Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

In of van het Verhond.

Iemand schreef mij, naar aanleiding van het vorige artikel in deze rubriek, dat dat toch eigenlijk geen „Geestelijk Advies" was.

Hij had, met dat te zeggen, het geUjk aan zijn zijde.

Toch waag ik het er op ditmaal nog eens weer een soortgelijk artikel te schrijven, nu over een boekje van Dr A. Kuyper Jr. van Rotterdam.

En ik meen dat ik ditmaal, om den aard van het onderwerp, waarover het in dit boekje gaat, in de bespreking daarvan, toch wel meer dan verleden week, bezig zal zijn aan onderscheidene broeders en zusters inderdaad advies te geven met belrekking tot hun geloofsleven.

Bedoeld boekje dan handelt over het onderwerp „In of van het Verbond".

Deze formule bedoelt onder woorden te brengen de waarheid, „dat wel alle kinderen der emeente in het Verbond zijn, maar dat zij niet allen deel hebben aan de weldaden des Verbonds, aan Christus en het heil in Hem."

Dit nu is een waarheid, die niemand zal kunnen egenspreken.

Dat te ontkennen zou immers in zóó evidenten strijd zijn met wat Gods Woord ons leert n de practijk ons laat zien, dat geen verstandig mensch zoo'n bewering voor zijn rekening zou urven nemen.

Helaas! niet alle bondelingen zullen straks een laats hebben in het nieuw Jeruzalem.

Daarover valt geen verschil tusschen den schrijer, en ons.

Ik geloof ook niet, dat er in onze Gereformeerde

Kerken iemand is, die het in dezen met hem niet eens zou zijn.

Verschil komt er eerst, als wij toekomen aan de vraag: „hoe nu, in verband met die waarheid, dü gemeente moet beschouwd en behandeld

worden? " Kort gezegd komt het standpunt van Dr Kuyper

lüerop neer: „Alle kinderen der gemeente zijn in het Veri)ond; de weldaden des Verbonds zijn echter alléén voor de uitverkorenen. Zal ik dus voor mijzelf de weldaden des Verbonds mogen aannemen en daarin rusten, dan moet ik weten of ili een uitverkorene ben; en dat kan dan eerst, wanneer ik bij mijzelf bevind, dat God die weldaden des Ver­

bonds in mij uitgewerkt heeft." In deze beschouwing nu zie ik een fout, die voor het leven van Gods volk van noodlottig|e lieteekenis is.

Waartoe toch moet de redeneering van Dr Kuy-

])er leiden? Hiertoe, dat een bondehng gaat zeggen: „ja, ik ben wel in het Verbond geboren en ik heb wel il et teeken en zegel van Gods beloften ontvangen, maar — ik weet niet of het wel voor mij is, of ik het wel voor mij mag aanvaarden; daartoe moet ik de heilsweldaden eerst in mijzelf be- \'inden; eerst als dat het geval is, mag ik ook gelooven, dat de belofte Gods ook inderdaad voor mij was bedoeld."

Daarmee nu wordt de troost des Verbonds van zijn fundament v/eggeslagen.

Daarmee wordt de gemeente gedreven naar den kant van het lijdelijk wachten op wat het den Heere zal behagen te doen.

Daarmee wordt de mogelijkheid van verzekerdheid aan de gemeente ontnomen.

Want üi den weg, dien Dr Kuyper wijst, wordt de zekerheid des geloofs afhankelijk gemaakt van de resultaten van een zelfonderzoek, waarbij de mogelijkheid van vergissing nooit is uitgesloten.

Zeker, niet alle bondelingen hebben deel aan het heil.

Maar hoe komt dat?

Doordat zij niet gelooven.

Wie, zooals Dr Kuyper doet, 'op- de vraag: „hoe komt het, dat sommige bondelingen wél en anderen niet deel hebben aan de goederen des Verbonds? " antwoordt: „dat komt, doordat de één wèl, de ander niet is uitverkoren"; en wie den bondeling eerst tot het geloof wil laten komen, als hij, in wat hij bij zichzelf bevindt, de merkteekenen der verkiezing heeft gezien, die geeft aan de verkiezing in zijn prediking een plaats, die niet naar het Woord is.

