Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sociale ethiek van Brunner.

VIL

(4. Slotbeschouwingen, b.)

De hooldfoiit van Bruiinei-, s sociale ethiek scliuilt in zijn theologie, dit dan in dien engsten ziin van het woord genomen, dus in zijn leer aangjajande God.

Hij begint, met in God een tweeheid, ja een; teg-enstrijdigheid aan te nemen. Gkid blijft zichzelf als Schepper en als Verlosser niet gelijk. DeScheph per en de Verlosser staan in Hem vijandig tegenover elkander. Als Verlosser is Hij er heelemaal nieit op uit, om de geschapen, maar zondige wereld tot herstelling te brengen. Hij wil eigenlijk als Verlosser nietj wat Hij als Schepper gewild heef^, en omgekeerd. Hij is een God van ja en neen. tögelijk. En waar wij niet eens weten, wat wij aan God hebben, zal het ook nooit tot een ethiek kunnen komen, die ons normatief tracht te beschrijven, wat Zijn wil voor ons sodale leven inhoudt. Wie als Brunner God zelf ad absuTdum of tot het ongerijmde voert, , ondergraaft tegelijk den eenigen grondslag van aUe zedelijkheid, en doelt ten slotte het leven in wetteloosheid en ontbinding ondiergaan.

Bij dit dualisme in God tusschen Schepper en Verlosser verstaan wij ook Brunners valsche tegenstelling tusschen moeten en Ware gehoorzaamheid, en daarmee tusschen recht en liefde, alsof niet het recht en de eisch Gods den gprondislag van aUe liefde vormen, en alsof het niet moegelijk zou zijn, met ons gansche hart lief te hebben, ook al wordt dit van ons geëischt.

Doch Brunners God is ook al düaüst, wanneer Hij nog maar enkel als Schepper optreedt. Hij wil de wereld, en Hij! wil haar toch ook weer nieti. Hij geeft aan aUes en ieder zijn bestaan en leven, maar tegelijk schept Hij zulk een afstand tusschen Ziciizelf en hen, dat Hij nooit recht met hien in relaüe kan treden. De gescheidenbedd der wereld yan God' heeft haar oorzaak niet in dte zondfe, , maar in het feit, dat zij ©en afzonderlijk bestaan naast en tegenover Hem ontving.

En deze God schiep wel den mensch naar Zijü beeld. Maar naar Brunners opvatting heeft de ware beelddrager (jods nog nooit bestaan. Schep'ping en val worden vereenzelvigd. Het kwaad is met ons bestaan zelf gpgeven. Wij zijn feitelijk gepraedestineerd om verkeerd te doen. Al werden wij naar het beeld Gods geschapen, toch zijn wij allen zonder onderscheid van Adam af en met Adam inbegrepen, als zondaar in del wereld gekomen. Principieel doorgedacht beteekent dit, dat op Brunners standpunt ook God boos en verkeerd moet zijn.

Als het ZOO' staat, dan is het ook begrijpelijk, dat alle wetten en verordeningen, al zijn zij mede door God's wereldregeering en bewarende genade tot stand gekomen, ten slotte verkeerd en zondig zijn.

Nu liggen hier ongetwijfeld ernstige vraagstukken. Daar is de vraag, in, hoeverre wij, in wat Brunner de ordeningen noemt, werkelijk met den wil Gods te doen hebben. Daar is verder de moei'lijliheid, hoe een christen zich moet gedragen onder die ordeningen, waarin onmiskenbaar de werking der zonde valt op te merken. Maar bij deze ernstige kwesties maakt Brunner korte metten. Hij tracht niet positief tob een oplossing, lei komen, door te onderscheiden tusschen de ordeningen zelf en het zondige, da'fc zich in hen giömengd heeft, en door dan in den naam van God, als Verlosser en Schepper beide, tot den sMjd tegen het verkeerde op te roepen, i) Hij, stempelt a, l de ordeningen kortweg tot in hun diepste wezen als boos en zondig. Zij moesten er eigenlijk heelemaal niet wezen. Maar terwijl hij ze radicaal verwerpt, wil hij toch, dat de christen daarnaar handelen zal. Wat hij naar zijn roeping; niet mag|, , moet hij nu maar krachtens zijn ambt volbrengen. Een dualisme, dat het geweten vermoordt en alle moraal vernietigt.

