Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rondom de Kuyper-lltteratuur.

XI.

In 1869 is er weer een overgang in Groens kerkelijke worsteling te bespeuren. Den achttienden Augustus van dat jaar begint hij n.l. zijn tweede serie „Nederlandsche Gedachten" te publiceeren. En die „Nederlandsche Gedachten" geven o.a. ook een verdere concretiseering van zijn kerkelijk program. Duidelijk en klaar ontwikkelt de achtenzestigjarige strijder wat hij dan als eenige oplossing van het kerkelijk vraagstuk ziet.

Tot dusver "had Groen zijn aanvallen nooit direct gericht tegen de bestaande kerkelijke bestuursorganisatie. Wel had hij met kracht en klem aangetoond, dat ze in ontstaan en voortbestaan een voortdurende krenking was van het recht der Kerk. Ook liet hij nooit na te wijzen op de kerkverwoestende resultaten van haar wanbeheer. Eveneens handhaafde hij met nadruk het recht der Kerk om verwijdering van dat anti-kerkelijke bestuurslichaam te eischen. Maar ondanks dat had Groen die organisatie steeds willen handhaven, of, omdat opheffing ervan een groote, fatale verwarring zou veroorzaken, of, omdat hij haar als uitsluitend administratief college op haar plaats wUde laten. Groen was nooit verder gegaan dan zijn oproep aan de Kerkeraden om beslist ongehoorzaam te zijn aan de kerkelijke besturen, indien deze hen wilden dwingen een modern predikant op den kansel te houden of toe te laten.

Maar die aanvaarding der feitelijke bestuursmachten, hoe gereserveerd ook, neemt in 1869 een einde. Rechtstreeks richt Groen dan zijn aanval tegen het Staatscreatuur van 1816. Met kracht betoogt hij, dat de eenige weg om tot kerkherstel te komen is: opheffing van de caesaropapistische organisatie der Gereformeerde Kerk.

De feitelijke toestand was toen zóó, dat de Staat langzaam maar zeker herschapen werd in een soort kerk! En dan wel in een kerk des ongeloofs. Met al de middelen waarover zij te beschikken had drong die Staat-kerk haar ongeloof aan het volk op. En die middelen waren machtig! Vooreerst de gemengde openbare school, de secteschool der modernen, waardoor het vergif van het ongeloof in de kinderzielen werd gebracht. En dan ook de kerkverwoestende bestuursorganisatie, waardoor aan de modernen een plaats gegiuid werd in de kerk, wier leer zij verwierpen en haatten. Terwijl er zoo in naam geen „heerschende Kerk" meer was, werd de natie „inderdaad onder de uitsluitende heerschappij gebragt... een er Godsdienst van Staat, die in haar algemeenheid tegen de overtuiging en de verkregen regten van alle Gezindheden gerigt is."i)

Aan dezen wantoestand moet, naar Groens overtuiging, een einde komen.

Met doordringende kracht roept hij zijn geloofsgenooten op tot volhardende actie.

„Agitatie en pligtb e trachting moet, nu vooral, op een dubbele, doch in den grond der zaak, eenzelvige vraag gerigt zijn: „Is het aan den Christen geoorloofd, lijdelijk en slaperig, te berusten in het van lieverlede tot stand komen eener revolutionaire suprematie, waardoor het radicalisme Kerk en School aan een met de Kerk des ongeloofs vereenzelvigden Staat prij s geeft? "

Geoorloofd is het niet. Dus moeten wij verlangen, nevens vrije ontwikkeling der Natie op schoolterrein, opheffing van de caesaropapistische organisatie der Gereformeerde Kerk.

De zoogenaamde vrijmaking in 1842 en 1852 is niet anders dan overlevering aan de Synode, orgaan der Kerk, maar inderdaad creatuur van het Gouvernement. Caesaropapistisch schepsel, dat, tot handhaving van de kerkleer geroepen, integendeel, de verkondiging van het ongeloof, tot in het nee plus ultra van antichristelijke ontwikkeling, handhaaf t." 2)

Deze opheffing van de fatale organisatie is maar niet een kwestie van tactiek of van uitwendigen vorm — neen, ze hangt samen met de meest centrale geloofswaarheden. Ze vloeit uit het geloof van het Evangelie rechtstreeks voort.

