Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sociale etbiek van Brunner.

IV.

(2. De norm.)

Hebben wij ons tot nog toe vooral met belt subject uit Bruime'r's sociale ethiek bezig geliouden, dus met die vraag, wie het is, die in liet sociale leven handelend optreden moet; dan volgt nu vanzelf d'e norm of de maatstaf vooïr onzie sociale gedragingen.

L Deze norm wo^rd't bij Brunnel' heel kort omschreven. Zij kan zelfs met een enkele uitdlrukkiiijg aangeduid, want zij is niets anders dan het iWoofd Gods. En wilt ge er nog iets meer van zeggen, nu, zeg dan, dat zij 't Woord' Gods is, zooals dit speciaal onzen wil aangaat, of het gebod Gods. i)

Bnmner ondörscheidt namelijk in het Woord Gods. twee elementen: allereerst Zijn genadewooird!, waarin Hij zegt, , wat Hij voor ons zijn wil, en diat wij kunnen len mogen gelooven, . En voorts Zijn gebod', djat , ons zegt, wat Hij van ons wil, en dat wjj moeten gelooven.

Maar scherp onderscheiden ^ijn deze twee elementen niet. Nog veel minder te scheiden. Genadevifoord èn gebod, gelooven èn hooren naar den wil Gods zijn feitelijk één. Terwijl God het Woord van Zijn genade tot ons spreekt, beveelt Hij ons tegelijk, tot Hem te komen en roept Hij ons tot Zijn dienst.

Slechts dit is het onderscheid. Het genadewoord heeft betrekldng op mijn zijn, zooals het zonder mij bepaald is. Het gebod over ditzelfde zijn, maar zooals het niet zonder mij doch door mijn wil worden moet. Het geloof Iieeft te doen met het diQor God reeds gewordene; de gehoorzaamheid met het nog niet gewordene. Op de grens, die verleden en toekomst scheidt, ziet het gelooif terug in het door God verwezenlijkte, en de gehoorzaamheid vooruit in het nog niet verwerkelijkte; maar altijd zóó, dat ook het geloof slechts door de gehoorzaamheid tot het reeds verwerkelijkte komt, en dat d'e geihoorzaamheid slechts van uit het geloof zien kan, wat er gedaan moet worden. - )

2. Met opzet spreekt Brunner van het gebod Gods, en niet van het verbod. Niet, alsof er geen wrboden zouden bestaan. Hij wil even goed de stelling verdedigen, dat elk gebod tegelijk een verbod is, als dat er geen verboden zijn. Maar daarom geeft Brunner aan den naam gebod de voorkeur, omdat deze positief is en des te beter laat uitkomen, dat ook Gods verhouding als Schepper tot Zijn wereld allereerst een positieve is, en wij door de geloofsgehoorzaamheid in dit doen Gods worden opgenomen. Hij wil niet het nirwana of het niets, maar een wereld, waarin wij in üefdte jiegens anderen handelen kunnen. ^)

3. Wanneer wij op grond hiervan naar den bijbel zouden willen grijpen, of naar Gods algemeene openbaring in de natuur, om daaruit den wil Gods over ons leven af te lezen, of alth'ansi af te leiden, dan komt Brunner ons tegen en zegt ons: dat is het Woord Gods niet. Want van het gebod Gods moet ge scherpi d'e lex of de wet onderscheiden.

Deze wet op haar beurt is een verzameling van verschillende dingen. Tot haar behooren allereerst de natuurwetten of de wetten, waarnaar de organen in ons lichamelijk organisme funcüonneeren. Tot haar moeten voorts gerekend allerlei gewoonten en gebruiken, regels en bepalingen, die zich in den gang der tijden gevolind hebben en waarnaar thans zoowel ons leven in het gezin als ons verkeer op maatschappelijk en staatkundig gebied verloopt. En onder deze wet valt vooral ook alles, wat in den bijbel ons aan bevel en eisch! wordt voorgehouden: de üen geboden der wet, da regels van de bergrede, de vermaningen van profeten en apostelen, en zoo voort.*)

