Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rondom de KuypeMitteratuur.

IV.

Groen wil dus — zoo zagen wc in ons voorgaande artikel — in géén geval een bevoorrechte, een heerschende, een Staats-kerk; hij verlangt volkomen staatsrechtelijke gelijkheid der gezindten.

Hoe wil Groen dan de verhouding van Kerk en Staat?

Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst nagaan hoe Groen de kerk zag.

De Kerk — zoo zegt Groen ergens — is geen Genootschap zonder onveranderlijkheid van grondslag, waarin dagelijks bij overeenstemming de geldigheid van een nieuwe leer of van elke leer be^ paald wordt! Neen: de Kerk is „een instelling Gods, gevestigd op waarheden wier aanneming, , door alle tijden heen, den band der geloovigen, het wezen der Gemeente, de eenheid der Kerk vormt" i). Ze is „geen wetenschappelijk disputeercollegie, waar men naar eene onbekende Godheid en naar eene verborgene leer der Godzaligheid zoekt; maar wel, eene gemeenschap ter Godsvereering, wier levensvoorwaarde in geloofseenheid en wier band tengevolge der opregtheid van overtuiging in aller belijdenis ligt." ^)

Het criterium van de Kerk ligt dus niet in veranderlijke Beglementen of voorbijgaande leerstellingen of grillen van een tijdelijk zegevierende partij, maar in de onveranderlijkheid van het geloot dal in de menigvuldigheid en overeenstemming der vormen van belijdenis aan het licht is gebracht, in het levend en blijvend Formulier; in een, hetzij geschreven, hetzij niet geschreven Symbool, waarin te allen tijde de eenzelvigheid van haar wezen, de voortduring van haar persoonlijkheid zich openbaart, s)

„Het eenige kenmerk eener Kerk is de waarheid die zij belijdt en die bij tegenspraak of betwijfeling, in woord of schrift, als haar grondslag en leus, geformuleerd wordt." ^) Of, anders gezegd: „De geloovigen, en zij alleen, zijn, te midden van den afval, de kern, de vertegenwoordiging, het overgebleven levensbeginsel van de Kerk". ^)

De handhaving van de waarheid, die de Kerk belijdt is de voornaamste levenseisch der Kerk. De handhaving of de verzaking van die waarheid beslist over haar voortbestaan of ondergang.^) „Zonder handhaving van een regel, zonder geloofseenheid, op grond waarvan men belijdt en uitsluit, zie ik geen Kerk", zegt Groen letterlijk. ')

„Neem de leer weg: dezelfde personen gedeeltelijk of allen, kunnen, met aanneming van andere begrippen, eene nieuwe kerk stichten; doch, al behield men den vorigen vorm, waar het wezen van het kerkgeloof is veranderd, is er geen eenzelvigheid van de Kerk meer." *)

„Eene kerk, waar elke meening toegelaten wordt, mits haar overeenkomst met den Bijbel, niet bewezen, maar beweerd zij; eene kerk waarvan het aanzijn op de eerbiediging dezer gelijkheid van strijdige inzigten gebouwd is; eene kerk welke, door eene verdraagzaamheid van zoodanigen omvang, tot onverdraagzaamheid tegen de waarheid, zoodra deze zich levendig en krachtig betoont, verpligt is; zoodanige kerk — welnu, wat is zij?

Zij is hetgeen wij zelven hebben erkend; een tooneel van strijd en verwarring; geen kerk, tenminste geen Hervormde, geen Christelijke Kerk; hel regtmatig erf der voorstanders van al wat naar het oordeel der Christenheid, dwaling of ketterij is; waaruit degeen wien de Heilige Schrift een leugen-profeet noemt, niet mag worden geweerd, en waarin de bei ij der der waarheid, wanneer ook hij aan dit beginsel van ongeloof hulde bewijst, welligt in de gevaarlijkste van alle dwalingen valt, de onderstelling na m el ij k dat er tusschen voorstanders en verloochenaars van hetgeen hij als onmisbaar beschouwt, kerkgemeenschap moge- 1 ij k i s." ^) Zulk eene kerk wordt „aldus tot eene woonplaats voor een legioen dwalingen en tot een soort van pandaemonium". i»)

Zoo diep was Groen doordrongen van het handhaven der waarheid als levensvoorwaarde der kerk, dat hij de hoofdgedachte van zijn, veel te weinig bekende, magistrale werk: „Het Regt der Hervormde Gezindheid" aldus formuleert: „Geloofseenheid het wezen eener Kerk".ii)