God komt met Zijn belofte tot eiken bondeling; en tot eiken bondeling komt de eisch des geloofs; die eisch moet eiken bondeling op het hari worden gebonden; ook moet hem gezegd, dat als hij aan dien eisch niet gehoorzaamt, hij om zal komen.

Maar even sterk mag hem op grond van Gods belofte gezegd worden, dat hij MAG gelooven.

In dien weg wil God Zijn bondelingen tot het geloof leiden.

En als dan het geloof triumphantelijk de hand op de belofte heeft gelegd, ja, dan zal de geloovige erkennen, dat ook dat geloof een gave Gods is; en dat het feit, dat hij bet geloof heeft gekregen, vrucht is van verkiezing.

Maar eer een bondeling is gekomen tot geloovig aanvaarden van het Verbond, moet gij hem niet met de verkiezing aankomen.

Vindt ge dat ooit, ergens, in de Schrift, dat (rods volk, Gods bondelingen, gestuurd worden in de richting, die hun in dit geschriftje woirdt gewezen?

Nergens; altijd weer de oproep tot geloof, tot aanvaarding en beleving van het Verbond.

Zóó kan ook de zelfbeproeving de rechte gestalte krijgen.

Natuurlijk moet een mensch zichzelf beproeven.

Het is alleen maar de vraag, waarover die zelfbeproeving moet gaan.

De vraag der zelfbeproeving mag idet zijn, wat Dr Kuyper wdl: „heeft God Zijn Verbond in u verwezenlijkt? " opdat men eerst daarna in dat Verbond zou rusten.

Neen, ik moet mijzelf beproeven of ik doe wat God van mij vraagt, gelooven en mij bekeeren; om, als ik tot de ontdekking kom, dat ik tot nu toe op den weg der ongehoorzaamheid wandel, terstond daarvan terug te keeren.

Als ik doe wat God van mij vraagt, gelooven en mij bekeeren, dan zal God wel Zijn werk in mij werken en Zijn Verbond in mij verwezenlijken.

Hoe kan ik toch ooit verwachten, dat God' Zijn Verbond in mij verwezenlijken zal, als ik niet begonnen ben met Hem op Zijn Woord te gelooven en Zijn belofte te aanvaarden?

Wat Dr Kuyper wil is ook niet Schriftuurlijk.

Als een bewijs voor den eisch van zelfonderzoek zooals hij dat wil haalt hij nog eens weer aan Zef anj a 2:1.

Hoe vaak is het nu al geschreven en betoogd, ik mag wel zeggen, onweerlegbaar, dat hier niet bedoeld wordt een zelfonderzoek naar de echtheid van zijn gploof, naar een ernstig, nauwgezet onderzoek van heel zijn leven, , om te zien in hoe­ verre dat leven in overeenstemming was met r—, of afweek van den verbondseisch.

2 Cor. 13:5 wordt nog eens aangehaald.

Maar, om het op zijn zachtst te zeggen, het staat absoluut niet vast, dat Paulus hier bedoelt een zelfonderzoek als Dr Kuyper bedoelt. Ik voor mij geloof dat heelemaal niet. Maar ook ieder, die nuchter exegetiseert, zal moeten toegeven, dat de exegese te onvast is, dan dat men daaruit maar zóó de conclusie zou mogen trekken, die Kuyper daaruit trekt.

En dan nog een zeer frappant ding.

In Handelingen 13:16 hooren wij Paulus in de synagoge te Antiochië in Pisidië, tegen het vergaderde volk zeggen: „gij, Israelietiscbe mannen, en gij die God vreest, hoort toe."

Dr Kuyper zegt hiervan: „Hij noemt ze allen, omdat ze in het Verbond staan „mannen broeders", maar maakt toch, omdat niet allen j, ware" broeders zijn, een gewichtige onderscheiding door afzonderlijk te spreken tot hen: „die God vreest".