„Vrede door het bloed des kruises. Deze waarheid (die, zegt men, arm, doch, volgens ons, voor de eeuwigheid rijk maakt) stelt ook het gewigt der vrijmaking van de Hervormde Kerk... üi het licht.

Vrijmaking van de Hervormde Kerk. Omdat ze, van gouvemementswege en tegen haar presbyteriaansche eigenaardigheid, georganizeerd was, is de Gemeente magteloos geweest tegen de Groninger-school; bestrijderes dezer zoogenaamde bloedtheologie, en moeder van dezelfde moderne rigting, waartegen zij, nu, edoch te laat, met loffelijke verontwaardiging, opkomt." 8) Ja, Groen stelt tleze vrijmaking telkens weer op den voorgrond, omdat zich daarin belichaamt „de eisch van den Christen, in onzen veelszins jammerlijken toestand: „het Evangelie moet zijn vrijen loop hebben"." *)

Wanneer Groen aandringt op verbreking van het synodale dwangjuk, dan vraagt hij dat niet als een gunst, maar als een onvervreemdbaar recht. „Geen losscheuring, maar wel, ten langen leste, losmaking der boeijen, waaraan de Gereformeerde kerkgemeenschap door een anti-gereformeerde organisatie gelegd is. Niet als gunst, maar als regt. Regt voor allen. — Kerkvrijheid is geen privilegie, op nederlandschen martelaarsbodem, enkel van de Roomsche kerk". ^)

Vooral dringt Groen aan op dóórzetten. Lang genoeg is getreuzeld. Al grooter wordt de geestelijke verwoesting die in de Kerk onder het schild van het kerkbestuur wordt aangericht. „Met dubbelen ernst moet op het periculum in mora (het gevaar gelegen in het voortdurend dralen) worden gelet."") Men moet niet vergeten, dat „de Moderne rigting haar steunpunt... voor de Hervormde kerk heeft in de Caesar o-p a p i s- tische organisatie van 1816 en 1852."')

En terwijl de Modernen op alle mogelijke manieren door de bestaande besturen in hun actie worden gesteund, zijn die besturen voor de eigenlijke Kerk een „gouvemementaal dwangjuk, waarin men, ten dienste van het ongeloof, de evangehsche aspiraüën der Gemeente versmoort". *•)

Zorgwekkend in meer dan één opzicht is de toestand der Kerk, maar toch heeft Groen goeden moed voor de toekomst! „Indien het aan veerkracht, aan geloofskracht niet ontbreekt", dan is z.i. de „vrijmaking der Hervormde Kerk door opheffing der caesaro-papistische organisatie van 1816" wel „niet in de eerste maanden, doch wel in eenige jaren verkrijgbaar." ^)

Hoe buitengewoon de vrijmaking der Kerk Groen ter harte gaat, blijkt ook wel hieruit, dat hij haar belangrijker acht dan de toch ook zoo brood-noodige schoolwetherziening.

„„Nevens" degelijke schoolwetherziening, vrijmaking van de Kerk.

Nevens. Neen, dit is onjuist. Boven elke andere kwestie emancipatie van de Hervormde Kerk.

De vrijmaking der Kerk heeft den voorrang. Degelijke schoolwetherziening. Wat baat ze, indien de Hervormde Kerk, door handhaving van den erbarmelijken misgreep van 1816, in Synodaal kerkdijken en Afgescheidenen verdeeld blijft. Indien lauwheid en willekeur het talrijke kerkgenootschap aan het ongeloof prijs geeft!

Laat daarentegen de Vrije en aldus Confessionele Kerk herrijzen uit het graf van den reglementairen toestel! zij zal de moeder der V r ij e school, zij zal, met vertiendubbelde kracht, Vereening voor christelij k-nationaal schoolonderwijs zijn." 1°)

Ook om de zegenrijke gevolgen die de vrijmaking buiten den meer speciaal kerkdijken kring zal teweegbrengen, verlangt Groen die vrijmaking vurig. Voor alles zal dan komen de zoo^ innig begeerde vereeniging met de Afgescheidenen.

