninkrijk van Christus, inzoover het niet alleen het ethisch-religicuse raakt, doch grooter gebied bestrijkt, van eschatologisch karakter is? Er is zelfs gezegd, dat het woord: „Mijn koninl< rijk is niet van doze wereld" spreekt over het eschatologisch karakter van Zijn rijk, terwjl toch uit de nadere toevoeging „Indien mijn koninkrijk van deze wereld ware, zoo^ zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat ik den Joden niet ware overgeleverd" (Joh. 18:36) blijkt dat Christus de beschuldiging van bedekt zelotisme terugwijst. Men acht dan ook het spreken over de beheersching van de koninkrijken der wereld door 'Christus in de Openbaring aan Johannes een aanduiding der toekomst te zijn. Maar men krijgt dan toch wel een innerlijk tegenstrijdige eschatologie.

Neen, Christus is Heer, Kurios, nu. De apostolische prediking heeft minder vaak dan de Evaiigeliën het koninkrijk van God tot zijn uitdrukkelijk thema gemaakt; maar haar roem in den Christus- Kurios bewijst haar uitgaan van het koninkrijk van den Gezalfde.

Liever dan ethisch-religieus noemen we nog den aard van het koninltrijk Gods soteriologisch'^), van zonde verlossend, reddend. Maai- in deze omschrijving ligt dan de bedoeling, ook de redding der overheidstaak erdoor te omvatten. In den trant der exegese, die Ds de Graaf gegeven heeft van I ïim. 2:1—8: naar het vermaan van Paulus Imoeten voorbiddiugen gedaan worden voor alle menschen, voor koningen en allen, die in hoogheid zijn, want God wil dat alle menschen zalig worden, d.w.z. alle soorten menschen, dat zijn ook koningen en die in hoogheid zijn. Men kan dat „zalig worden", d.i. gered worden, behouden worden, toch niet opvatten als betreffende hun persoonlijke zaligheid na dit leven alleen, maar naar gezond schriftuurlijke opvatting beteekent dit: gered worden, ook als koningen, ook in hun regeering. En dat dit de bedoeling is blijkt ook uit bet volgende: „Want er is één God, er is ook' één Middelaar Gods en der menschen^ de mensch Christus Jezus" d.w.z. er is niet een andere wjize voor de koningen, om lot God te gaan dan voor andere menschen, ook de koningen zijn door den mensch Christus Jezus Gode onderworpen. ^''')

Er is aan het koniulirijk Gods ook een zijde, die Prof. Grosheide de subjectieve noemt") Daarvan hoeren we de Schrift spreken, als ze handelt over hel ontvangen, verwachten, beërven van en ingaan in het koninkrijk Gods. Maai- deze zijde moet onderscheiden van hel handhaven van het Jconinkrijk der hemelen zelf door God' in het geven en doen heerschen van Zijn Christus.

Van Zijn Christus! Dan is het zóó (men zou deze zijde, na van de andere als subjectieve gesproken te hebben, de objectieve kunnen noemen) dat er geen goddelijk ja tot ons mensclien is op eenig terrein dan in den Christus. Maar dan is het voor den geloovige ook zóó, dat zijn ontvangen van het koninkrijk is hel in gemeenschap staan met Christus, den Koning. De geloovige heeft geen Gode weibehaaglijk leven meer dan in gemeenschap met Hem. Z'n harl komt volkomen aan Christus toe. Hel kan geen behagen hebben in wat Christus hem niet geven Kan en wil. Indien ons Hoofd werkelijk buiten het staatsieven staal, dan hebben we slechts de keus lusschen mijding ervan of het compromis. Indien de koninkrijken der wereld niets met onzen Zaligmaker van doen hebben, dan hebben wij beter zoo weinig mogelijk met hen van doen.

Maar zoo is het niet. Het Lam is de Koning der koningen en de Heer der heeren. Op. 17:14. Over de exegese van een in dit verband' zeer belangrijke Schriflplaals als Ps. 2 is verschil van gevoelen. Dr Kuyper heeft in deze Schrift juist een bevestiging gezien van zijn afwijzing der Chrisitocralie. Vs, 6, zoo zegt liij, i**) spreekt van een beperkte regeermacht; ze gaal over een bepaald rijk, over Sion. Over de volken wordt Christus niet gesteld als koning, vs. 8, maai- over de koninkrijken der volken wordt Hem een andere macht gegeven. Aan de eene zij zal Hij regeeren, aan de andere zij zal Hij maêlit uitoefenen. Dit was ook in het symbolisch Israël het verschil tusschen Israël en de cijnsplichtige volken. Zoo is ook hier de Messias koning over Israël, maar ten opzichte van de volken krijgt Hij een macht, die niet het karakter draagt van een koninklijke maar van een algemeene heerschappij.

Een andere exegese is echter reeds hierom mogelijk, wijl de woorden „over Sion" ook de ver^ laling toelaten „op Sion", 1°) een vertaling, die wellicht al aanbevelenswaardig is om de bijvoeging: mijn heilige berg, v, , een, aanduiding--varii de plaats, waar de troon in het rijk van den Gezalfde zal (Staan. Maar dan valt in dezen Psalm de scheiding tusschen tweeërlei gebied, waarover Christus tweeërlei macht oefent, weg. Bovendien worden de rebellen tegen het koningschap van Jahve bedwongen door de zalving van den Zoon. God kan glimlachen om de opstandigheid der volken en hunner vorsten, wijl Hij den Zoon op Sion tot Koning verhief. En niet alleen moeien de 'koningen der aarde zich met een kus! Hem onderwerpen, maar ze zullen ook de vernielende slagen van den Koning van Sion kunnen ontgaan door een onderwerping aan den Heere, die door het Hem toejuichen als Koning (Statenvertaling: vei-heugt u met beving, vs. 11) blijken moet. En dan, de opstand tegen den Heere was van den aanvang af een opstand ook tegen Zijn Gezalfde, vs. 2.