Maar wat is nu de verklaring, die vrijwel alle commentaren van dit woord geven?

Eenvoudig deze, dat met „gij die God vreest" bedoeld worden de proselieten; heidenen alzoo, die den dienst des Hoeren hadden aanvaard en zich zóó bij Israël gevoegd. In die beteekenis wordt deze uitdrukking in de Handelingen telkens gebruikt.

Ik weet wel, dat Calvijn het opvat als Dr Kuyper; maar is dat nu Calvijn eeren, dat men, in zulk een geval, waaiin hij van een Schriftuitr spraak een verklaring geeft, die niet te handhaven is, toch maar aan zijn inzicht vasthoudt en daarop, nota bene, een beschouwing grondt over de wijze, waarop in de prediking met de gemeente moet worden gehandeld?

Zóó mag men toch met de Schrift niet doen. Overigens heb ik geen bezwaar tegen den z a k e- 1 ij k e n inhoud van hetgeen Calvijn naar aanleiding van dezen tekst zegt: hij schrijft aldus:

„Hieruit kunnen wij leeren, dat het geen kwaal is welke tot een enkele eeuw is beperkt, dat de vrome en oprechte dienstknechten des Heeren met de geveinsden dooreengemengd tezamen den naam van de gemeente des Heeren dragen.

Maar hiertoe hebben wij ons met allen ijver te benaarstigen, dat wij in werkelijkheid zijn, waarvoor wij gehouden worden; daartoe dient de ware vreeze des Heeren en niet slechts de uitwendige belijdenis."

Nog eens, wat hier wordt gezegd is uit dit vers uit Handehngen 13 niet ai te leiden^ maar op zichzelf is het waar en wie zou er in 'onze Gereformeerde Kerken zijn die dit loochent?

't Is alleen maar de vraag, welke gevolgtrekkingen daaruit moeten worden gemaakt.

Dr Kuyper zegt: „daarom moeten alle leden der gemeente zichzelf onderzoeken of zij wel hebben de merkteekenen der verkiezing, opdat zij daaruit mogen weten of zij wel werkelijk tot het Verbond behooren."

Ik zeg: „omdat men bondeling kan zijn en toch verloren gaan, daarom moet de gemeente, heel die gemeente telkens weer worden opgewekt tot geloovig aanvaarden van het Verbond en wandelen in den weg des Verbonds; want alleen, die dat doen, maar die ook zeker, worden behouden."

En ik meen Calvijn hierin aan mijn zijde te hebben; hij zegt immers ook: „Maar hiertoe hebben w; ij ons met allen ijver te benaarstigen, dat wij in werkelijkheid zijn, waarvoor wij gehouden worden."

Calvijn wijst dus ook op de noodzaak van zich benaarstigen, zich met allen émst er op toeleggen om het Verbond te beleven, als bondelingen te wandelen.

En dat is het juist wat wij willen.

Ik wil wel eerlijk zeggen, dat ik het heel jammer vind, dat dit boekje verschenen is.

Waar in de gemeente een houding tegenover het Verbond wordt aangenomen als hier wordt verkondigd, daar is de rijkdom van het leven uit het Verbond weg.

Daar worden de beloften des Verbonds hypothetisch gemaakt; daar wordt de aanvaarding der beloften verschoven tot wanneer men de verwerkelijking daarvan bij zichzelf heeft bevonden.

Daar wordt, in den grond der zaak', het leven uit het geloof vervangen door bet leven bij de bevinding.

Met een stem als van metaal zou ik het allen bondelingen willen toeroepen: „luistert niet naar zulk een voorlichting; gij hebt Gods belofte, gij moogt die belofte aanvaarden, gij moet die aanvaarden ; doet dat, d a n zal God Zijn Verbond in u uitwerken; daar kunt gij zeker van zijn.

En dan zult gij erkennen dat alles, ook uw geloof, gave Gods is, vrucht van Zijn vrijmachtige, eeuwige verkiezing.

D. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's