Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eugenetiek.

VI.

Positieve zUde.

Hebben wij een vorig maal in 'het kort geschetst tfe middelen, waarover de negatieve eugenetiek beschikt om haar doel te bereiken en. welke maatregelen, gelijk gezegd, den laatsten tijd in 't bijzonder de aandacht trekken, veel mindeir belangstelling daarentegen vindt de positieve eugenetiek. Dit laatste vindt zijn geredelijke verklaï-ing in de meening van velen, dat het doel der positieve eugenetica: het bevorderen van de nakomelingschap van individuen met goede erffactoren, practisch niet te benaderen is en dat in 't algemeen een bewust ingrijpen in het spel van selectieve en contra-selectieve factoren, die bij de menschelijke voortplanting hun invloed laten gelden, buiten de menschelijke macht is. ^)

De vraag mag derhalve gedaan: beschikt de positieve eugenetiek over eenig middel om haar doel te bereiken? Zijn er wel maatregelen te treffen om het aantal individuen met gewenschten aanleg in verhouding tot het geheel omhoog te brengen en aldus'de minderwaardige bestanddeelen der samenleving te verdlringen? En is het mogelijk het overerven van goede eigenschappen te bevorderen?

Om deze vragen te beantwoorden dienen wij voorop te stellen, dat door verbetering der uitwendige omstandigheden niets te bereiken valt ten opzichte van het gestelde doel. Zeker — de omstandigheden, waaronder de kindefren worden voortgebracht en opgevoed, de invloeden van school en kerk, de algemeene en sociale hygiëne, in één woord' het milieu is van groote beteekenis voor het individu zelf. Maar voor het toekomstig geslacht, voor de verbetering van den erfelijken aanleg, zijn al de genoemde factoren van nul en geenerlei waard'e. Een goed gevoed kind is uiter- Ujk in betere conditie dan een slecht gevoed kind van d'enzelfden erfelijken aanleg. Het verworven verschil is echter niet erfelijk, om reden de erfelijke aanleg niet is veranderd. En wat voor voeding geldt, geldt voor alle andere invloeden uit de buitenwereld. De meening van vele politici, paedagogen en philosophen, dat door middel van opvoeding, sport, lichaamsverzorging, enz. de komende geslachten van een volk verbeterd kunnen worden, is eenvoudig een uiting van een groot tekort aan biologische kennis of te wijten aan gebrek aan Inzicht.

Het eenige middel, waarmede men den erfelijken aanleg kan benaderen, is selectie. Selectie is een oud begrip van kweekers en fokkers en beteekent uit het ten dienste staande materiaal voor *^® voortplanting een keus doen en daardoor het ^''^®'ischte uitzoeken en het ongewenschte elimiaeeren. Practisch wol dit zeggen de beste van aanleg uitzoeken en voortteelen, de overige van voortplanting uitschakelen. Zoo eenvoudig kan men het echter bij den mensch vanzelf niet doen.

Men kan alleen trachten de vruchtbaarheid van d'e meer dan gemiddeld begaafden te vermeerderen. Alle streven van de positieve eugenetiek trekt zich dan ook samen op de stimulatie van maatregelen, die beoogen de vruchtbaarheid van ouderparen evenredig te maken aan hun erfelijken aanleg. De positieve eugenetiek streeft derhalve niet naar een verhooging van d'e totale vruchtbaarheid (quantitatieve bevolkingspolitiek), maar naar een vermeerdering van het aantal goede geboorten, naar een verhooging van de qualiteit der kinderen (qualitatieve bevolkingspolitiek).

De maatregelen nu, die men getroffen heeft of voorgesteld' ter bevordering van de vruchtbaarheid der begaafden, komen op het volgende neer. ^)

Vooreerst kan de Staat voor elk kind g e z i n s - toeslag geven of, wat op hetzelfde neerkomt, belastingaftrek3) laten plaats hebben. De grootte van deze bedragen moet dan in een bepaald' verband tot het ink O' m e n staan. Dit laatste is van zeer veel belang. Immers de begaafden zijn over 't algemeen personen met de hoogere inkomens. Indien nu het bedrag van den gezinstoeslag of belastingaftrek voor allen gelijk zou zijn en dientengevolge vanzelf niet hoog, dan zou dit bedrag wel van beteekenis zijn voor den man met ©en klein inkomen, maar niet voor de personen met groote inkomens. Derhalve zou men zoodoende slechts de vruchtbaarheid bevorderen der volkslagen, die eensdeels reeds het meest vruchtbaar zijn en waar anderzijds het aantal begaafden het kleinst is. Juist om'dat de onderste lagen der bevolking relatief het grootste aandeel hebben aan het voortbrengen van het volgende geslacht en bovendien een zeer groot percentage lichamelijk en geestelijk minderwaardigen bevatten, zal een critieklooze ondersteuning van groote gezinnen, zooals dit bijv. in Frankrijk de gewoonte is, in plaats van tot rasverbetering tot een nOig verdere verproletariseering en degeneratie der bevolking leiden. In plaats van eu-genetisch zou deze maatregel juist dys-genetisch werken.