_)at Groen, aiaus aè Kerk ziende, erkenning en handhaving van de leertucht in de Kerk eischt, behoeft geen nader betoog, i^)

De Hervormde of Gereformeerde Kerk van Nederland heeft de waarheid, die over haar al of niet bestaan uitsluitend beslist, beschreven in de bekende „Formulieren van eenigheid", waarin het geloof der kerk opgeschreven en geconstateerd wordt. ^•'') Zonder eenige onduidelijkheid betoogt Groen: „De leer der Nederlandsche Hervormde Kerk is uitgedrukt in haar drie Formulieren; de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, den Heidelbergschen Catechismus, en de Leerregels van Dordrecht. Deze leer is het kenmerk der Gezindheid; de Gezindheid heeft op de handhaving dezer kenmerkende leer regf'.i*)

Die formulieren zijn het onwraakbare getuigenis van het voorvaderlijk geloof. Ze zijn niet de oorzaak, maar wel het b e w ij s van het kerkelijk gezag der waarheden over welker dierbaarheid en onmisbaarheid tusschen de leden der Hervormde Kerk geen verschil is. De Kerk heeft de waarheden in haar symbolische geschriften vervat, niet aangenomen, omdat zij in de Formulieren staan, maar zij staan in de Formulieren, omdat

de Kerk ze aangenomen heeft, i^) Niet krachtens, maar b 1 ij k e n s de Formulieren is het verscliil omtrent den inlioud en de beteekenis der Heilige Schriften beslist en uitgemaakt, i») Nu dat eenmaal geschied is, mag en moet de handhaving van het voorvaderlijk geloof geëischt worden. „Wij verlangen de handhaving van waarheden die den geheelen inhoud uitmaken van Catechismus en Belijdenis." i') „Ik verlang geene loslating van eenig gedeelte der waarheid in die Schriften vervat. Geen prijs geven van deze en die waarheid. Geen onbestemde erkenning van de Belijdenisschriften. Geen herziening der Formulieren; omdat, indien ze niet onverbeterbaar zijn, de Kerk dezer dagen tot zoodanige herziening niet in staat is." ^^)

Blijft de handhaving van de waarheden in de Formulieren beschreven achterwege, dan gaat de Kerk onder. Ze wordt vernietigd. De formulieren immers zijn, in hoofdzaak en wezen, vereenzelvigd met haar bestaan", i^i) „Om te formuleren, om te belijden, moet de Kerk bestaan. Maar het prijsgeven door eene Kerk van haar Formulieren, omdat zij door de tegenstanders van elke hoofdzaak in haar geloof voor de grenzenlooze uitgestrektheid hunner twijfelai-ij te bekrompen worden geacht ; het ter zijde stellen van Formulieren, onder die omstandigheden, is eigenlijk een slechten van den muur, omdat door de vijanden een wijde, wijde brosse begeerd wordt; het is, in de onbetwistbare gevolgtrekking, een verwerpen van het geloof; het is een al te gedienstig omverhalen der grondslagen waarop de veiligheid en het aanzijn van de Kerk berust". ^°) Ja, dat prijsgeven der Formulieren is het prijsgeven „niet slechts van de Hervormde Kerk in haar wettig aanzijn en afzonderlijk bestaan, maar ook van de Evangelische waarheid aan de eischen dergenen voor wie deze Schriften, niet om verouderde spreekmanier of onjuiste tekstaanhaling, maar om de waarheid, welke daarin vervat is, aanstootelijk zijn." 21)

Zeer scherp verzet Groen zich dus tegen de idee van een volkskerk met leervrijheid. Hij aanvaardt de belijdeniskerk in den vollen zin van het woord. Een belijdeniskerk, die zichzelf door leertucht voor verbastering en ondergang behoedt.

* Zal men Groens spreken over de Hervormde of Gereformeerde Kerk verstaan, dan moet men steeds voor oogen houden, dat hij een scherp onderscheid maakt tusschen de oude, historische. Gereformeerde Martelaarskerk op geschiedenis en belijdenis gegrond, bestaande in de blijvende eenzelvigheid van haar leer en het Hervormde Kerkgenootschap, dat in 1816 tengevolge van onwettige, anti-gereformeerde en anti-kerkelijke overheidsbemoeiing werd opgericht.