Voor een scheiding tusschen de souvereinileit Gods over de overheid en het koningschap van Christus kan men zich op dezen Psalm dus niet beroepen. Integendeel!

En zijn menigten van koninkrijken en koningen op de aarde. Dat is een gevolg van de verstrooiing der volken. Maar Hij, die in Adams plaats der menschheid tot een Hoofd gegeven is, en die als Hoofd van het mensohelijk geslacht ook de Middelaar ~& ods en der menschen zijn kon, slaat boven die allen, de ^getrouwe Getuige (o.a. voor Poulius Pilatus, I Tim. 6:13), de cerstgeboorne uil de dooden (die in Zijn opstanding de zonde overwonnen heeft en het recht der overheden tot het beteugelen der zonde op hun ambtsgebied' bevestigd en' voorts daarin over hun machtsusurpatie heeft gelriumfeerd), en de Overste van de koningen der aarde. (Op. 1:5.)

Vragen, die aan deze beschouwingswijze met groote kracht gesteld worden, zooals die naai- de toch geeslehjke wijze van optreden van het Koningschap van Christus, en een andere, hoe het bij deze beschouwing te rijmen valt, dat de komst in heerlijkheid van Koning Jezus juist het einde zal beteekenen van de koninkrijken dezer wereld, — dergelijke vragen mogen een beantwoording vinden in een volgend artikel, dat over de structuur van den staat handelt.

Maar nu zij reeds uitgesproken, dat in plaats van een tegenstelling dulden tusschen Christus' rijk en de overheidsmacht van ons aardsche vaderland, wij mogen vragen een heili_ging van de koninkrijken der wereld in het koninlu-ijk Gods. Om concreet te spreken in verband met wat vroeger over de bergrede als gebodenreeks van het koninkrijk der hemelen is gezegd: het feit, dat de bergrede dit karakter draagt, ontslaat geen overheid van de roeping haar te gehoorzamen.

En heeft Dr K u j^ p e r niet hetzelfde gezegd, toen hij geneigd was tot een bevestigend' antwoord op' de vraag, of men dan toch niet ook m goeden zin op staalkundig teiTein van „het Evangelie" als onze leidstar op den weg kan spreken? -")


1) Bavinck, Kennis en Leven, blz. 29. 2) Idem, blz. 35. 3) Idem, blz. 39. 4) Idem, blz. 51. 5) Idem, blz. 140: „De eisch nu, om heel de rechtsorde te laten vallen en alleen aan het gebod van het koninkrijk Godste gehoorzamen, is misschien de consequentie van eene quietistische en anarchistische moraal, maar heeft met de Christelijke ethiek niet het minste van doen."

6) Grosheide, Natuur en genade enz., blz. 548. 7) Dezelfde, Komm. Matth., blz. 386. 8) Dooyeweerd, Wijsbegeerte der wetsidee, III, blz. 447. 9) Grosheide, Komm. Matth., blz. 385. 10) Idem, blz. 386. Het rijk van den satan staat, al is het het aan het koninkrijk Gods tegengestelde, niet buiten Gods macht. Hier is misschien te spreken met de dogmatiek van een regnum potentiae, in tegenstelling met een regum gratiae. (koninkrijk van macht tegenover koninkrijk van genade). 11) De gedachte, dat de zoon van David op den troon van dat koninkrijk zit, komt behalve hier in de boeken der Kronieken nog voor I, 17:14; 28:5; 29:23; II, 9:8. 12) De uitdrukking „Koninkrijk der hemelen" is veelvuldig bij Mattheus; overigens Joh. 3:5. De pluralis: hemelen is wel een semitisme, en de woordkeus geeft aan, dat hier gedoeld wordt op een heerschappij, die van den hemel komt. Het komt niet tot stand dan door een ingrijpen van God in den hemel. Zie Grosheide, Komm. Matth. blz. 386, en Bavinck, a.v/. blz. 34. Opmerking verdient, dat ook de instelling der overheid gezien wordt als een gevolg van Gods ingrijpen in het verloop der dingen. Prof. Grosheide zegt. Natuur en genade enz. blz. 547, dat de algemeene genade nieuw inbrengt om Christus' wil en dat daarvan de instelling der overheid voor hem het beste bewijs is.

13) B.v. Bavinck, Dogmatiek, III, blz. 224, IV, blz. 645. En ook in de genoemde lezing, Kennis en leven, blz. 34: het koninkrijk Gods is „in zijne voltooiing de eenheid aller zedelijke goederen."

14) Vgl. Op. 11:15, Luk. 22:29, Kol. 1:13. 15) K. L. Schmidt, art. basileus enz. in Kittels Theol. Wörterb. z. N.T. I, blz. 584. 16) De Graaf, De heilige Schrift enz., blz. 19. 17) Grosheide, Komm. Matth., blz. 387. 18) Kuyper, Locus de Magistratu, blz. 190. 19) E. König, Die Psalmen, Gütersloh, 1927, blz. 456. 20) Zie: Kuyper, Gemeene Gratie, III, blz, 165v.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's