Ook wanneer God enkel als Verlosser handelt, wordt het niet beter. Want op het ééne momehjt van Zijn actueele openbaring, geeft Hiji wel Zijn gebod aan den individueelen christen voor diiit ééne, concrete geval; maar dit gebod is een soort bovennatuurlijke macht, die vreemd aan ons beistaan blijft. Het slaat wel een oogenblik door ons leven heen, maar laat het verder, zooals het altijd geweest is. Door de vele openbaringen Gods krijgen wij, nooit een blijvend en duurzaam Woord van Hem, dat door Zijn Geest vernieuwend en regenereerend op het bestaande inwerkt, en dat ook ordeningen doet ontstaan, waarin Zijn wil min of meer tot uitdrukkin_g komt. En evenmin ontstaat er een christen, dat wil zeggen ©en mensch, die doorloopend door den Geest de zalving van Christus deelachtig is; in wiien de kracht des geloofsi en de beginselen van bet nieuwe leven gelegd zijn, en die nu dit ontvangen leven in den van God gewilden weg, zoekt te sterken en tot ontplooiing te brengen. Ook in ons land ia onder invloed van de dialectische theologie al verkondigd, dat, wanneer bet In de canones van Dordt heet: „in den wil stort God nieuwe hoedanigiheden uit", de grens reeds overschreden «n ©em verandering in wezen aangenomen wordt, die de heele ethiek op ©en verkeerd spoor brengt. 2)

Nu kan niemand ten slotte enkel van ontkenning en tegenstrijdigheid leven. Ook Brunner niet. Vandaar, dat de Buchmanniaan in hem nog goed^ maken wil, wat hij, als dialectisch theoloog be^ dorven heeft.

Eerst heeft hij het voor ons volstrekt onmogelijk gemaakt, om den wil van God t© kennen. Zelfs de geboden van den bijbel zijn ontoereikend. Wie daarbij leven wil, verstaat niet, dat zij hem nooit zeggen kunnen, , wat hij, heden, in deze conicrete situatie, , die volstrekt „einmaUg; " is, doen moet; en dat hij dus voor de concrete uitlegging er van in het tegenwoordig oogenbUk heelemaal op de verlichting door den Heiügen Geest aangewezien is. 3) Maar wanneer Brunner aldus alle wegen 'dichtgeworpen heeft, moet het Buchmanniaansche leven op de leiding van den Heiligen Geest uitkomst brengen. In den süUen tijd worden wij transparant voor God. Dan ontvangen wij Zijn gebod. Dan krijgen wij, Zijn dagbevel. Zijn aanwijzingen voor heden. Dan wordt Zijn wil een levende en persoonlijke wil, , en Zijn gebod een concreet gebod. *) Doch daar hierover reeds vroeger door mij in dit blad gehandeld ia*), behoef ik er thans niet meer van te zeggen.

Het is eveneens Buchmanniaansch — en daarom onjuist — om aan den naaste zoo'n groote plaats in te ruimen, dat hij ook in onze rechtstreeksclie verhouding tot God komt te staan, ja dat onze 'dienst aan God eigenlijk in dienst aan onze mede^ menschen opgaat. Brunner maakt een zeer em!- 'Stige fout, wanneer hij uit da waarheid, dat God onze üefde niet noodiig heeft, afleidt, dat Hij nu ook onze rechtstreeksiche liefde heelemaal nieit vraagt en niet ontvangen wil. Da goddelijke Wetgever zelf spreekt anders. Hij maakt onderscheid tusschen de eerste en de tweede tafel van de wet. Hij laat bovendien de tweede uit de eerste opikomen. Zelfs legt Hij, bij da eerste een anderen maatstaf aan dan bij de tweed©. Want Hem zidlen wij liefhebben met geheel ons hart en geheel oji^& ziel en al onze krachten; doch onzen naaste als onszelf. Religie en zedelijkheid, hoewel na ver^ want, zijn toch twee en mogen niet vereenzteivigd.