Reeds in zijn éérste kerkelijke geschrift doet hij dat! 22) Op blz. 1 spreekt Groen van „Gereformeerde Christenen, die zich van het Kerkgenootschap in 1816 gesticht, afgescheiden hebben".

Dat nieuw gestichte Genootschap had zich, naar Groens meening, zelfs „facto afgescheiden van de Gereformeerde kerk; zij daarentegen die men afgescheidenen noemt, hebben... zich buiten het genootschap begeven, om te kunnen blijven in de Kerk" ^s). De Afgescheidenen zijn Gereformeerden, „Gereformeerden bij uitstek" 2*), zij zijn leden van de Nederlandsche Hervormde Kerk, van de Gereformeerde Gezindheid. 26) De geloofsvereeniging met de Hervormde Kerk mag zeker niet beperkt worden „lot het opgeschreven zijn in de boeken van een bij vorstelijk decreet opgerigt Kerkgenootschap." 26) Met nadruk betoogt Groen, dat de Afgescheidenen zeker geen s e c t e vormen. 2')

Altijd heeft Groen deze scherpe onderscheiding van Genootschap en Kerk volgehouden, ondanks allerlei smaad hem daarover aangedaan. 28) ^^De aard en de juistheid van het verschil is, sedert 1837 tot nu toe, telkens meer in het oog vallend, door de alle berekening te boven gaande elasticiteit van het Kerkgenootschap. Mijn vriend B r u m m e 1 k a m p, geen lid van het in 1816 gestichte Kerkgenootschap, is lid van de Hervormde Kerk. Zaalberg, (een berucht modern predikant in Den Haag — C. V.), lid niet slechts, maar een der celebriteiten van het Kerkgenootschap, is niet lid van de Hervormde Ker k." 23)

Ja, zoo schrijft Groen in zijn levensavond, door het verlaten van een gouvemementaal kerkgenootschap, uit gehechtheid aan de kerkleer is men „welligt des te meer, lid gebleven van de Hervormde Kerk".so)

Na de Afscheiding van 1834 is de toestand dus zoo, dat de oude, historisch-eenzelvige Kerk „gedeeltelijk uit het Hervormd Kerkgenootschap verjaagd" is, en „voor een gróóter gedeelte op het erf dat haar wettig toebehoort stand houdt." si) De Hervormde Kerk is thans in Synodaal-kerkelijken en Afgescheidenen verdeeld. Die twee groepen vormen de tijdelijk (!) uiteengeraakte deelen der Gereformeerde Kerk. s2)


1) Het Regt der Hervormde Gezindheid; p. VI, vgl. p. 42 en 45.

2) Het Regt enz.; p. 5.

3) Het Regt enz.; p. XIII.

4) Het Regt enz.; p. 66; vgl. p. 68; 100. Grondwetsherziening en Eensgezindheid; p. 405.

5) Het Regt enz.; p. 115.

6) Het Regt enz.; p. IX.

7) Leervrijheid en Kerkbewustzijn. 23.

8) Het Regt enz.; p. 45.

9) Het Regt enz.; p. 170.

10) Het Regt enz.; p. 171.

11) Het Regt enz.; p. XI.

Deze gedachte: Geloofseenheid het wezen der Kerk, is terug te vinden in al Groen's kerkelijke geschriften: Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk enz.; Leiden, 1842 2; p. 1 v. „geen Kerk zonder geloof; geen geloof waarvan men niet rekenschap geeft, en dat men niet belijdt", (p. 5).

Aan de Hervormde Gemeente; Leiden, 1843; p. 76, 92. Kennisgeving aan den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente van 's-Gravenhage; (Verspreide Geschriften II, p. 78 v.), vgl. p. 79: Groen spreekt daar van zichzelf en zijn geestverwanten, „die van oordeel zijn, dat de Kerk een leer, een grondslag, een belijdenis van erkende en onveranderlijke waarheden bezit; in wier oog ter zijdestelling dezer leer en vrije verkondiging van alle begrippen met de slooping eener Kerk gelijk staat" en p. 86: „dat kerkgemeenschap, bij wederzijdsche bestrijding der grondslagen van elkanders geloof ongerijmd is".