In November 1869 roept Groen daarom zijn geloofsgenooten toe: „Verbreek het gouvernementale kerkgenootschap, in 1816 gesticht; de Hervormde kerkgemeenschap herrijst en ontplooit zich in historischen vorm. Alsdan is het einde daar der taktiek, die zich van het reglementaire ter uitdrijving van het confessionele bedient, en aldus het wezen der kerk, door een inderdaad tragisch comediespd, aan haar vijanden prijs geeft. Met moed en beleid gevoerd, kan deze strijd der emancipatie leiden tot eene sedert lang gewenschte hereeniging met de A f g e s c h e i- denegemeenten op historischen grondslag." 11)

Ook een nationaal belang is met die vrijmaking gemoeid. „Die vrijmaking zou te gelijk bewijs en middel zijn eener geloofsherleving, waarin waarborg ligt van zedelijkevolkskrach t." i^) En van niet minder beteekenis is zij met het oog op de steeds groeiende krachtsontwikkeling van het Roomsch-Katholicisme. „Ook tegen de Kerk van Rome ligt, in de vrij making van de Hervormde Kerk, ook thans nog welligt, genoegzame en voorzeker onmisbare kracht." ^^)

Door niets of niemand laat Groen zich nu van zijn standpunt aftrekken!

Juist in de dagen, toen Groen deze dingen schreef, kwam in vele gemeenten een belangrijke wijziging der situatie. Sedert 1867, toen het bekende Artikel 23 van het Algemeen Reglement van 185212a) werd toegepast, kon in de gemeenten

het algemeen kiesrecht' worden ingevoeïd ter benoeming van ouderüngen en diakenen en ter beroeping A^an predikanten. Vele gemeenten aanvaardden dat kiesrecht en spoedig kregen in tal van kerkeraden de orthodoxen de overhand. Menigeen droomde reeds van een gi-ondig kerkherstel, dank zij de doorwerking van deze nieuwe orde van zaken.

Niet alzoo Groen! Hij zag dat het kwaad school niet in het personeel der besturen, maar in de besturen zelf. Niet in de richting der bestuursleden, maar in de organisatie zelf! „Geen verderfelijker geschenk dan art. 23', — schrijft hij — indien men om de aanvankelijk gunstige uitkomsten eener enkel reglementaire kiesbevoegdheid, zich illusie maakt omtrent de straks {]oodelijke(!) werking van een palliatief (verdoovingsmiddel) en het, in onzen tegenwoordigen toestand, alleen genoegzaam p a n a c é (geneesmiddel) voorbijziet." i*)

En dat p a n a c é was de opheffing van de caesaropapislische organisatie!

Natuurlijk ontbrak het ook toen niet aan criüek op Groens agitatie.

Vooral werd gehoord de vermaning om toch' vooral „bedachtzaam" en „voorzichtig" en „na rijp beraad" te handelen. Met fijne ironie antwoordt Groen:

„Na rijp beraad, zegt men. Haast u langzaam! — Deze vermaning, waaraan het ons, in dit goede land, nooit ontbreekt, is behartigenswaard. — Haast u langzaam! niet zoo langzaam evenwel, tot het, ten langen leste, te laat zij.

Ten langen leste. Vergeet niet dat, reeds in 1S34, de scheuring of afscheiding het gevolg van vruchteloos protest was." i^)

Neen, Groen wil niet voorbarig handelen. — „Voorbarig? Sedert het wederregtelijk bedrijf van 1816, was de eisch van kerkherstel altijd aan de orde van den dag." i^)

Bronsveld voerde tegen Groen aan, dat de kerk reeds vrij was! „De Synode, die wettig onze kerk bestuurt, zij is het van wie een voorstel tot een nieuwe organisatie moet uitgaan. En zoolang zij het niet doet, is elk voorstel, dat van andere zijde tot ons komen mocht, een daad van geweld, van revolutie. Onze kerk is vrij, in dien zin, dat zij zich, door hare wettige organen, kan aangorden tot een geheele nieuwe organizatie van haar bestuur."