HiCt is wederom Buchmanniaansch, om heel het economische leven met zijn productie len verdeeling en gebruik dter stoffelijke goer d'eren uitsluitend op te vatten als dienst aan de gemeenschap. Brunner draaft door, wan'neer hij het doet voorkomen, alsof ooaze verhouding tot de stoffelijke goederen zo'nder meer ook niet van zedelijken aard kan zijn en ook metter^ daad is. Gesteld, d'at ik als een volmaakte eeniling was geschapen en niets dan de stoffelijke wiereld om mij heen had, dan viel ook dan mijn puur individueele arbeid in haar onder het gebod Gods, was dus zedelijk bepaald, en zou daarover ook een ethiek te geven zijn.

Bovendien heeft God voor ons verkeer met dö aarde Zijn ordinanüe gegeven. Hij beeft gesproiken, dat wij haar bearbeiden en onderwerpem zullen (Gen! 1:28. 2:15). Nu gaf Hij dit gebod aan Adam niet als individu, maar als hoofd des verbonds en daarom aan al zijn nakomeUngen. Het bearbeiden van de materiëele natuur is de taak der menschheid.«) God heeft gewild, dat de menseben elkander noodig zouden hebben, om zelf staande te blijven.') Hierdoor komen vanzelf al die vragen aan de orde, hoe wij gemeenschaph pelijk deze taak zullen volbrengen, \vat ieder, daarbij verrichten moet, en hoe wij de opbrengst verdeelen en verder besteden zullen. Doch desf-

niettemin is dit alles, wat ons als miensohen onderling of als gemeenschap! aangaat, hierbij het siecundairie. liet primaire is, dat wij de aarde vooH God onderwerpen en haar heerlijkheid Hem brengen zullen. Maar B'runne'r, het hoofddoel stellend ia den dienst aan den naaste, , vervalscht Gods!, scheppingsordonnantie, en geeft ook hier den Schepper niet de eere, die Hem toekomt. H|ij laat God geen God, ook al zegt h, ij, boven vele anderen, voor Z, ijn souvereiniteit te ijveren.

Eindelijk valt het op, dat heel Brunners sociale iethiek opgaat in het gebod van de naastenliefde. Dit klinkt bjjhelsch. Of wordt de vervulling der wet niet de Melde genoemd? Maar in we'rkelijklieid is het op 't minst niet schriftuurlijk. AVannceir twee hetzelfde zeggen, is het nog niet hetsseilfde.

Vooreerst zouden wij Bi-uimer kunnen vragen, ho: e hij toch weet, dat God op dat één© oogienblik. van Zijn actueele openbaring altijd het gebod der liefde geeft. Dit is immers iets zoO' individtieels ; en mysterieus, dat wij achteraf daarvan niets zeggen kumien. Brunner leidt het wel hieruit af, dat God als Schepper Zijn menschen bemint, en dit dus ook wel aan ons bevelen zal. Maar h; ij zegt van God nog veel meer dingen. En waarom Hij nu juist dit en niet wat anders openbaart, wordt niet duidelijk.

Bovendien raakt Bruiuiier hier in ernstige tegensspraak met zichzelf. Want hij wijdt aan den eeiien kant vele woorden aan ©en actueele openbalring Gods, waarover onzerz, ijds eigenUjk niets te zeggen valt. Deze tegenspraak is een gelukkige. Zij hetwijst, dat ook Brunner zijn agnosticisme niet tot het laatste toe volhouden kan. En op grond' hiervan zouden wij hem dan ook willen vragen, dit geheel te laten varen, en met ons de openbaring ook als een gegevenheid te aanvaarden.

Maar zoo lang hij dit niet doet, zijn Wij met Brunners liefdegebod niet tevreden. Het is ©en onvoldoend gebod. Het is onvoldoende, omdat wij naast de liefde het recht niet mogen vergeten. Er bestaat ook een sociale gerechtigheid, die be^ tracht moet worden. Het is ook onvoldoende, omdat Brunner het lossnijdt en niet neemt als die samenvatting van al wat God verder in Zjjn Woord gesproken heeft De Heere heeft in Ziijn openbaring gedetailleerd. Hij heeft Zijn wil tot in allerlei bizonderheden voor ons uitgewerkt, opdat deze zóó bekend geworden wil in liefde door ons volbracht zou worden.