Men leze ook de „Verklaring" aangenomen op de bekende vergadering van 18 Augustus 1848 in „Odeon" te Amsterdam, opgesteld door Groen „Dat vrije verkondiging van elke leer in de Nederlandsche Hervormde Kerk met de slooping dezer Kerk gelijk staat. Dat haar bestaan onafscheidelijk is van de handhaving der waarheden, waarop de Christelijke Kerk ten allen tijde gerust heeft". {Verspreide Geschriften II, p. 97, vgl. Rullmann Kerkherstel 3 p. 59 v.).

Antikritiek: „wanneer de eerste voorwaarde eener gewijzigde organisatie niet in handhaving bestond der geloofsleer, waarvan het bestaan der Kerk (indien zij niet tot eene uitwendige kerkgemeenschap verlaagd wordt) afhankelijk is." {Verspreide Geschriften II, p. 102.)

Leervrijheid en Kerkbemusizijn. In deze brochure klaagt Groen: „Minder welligt door den overmoed van het ongeloof, dan door de onkerkelijke rigting van vele geloovigen, is het thans zoo ver gekomen, dat het denkbeeld eener historische kerk, op onveranderlijken grondslag, voor een afgesleten en bijkans ongerijmde voorstelling geldt; dat elke herinnering aan het regt der Gemeente op verkondiging van haar geloof als kerkelijk en juridiek anachronisme, tegenover het evangelische en medische standpunt, weerzin ontmoet, en dat onder hen, wier kerkelijke bediening hun boven anderen de handhaving van de leer oplegt, ook velen, wier geloofsijver voorbeeldig mag worden genoemd, in de leervrijheid zouden berusten, indien zij met hoorvrijheid in verband was.

„Ik houd deze losbandige beschouwing van den aard en de geloofseenheid eener kerk, dit onkerkelijk beginsel, voor eene gevaarlijke dwaling", p. 6/7.

Zonder die geloofseenheid vervalt men „tot de ongerijmdheid eener kerkgemeenschap enkel van reglement en tractement", p. 8.

„Uitnemende geschriften tegen de Moderne Theologie zagen dezer dagen het licht.

Reden van dankbare blijdschap. Maar de vrucht daarvan zal vergelijkenderwijs op de Christelijke geloofseenheid, als voorwaarde van kerkgemeenschap, geen acht geeft", p. 13.

Is er geen oorzaak? (1864) „geloofseenheid is voorwaarde van kerkgemeenschap; de regel, de iDet, door wier handhaving de gemeente tegen gewetensdwang moet worden beschermd. In de uitwendige kerk is gezag onmisbaar. De eenheid der kerk mag niet gezocht worden in een reglement; evenmin in de zedelijke eigenschappen des harten, hetzij van natuurlijke opregtheid, hetzij bekeering en geestelijk leven, waarvan de beoordeeling boven menschelijk bereik ligt."

„Evangelie zonder wet, dat is, op kerkelijk terrein, slooping van de kerk", p. 21/22.

„Als in de kerk het geloof onkerkelijk wordt zal het ongeloof kerkelijk zijn; de kerkvorm zal aan ongeloofsversterking, aan geloofsvervolging, dienstbaar worden gemaakt", p. 23.

Bijdrage voor Kerkgemeentelijk Overleg (1868). „Niet de opgedrongen kerkvorm, maar het geloof der Gezindte is het criterium van de Kerk", p. 27.

„Laat in de vrijheid van ongodisterij-predikatie worden berust, dan is er geen christelijke kerk meer; dan is er een pandaemonium, waarin de Christen slechts onder voorwaarde van het knielen voor den afgod eener onvoorwaardelijke tolerantie geduld wordt. Of kan er nog van eene Hervormde kerk spraak zijn, als men kerkregtelijk de verloochening van alle geopenbaarde waarheid vrij en onverlet laat? ", p. 147/8.

Wat verlangt men? Eene algemeene kerk, zonder leerbegrip en dus met leervrijheid, doch, let wel! met leervrijheid, behalve voor hetgeen met die algemeenheid in strijd is. Eene kerk zonder leerbegrip, of juister welligt, die de ter zijdestelling van elk leerbegrip tot leerbegrip verheft. Naar de eigenaardigheid dezer zondige kerk, heeft zij, met logische juistheid, de ontkentenis van het sektarische denkbeeld eener geopenbaarde waarheid tot dogmatischen hoeksteen; heeft zij de vraag: wat is waarheid? de altoosdurende twijfeling, tot leerstelligen grondslag, p. 153.