4. In verband' met het onderwerp, dat wij thans bespreken, halen wij enkele van die ordeningen voor het maatschappelijke leven naar voren. Wel legt Brunner er allen nad'ruk op, dat er geen christelijk sociaal program, geen systeem van sociale gerechtigheid, geen constructief beginsel van ecorwDmisch natuurrecht bestaat, waaruit wij ons gedrag kunnen afleiden. Maar desniettemin vermeldt hij drie richtlijnen, die ons eenigszins den weg kunnen wijzen. ^)

a. De eerst© richtlijn bestaat hierin, dat de maatschappij een dienende taak heeft, en wel, om met de stoffelijke goederen niet slechts in onze physieke behoeften te voorzien, maar om ons zulk een overvloed te verschaffen, dat wij een echt menschelijk cultuurleven kunnen leiden. De maatschappij mag nóóit doel, doch moet slechts middel tot dit doel zijn.

b. Als tweede richtlijn noemt Brunner, dat dte maatschappij een aangelegenheid' nooit van d'en enkeling, maar altijd van de gemeenschap is. Een gezond maatschappelijk leven bestaat uit coöperatie en onderlinge uitwisseling. Het berust op een door ongelijkheid bestaande onderlinge onafhankelijkheid, evenals de leden van het lichaam niet alle gelijk zijn en toch elkander niet missen kunnen. Zoowel het individualisme als het communisme zijn te verwerpen. Het eerste, omdat het de gemeenschap loochent en dten enkeling als zelfgenoegzaam jndividu los op zichzelf plaatst. Het tweede, omdat ook dit geen gemeenschap vormt, maar : een uniforme, mechanische eenheid schept. De Schepper wil niet, dat wij in losse individuen uit elkander zullen vallen. Ook niet, dat wij ons zullen opeenhoopen tot een collectieve massa. Maar , Hij wil, dat het individ'ueele en gemeenschappelijke ^sich door elkander heen zullen weven.

c. De derde richtlijn strekt zich daarheen uit, dat ieder, die tot dienst geschikt is, hiertoe ook verplicht is. Daarom zijn zoowel het genJieten van een inkomen zondter arbeidspraestatie als het voeren van een weeldebestaan even verboden. Waar hier precies de grens ligt, valt moeilijk uit te maken. Het geloof in dte sciheppiing verzet zich legen geUjkmaking van allen. Maar het rechtvaardigt evenmin de op een bepaald oogenbHk bestaande ongelijkheid. Niet gehjkheid, maar onderlinge verzoening moet nagestreefd'.")

5. Aan den eenen kant stelt Brunner al dfeze ordeningen zoowel voor het sociale als voor het verdiere leven vrij hoog. Hij gaat hierin eenigszins andere wegen dan zijn leermeester Karl Barth. Al geeft ook Barth toe, dat er onder de volken verschillende wetten en gebruiken zijn ontstaan, die als een soort moreele axiomata geldigheid hebben gekregen, toch ontkent hij, dat iemand weten zou, wat daarvan precies de inhoud is, en nog veel nieer, dat zelfs een ohristen deze eenigszins zou kunnen volbrengen.') En hier tegenover geeft Brunner ^aan Barth wel toe, dat deze ordeningen wel pas van uit het geloof in hun zin volkomen verstaan en overeenkomstig den wil van hun InsteUer volbracht kunnen worden. Maar desniettemin bestaan ze dan toch. ^) Ze zijn zelfs niet een vind'sel van ons, maar éadr God gegeven. Daarin zit iets van 'Zijn ondferhoudende genade. •Want met den bij hen behoorenden dfwang maken zij deel uit , van de wijze, waaropi God thans de wereld onderhoudt en ons leven als menschen mogelijk maakt. Als wij wachten moesten, totdat alle menschen weer naar het eigenlijke gebod' Gods luisterden, was de wereld reeds lang in een oorlog van allen tegen allen ondörgegaan.. God gebiedt ons daarom, om ons onder deze grove, d\vingendie, autoritaire ordeningsmacht te schik- 'ken, haar dankbaar als uit Zijn hand aan te nemen, en aan ^aar gaarne te gehoorzamen. Deze ordeningen vormen bovendien voor den ohristen het grove raam voor zijn fijnere, geestelijke gehoorzame leven. ^)