Het üefdegebod van Brunner is voorts een formeel gebod.

Het is een blind' gebod.

Het is eigenlijk ©en willekeurig gebod. Wanneer Brunner van liefde spreekt, bedoelt hij, dat God ons alle mogelij'ke en onmogelijke dingen opdragen kan. De ethiek vervalt hier tot toevals.moraal. Hier wordt, echt nominalistisch, God zelf tot willekeur gemaakt. En wanneer in God de pure willekeur den toon aangeeft, is Hij feitelijk de opperste revolutionair, en Zij'n ti-ouwste dienaar diegene, die even willekeurig handelt als Hij'.

Naast deze sociale ethiek van Brunner, dio ons óf in defaitisme, óf in revolutie doet eindigien, leggen wij, om slechts een greep uit het veile ta doen, in dit eeuwjaar van Kuypers geboorte, wat hij ons nagelaten heeft. Kuyper schonk ons wèl een sociaal program. En tegenover Brunner waardeeren wij dit thans nog meer om: het feit d|at Kuyper dit deed, dan om den materiëelen inhoud ervan.

„Op elk punt schier van de sociale kwestie geeft Gods Woord ons immers de stellige aanwijzing" ^) — zoo sprak hij in de rede, waarmee hij in 1891 het eerste christelijk-sodale congres opende. De regel, dat de mensch zijn God zal 'dienen, gaat onverbiddelijk door, ook in ons verkeer met het stoffelijk goed en in onize sam^enleving met elkander. ^) Ons is onder alles Gods geopenbaarde ordinantie gegeven, om die te volbrengen met al onze macht, i")

En dat Kuyper aldus spreken kon, komt miede hieruit voort, dat de gereformeerde belijder meer •ernst maakt met het lievehngsdogma der dialectische theologen dan deze zelf. Wij gelooven, dat inderdaad in de hoogste werkelijkheid het Woord vleesch is geworden. Jezus Christus onze Heere heeft niet achter of boven of| buiten ons levenj, . en ook niet door ons leven heen brekend, maar midden in het leven, waarin wij' allen staan en dait wij allen deelachtig werden, den wil des Viaders volbracht en Zijn arbeid voleindigd — een arbeid, diie voor Hem enkel lijdensmoeite is geweest. Hij heeft — zo o als Kuyper herinnerde — betaald met Zijn pei-soon.ii)

En m'Bt den vollen inzet van onze door den Gieest geheiligde persoonlijkheid in liefde eni gehoorzaamheid ons aan den wil Gods te geven, ieder op de plaats, , die ons werd toegewezien — dat zij ons aandeel aan de oplossing van de sociale kwestie, waarbij Brunner ons werkeloos staan laat, maar die desniettemin ook in onzien tijd ernsüg om afdoening roept.


1) Dr J. Ridderbos, De overheid en de wet Gods, art. in Antirevolutionaire Staatkunde, driemaandelijksche uitgave, jaargang 1934, 315.

2) Ds R. Dijkstra, Karl Earth's aanval op deze wereld, 23.

3) Die Kirchen, die Gruppenbewegung und die Kirche Jesu Christi, 43. In gelijken geest schreef Dr R. van Deemter, Geestesleiding, art. in Calvinistisch weekblad, 2e jrg. no. 10, 11 en 18; (bedoeld zal zijn 12).

4) T.a.p., 40—42.

5) 15e jaargang, No. 44; ook De Buchmanbeweging, 57-63.

6) Dr W. Geesink, Gereformeerde ethiek, II 305.

7) Mr J. A. de Wilde, Jezus Christus en het sociale leven, art. in Jezus Christus en het menschenleven, 172.

8) Christus en de sociale nooden, 38.

9) T.a.p., 10.

10) T.a.p., 46.

11) T.a.p., 16.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's