Dit alles is nog maar een greep uit het vele materiaal over deze kwestie.

12) Men zie: Adres aan de Algemeene Synode enz.; 1842; p. 52, waar Groen van de Synode vraagt: „4. Aanvankelijke revisie der kerkelijke Reglementen, ter handhaving eener Christelijke kerktucht, in leer en wandel...."

Verder, om maar enkele plaatsen te noemen:

Is er geen oorzaak ? , p. 16, 23; Natuurlijk of ongerijmd"? , p. 5; Confessioneel of reglementair"? p. 1; Vooral: Bijdrage voor Kerkgemeentelijk Overleg, p. 130 v.v. Men denke ook aan Groen's dringende eisch tot „kerkregtelijke uitdrijving der modernen". Parlement. Stud, en Schetsen, XIV p. 25; XVI p. 26; XV p. 32:

13) H^: t Regt enz.; p. 29.

14) Aan Ds S. van Velzen; 1848; In: Verspreide Geschriften; II, p. 129 v.v.

Voor Groen's groote waardeering van de Dordtsche leerregels zie men b.v.: Aan de Hervormde Gemeente; p. 89.

15) Het Regt enz.; p. 28, 29, 57; Narede van vijfjarigen strijd; p. 165.

16) Het Regt enz.; p. 20.

17) Idem, p. 110.

18) Aan Ds S. van Veisen enz.; p. 129.

19) Het Regt enz.; p. 57.

20) Idem; p. 188/9.

21) Aan de Hervormde Gemeente; p. 92; vgl. Het Regt; p. 95. Groen verlangde niet een „onvoorwaardelijk en bekrompen handhaven der Formulieren"; in een tijd van aanvankelijke herleving na langdurigen doodslaap. Hij durft een — mits goed omschreven — quatenus wel aan. Vgl. voor deze kwestie:

Adres a. d. Algem. Synode enz., p. 5 v.; Aan de Herv. Gemeente, p. 45, 89; Het Regt enz., VI, 38, 40, 110, 120; Aan Ds v. Velzen enz., p. 129 v.; Leervrijh. of Kerkbew.? , p. 10; Natuurlijk of Ongerijmde, p. 16; Confess, of Regiem.? , p. 8; Bijdrage enz., p. 12.

Men denke aan het conflict met Da Costa in 1843 over dit punt. Zie daarvoor Ned. Ged., IV, p. 190, 227; en V, p. 106 v.

22) De Maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst, 1837, p. 1. Verspreide Geschriften, II, 1.

23) Idem, p. 61.

24) Idem, p. 64.

25) Het Regt enz., p. 136; Verspreide Geschr., p. 135; Adviesen, II, 1857, p. 258. Juist omdat naar Groen's overtuiging de Afgescheidenen leden der Hervormde Gezindheid zijn, hebben ze z.i. recht op vergoeding voor predikantstractementen uit 's Rijks kas. „Naar mijn inzien hebben adressanten, krachtens art. 168 der Grondwet, aanspraak op tegemoetkoming, vermits ze door overmaat van onregt uit de Hervormde Kerk zijn verdreven." Adviezen, II (1857), p. 269.

26) Idem, p. 56.

i27) Adviezen enz., II, 1857, p. 261.

28) Adres a. d. Algem. Synode, 1842, p. 1; Aan Ds S. van Velzen; Verspreide Geschriften, II, p. 135; Narede van vijfjarigen strijd, p. 58, p. 165/6; Natuurlijk of Ongerijmd}, p. 27; Adviezen, 1857, II, p. 259; Confessioneel of Reglementair? , p. 1; Parlement. Stud, en Schetsen, IV, p. 27; Bijdrage voor Kerkgemeentelijk Overleg, p. 31, 49, 151; Ned. Ged., I, p. 76, 99, 292; II, 319; IV, 104, 320, 336; V, p. 39, 107, 375.

29) Ned. Ged., IV, p. 315/316.

30) Ned. Ged., V, p. 99.

31) Grondwetsherziening en Eensgezindheid, p. 422; Narede van vijfjarigen strijd, p. 165; Ned. Ged., I, p. 30.

32) Ned. Ged., l, p. 115; Ned. Ged., Il, p. 247/8, 284; Verspreide Geschriften, II, p. 135.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's