Zelfs moeten de geboden van den bijbel nog hooger aangeslagen. Aan h'en is nog iets van dte openbaring Gods.. TerwiDe van onze zwakheid is Hij vroeger meer dan eens afgedaald!, om ons niet slechts het ééne, piaar het vele te gebieden. De bevelen van den bijbel zijn getuigen van Gods openbaring. Zij zijn de van Hem zelf gegeven voorbeelden, hoe Zijn gebod vroeger in de vele situaties van het ieven is volbracht, i") Daarbij gebruikt God' de , wet ook wel als tuohtmeesteir tot C'hristus. Maar hiermee bedoelt Brunner niet, zooals de catechismus, dat wij uit de wet de kennis onzer ellende ^rijgen. De wet kan op zijn hoogst ons tot .vertwijfeling brengen, in de ziekte tot den dood neerwerpen, ons tot aan den dremped brengen, waar God Zichzelf openbaart en dan het niet-kennen van , God als dte ergste vijand van onze godskennis gezien wordt, i^) Eindelijk kunnen dte ordeningen , ook aan dten geloovige nog eiem zekere aanwijzing geven, hoe hij het gebod der liefde volbrengen moet. i^)

6. Maar nadat Brunner het ald'us voor de ordeningen opgenomen heeft, wordt hij hen ook weer ontrouw. Hij werpt de wet als haast waardeloos ter zijde. Hij ^t op haar althans het stempel der minderwaardigheid. Zij drukt eigenlijk beelemaal niet uit, .wat God wil. Zij geeft ons dien wU slechts indirect, „onder voorbehoud", te verstaan, i') Ja, al is dte wet G o- d s wet, noch'tans komt zij uit de zonde voort, i*) Want moeten is altijd vrucht van onzen afval. Alle andere eischen en wetten wijzen slechts naar het gebod heen, maar zijn dit zelf niet. Als het ware gebod

848 feomt, breekt het door de wet heen, zooals de bloemknop uit haar hulsels breekt, i») Wiat dit gebod dan inhoudt, laat zich niet zeggen. Het kan nog minder ^n een voorschfift vastgelegd, i^) God blijft vrij jn Zijn gebieden. Wij kunnen nooit van te voren , weten, wat Hij eisdhen zal. Zijn gebod kan slechts in de actualiteit van bet hooren vernomen worden. Wij zouden degèhioorzaamheid afbreken, wanneer wij het gebod ons dachten als iets, dat voor altijd gegeven is en dat wij nu van geval lot geval kuiuien toepassen. Even universeel als het is, even individueel is het tegelijk, i') Het is onbepaald-persoonlijk en concreet. God vraagt nooit iets in 't algemeen. Hij vaardigt geen proiclamaties uit en stelt geen programma's op. Hij gebiedt nooit in 't blinde weg, het verder afwachtend', wie er naar hooren zal. Hij spreekt ons altijd persoonlijk aan: Ik ben de Heer© uw God; Ik heb u bij uw naam geroepen. Hij gebiedt altijd aan mij, aan ons, aan u, aan een bepaalden persoon, en dan altijd weer iets bepaalds. i^) W, ant al weten wij, dat er slechts één plicht is, namelijk de hef de tot God, die wij aan oiMjen naasHa hebben te bewijzen, toch kan en mag de liefde nooit een beginsel bij ons worden. Wij moeten voor de vrije liefde Gods vrij blijven. Hij blijft ook in Zijn liefde onzen Heer, die zelf ons zeggen moet, wat „hier" en „nu" liefhebben beteekent. Het gebod Gods wordt steeds onder vier oogen gegeven.") Hij zegt tot ons: Kom tot Mij in 't geloof, en doe dan den eerstvolgenden stap, dien ge nu pas kunt zien. ^o)

7. Door deze onderscheiding en tegenstelling tusschen het gebod , aan den eenen kant en die ordeningen of de wet anderzijds, voert Brunner volop het dualisme, ja de antinomie in zijn etihiek in.