Een echt Groeniaansch antwooi-d krijgt Bronsveld te verwerken: „Dit is, dunkt mij, een solutie, onjuist in blijmoedigen eenvoud. Eene petitio p r i n c i p i i. De Synode bestuurt wettig onze kerk; de Synode is wettig orgaan eener vrije kerk, zegt men. Waaruit is die wettigheid ontkend? Uit de usurpatie van den Staat?

De Synode is niet anders dan eene begunstigde staatskrealuur. Haar onafhankelijk beheer is voortzetting eener in aard en oorsprong onwettige organisatie. Voortzetting van een maatregel waardoor in 1816 de Kerk, in den vorm van kerkgenootschap, werd aan band gelegd, verscheurd en prijs gegeven aan een quatenus, dat nu bijkans het nee plus ultra van teugellooze ongeloofspropaganda bereikt." ")

Na zijn krachtige actie van 1869/70 trekt Groen zich min of meer uit den practischen kerkdijken strijd terug. Hij schrijft in Januai-i 1871: „Vrijmaking der Hervormde Kerk. — Ook hierover reken ik mij tot deelgenootschap aan de polemiek dezer dagen, na veel jarigen strijd onverpligt." i^)

Groen blijft tot aan zijn dood aan zijn gedragslijn gelrouw. Hij blijft roepen om de Vrijmaking der kerk!

En het woord, dat hij ruim zes jaar voor zijn dood schreef, als de samenvatting van zijn jarenlange worsteling, had hij op zijn sterfbed kunnen herhalen met nog dieper toon, vanwege de droeve teleurstellingen, die hem ook in de laatste levensjaren niet zijn bespaard.

„Vrijmaking van de Hervormde Kerk is, met toenemenden aandrang, begeerd; van het oogenblik af dat zij aan banden gelegd werd.

In en buiten de Tweede Kamer nam ik, met mijne vrienden, deel aan den langdurigen strijd. — Buiten de Kamer, van 1837 tot op heden. — Als volksvertegenwoordiger. In 1840. In 1849. In 1852. In 1862. In 1863. Niets heeft gebaat.

De zoogenaamde Kerk is telkens meer ontaard in een gouvernementaal en enkel reglementair kerkgenootschap, waar het Evangelie, vooralsnog, voor hoe lang nog? door het ongeloof getolereerd wordt." 19)

O. V.


1) Ned. Ged. I, p. 16.

2.) Ned. Ged. I, p. 17; vgl. p. 29, 91; IV, p. 316.

3) Ned. Ged. I, p. 129.'

4) Ned. Ged. l, p. 98.

5) Ned. Ged. I, p. 134.

6) Ned. Ged. I, p. 76.

7) Ned. Ged. I, p. 29, 91.

8) Ned. Ged. I, p. 98.

9) Ned. Ged. I, p. 29.

10) Ned. Ged. l, p. 115, 134.

11) Ned. Ged. I, p. 99.

12) Ned. Ged. I, p. 100.

13) Ned. Ged. I, p. 119.

13a) Het artikel luidt: „Het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten berust bij de gemeente."

14) Ned. Ged. I, p. 92.

15) Ned. Ged. I, p. 119.

16) Ned. Ged. I, p. 125.

17) Ned. Ged. I, p. 156.

18) Ned. Ged. II, p. 96.

19) Ned. Ged. I, p. 134. In de volgende dealen van de Nederlattdsche Gedachten laat Groen zich minder dikwijls nit over de kerbelijlie kwestie. En als hij er over schrijft zijn het voornamelijk historische beschouwingen. Men leze: II, 97, 247/8 (Groen's verhouding tot de Afgescheidenen), 281/6, 318/9; III, p. 159 (over de Afscheiding); 337/8; 374/5 (over de kerkelijke goederen); IV, p. 104 (over de Afgescheidenen), 190 V. (over Groen's conflict met Da Costa over de'-kerkelijke kwestie in 1843), 227 v. (idem), 259 v. (idem), 266

(idem), 275 v. (Groen en de Afscheiding), 291/6, 315/6, 321 (over de Afgescheidenen), 334 v., 340 v., 361 v., 375, 377 v.; V, p. 17—23 (Da Costa's houding in 1843), 98—108 (Wormser en Da Costa), 113, 159, 291 v. (Afgescheidenen), - 365 v.; VI, p. 7/8, 30, 39, 41, 53.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's