Om dezelfde reden moet ook een verzekering tegen het ouderschap worden afgewezen. Deze maatregel zou slechts een merkbare verlichting zijn voor de laagste welstandsgroepen, dus voor hen wier geboortecijfer weinig gedaald en wier toeneming in kindertal noch noodzakelijk noch gewenscht is. Evenmin zouden gunstige gevolgen te verwachten zijn van een ruime ondersteuning van onwettige kinderen. Want al heeft deze maatregel ten doel, diat er meer kinderen geboren worden, zoo- spreekt het vanzelf, dat een vermeerdering van 'het aantal buitenechtelijke kinderen noch in het belang van het volk, noch in het belang van de onwettige kinderen zelf zou zijn.

Om al deze redenen dienen, wanneer men aan de groote gezinnen bepaalde voorkeursrechten wU geven, de financiëele maatregelen met zorg en overleg gekozen te worden en moet met name de grootte van gezinstoeslag of belastingaftrek bepaald worden naar het inkomen. Siemens*) heeft daarbij nog speciaal gewezen op de pi laats, waar deze oeconomische maatregelen, wiUen ze in hun biologische werking volledig tot hun recht komen, , moeten ingrijpen. Deze plaats is niet het eerste of tweede kind, maar moet gezocht worden bij 'het derde en vierde kind. Afgezien van het feit, dat de geboorte van het eerste en heit tweede kind in den regel niet verhinderd wordt, hebben statistische berekeningen geleerd', dat een bevolkingsgroep met zelfs 'een gemiddeld aantal van drie kinderen per huwelijk nog langzaam uitsterft, voornamelijk om reden niet alle kinderen den huwbaren leeftijd bereiken en degenen, die dezen wel bereiken, niet allen huwen. Eerst wanneer er gemiddeld vier kinderen per huwe- 1 ij k zijn vermeerdert zich een bevolkingsgroep. Tusschen drie en vier kinderen per huwelijk ligt derhalve de grens, die naar beneden niet overschreden mag worden, wil een volk niet uitsterven. Van het standpunt der positieve eugenetiek mag dus met betrekking tot de meerwaardigen onder geen voorwaarde afstand worden gedaan van het derde en vierde kind. De conclusie van Siemens is dan ook, dat de vereffening van lasten tusschen kinderrijke en kinderarme gezinnen zoo geregeld moet worden, dat daardoor voornamelijk die belasting vereffend wordt, 'die het derde en vierde kind veroorzaken. Op deze wijze zal het beperken van het aantal kinderen tot minder dan vier geen financieel voordeel meer opleveren tegenover de leden van denzelfden stand. Dit standpunt wordt tegenwoordig door de eugenetici uit alle landen ingenomen. De kosten van dit stelsel wil men daarbij verhalen opi de ongehuwden en op de kinderlooze en kinderarme ouders en wel voor elke sociale klasse afzonderlijk. Met dit laatste bedoelt men, dat eerst de kosten van het stelsel voor elke sociale klasse worden bepaald en daarna de ongehuwden en de kinderlooze resp. kinderarme ouders uit die klasse gedwongen worden die kosten door extra belasting op te brengen.


1) Vgl. o.a. Prof. Dr J. J. van Loghem, I.e., blz. 326—331.-

2) Zie: Prof. Dr H. W. Siemens: Hoofdlijnen der erfelijkheidsleer, rashygiëne en bevolkingspolitiek. Groningen, 1931, blz. 123 e.v. en Dr J. Sanders: Maatregelen ter bevordering van de vruchtbaarheid der begaafden. Mensoh en Maatschappij, 1933, blz. 404 e.v.

3) Ter verduidelijking zij opgemerkt, dat men hiermede niet zoozeer bedoelt den huldigen „kinderaftrek". Wel is waar is door dezen kinderaftrek een begin gemaakt met een verbetering der belastingheffing naar draagkracht, maar dit begin is volgens de eugenetici te bescheiden. De belastingwetgeving, welke volgens Siemens „brutaal en biologisch irrationeel" is, moet radicaal veranderd worden en in het algemeen den regel volgen, dat het bedrag van iedere directe belasting omgekeerd evenredig zij aan het aantal kinderen van den belastingplichtige.

4) I.C., blz. 127.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1937

De Reformatie | 8 Pagina's