God verkeert met Zichzelf in tegenspraak. Want als Schepper eischt Hij erkenning van ~, en schikking onder de ordeningen, en als Verlosseoj eischt Hij de niet-erkennüig ervan, maar een nieuw doen met het oog op Zijn komend Godsrijk. 21)

De wereld verkeert met zichzelf in tegenspraak. Want er is niets werkelijks in haar, dat GodI niet tegelijk wil en niet wil. 22)

De christen verkeert in eindelooze antinomie of tegenstrijdigheid. Want uit gehoorzaamheid jegens God moet hij de wet volbrengen, hoewel ze heelemaal niet Gods wil uitdrukt. En terwijl hij aldus de wet — uit gehoorzaamheid jegens God — houdt, brengt hij juist aan God de echte en ware gehoorzaamheid niet. Want legaliteit, wettischheid exil geho orz aamheid der liefde sluiten elkander uit. ^^) Aan den eenen kant leeft hij uit zijn roeping^ Hij' volbrengt alles waartoe God hem roept, uit liefde. Dit is zijn goddelijk beroep. Een christe'^ lijke schoenmaker b.v. onderscheidt zich niet hierin, dat hij zijn valt behoorlijk en eerlijk uitoefent; maar dat hij iets hizonders doet, wat anderen niet doen. Hij koopt niet altijd waar het 't voordeeligst is. Hij verkoopt ook niet altijd zoo duur liet slechts kan. Maar hij is er op uit, omj zijn vak met zijn liefde te doorbreken en zoo z, ijn naaste te dienen en goed voor hem te zijn. 2*) Doch anderzijds heeft een christen niet mindeir, evenals alle andere mienschen, zijn ambt en zijn ambtsplichten, , die vooral insluiten dat hij zich in de gebondenheid der wettische verordeningen invoegt. ^^)

Zoo is hij dan zoowel revolutionair als conservatief. Hij kan nu eenmaal niet buiten —, maar moet wel in deze wereld het gebod Gods volbrengen. De werkelijkheid, zooals zij door God als Schepper geworden is, vormt de plaats, den bodem waarop de christen handelen moet; en in zooverre is hij conservatief. Maar de wil van God als Verlosser roept hem tegelijk om heel deze bestaande werkelijkheid te doorbreken, en daarom is hij revolutionair. 2")

E. D. KRAAN.


1) Hierover is o.a. ook gehandeld door Dr H. Dooyeweerd, De Christelijke Staatsidee, 11—11; en De Wetsbeschouwing m Brunner's boek „Das Gebot und die Ordnungen", art. in Antirevolutionaire Staatkunde, driemaandelijksche uitgave, jaargang 1935, 334—374; Dr J. Severijn, Brunners ethiek, art. in wem, jaarg. 1936, 117—124.

2) Das Gebot und die Ordnungen, 2 97—103.

3) t.a.p., 104.

-4) t.a.p., 124, 127.

5) t.a. p., 387.

6) t. a. p., 387—390.

7) NeinI antwort an Emil Brunner, 23—24.

8) Natur und Gnade, 6, noot 1, en 16—17.

9) Das Gebot und die Ordnungen, 125—126.

10) t.a.p., 119—120.

11) t.a.p., 129—131.

12) t.a.p., 133—135.

13) t.a.p., 126.

14) t.a.p., 61.

15) t.a.p, , 127.

16). t. a. p., 106—107.

17) t. a. p., 102—103.

18) t.a.p., 182.

19) t. a. p., 102—103.

20) t. a. p., 98. Merkwaardige overeenkomst met dit alles vertoont de beginselverklaring der C.D.U. (o.a. te vinden in De Strijder, 10e jrg. no. 22), waar ook enkel van het gebod der liefde wordt gesproken, en waarin men zich aandient als de organisatie van hen, die in deze wereld met woord en daad getuigen van wat zij in de concrete situatie van dezen tijd als de eischen Gods zien; en die streven naar een radicale hervorming van het wereldleven in de richting van de verwezenlijking dezer eischen. (Cursiveering van mij, E. D. K.) Ds J. J. Buskes Jr. heeft dan ook erkend (De Christendemocraat, 11e jrg. no. 1), dat de beginselverklaring der C.D.U. Barthiaansch gewaardeerd wordt, en dat het verschil tusschen hem en ons vooral het openbaringsbegrip raakt. Met Barth wil hij niet weten van een stel beginselen uit den bijbel afgeleid, waarin wij Gods Woord in handen zouden hebben en die door ons gehanteerd kunnen worden. Gods gebod wordt altijd door God gegeven in het heden, in de concrete situatie's van den tijd. Zie ook Dr K. Schilder „Geen duimbreed"! 62 v.v.

21) t. a. p., 192.

22) t.a.p., 110.

23) t.a.p., 126.

24) t.a.p., 182, 237, 242.

25) t.a.p., 206.

26) t.a.p., 212—213.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's