Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Kabinet-Mackay.

Na 50 Jaren.

De onderwijzing van Asaf om Gods daden niet te vergeten, doch de loffelijkheden des Heeren en Zijn sterklieid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft te vertellen voor het navolgende geslacht, geldt ook nog voor onzen tijd. Ook thans nog is het onze taak, om hetgeen wij gehoord hebben en welen en onze vaders ons verteld hebben, niet voor onze kinderen te verbergen, maar hun bekend te maken, opdat de gedachtenis aan de daden des Heeren in onze historie ook voor de navolgende geslachten bewaard blijve.

Voor wie in de historie Gods hand ziet is er dan ook in deze dagen reden om dankbaar te herdenken, dat voor 50 jaren — op 21 April 1888 — het Kabinet-Mackay optrad, het eerste Ministerie der Rechterzijde.

Die datum, is voor ons staatkundig leven van zeer groote beteekenis geweest, omdat toen ©en einde kwam aan de regelmatige liberale overheersching. Want wel zijn ook nadien nog liberale Kabinetten aan het bewind gekomen, doch vanaf dien tijd dateert toch de gestadige achteruitgang van den liberalen invloed op het politieke leven.

Een beschouwing van de politieke situatie in de verschillende landen van Europa — om ons daartoe nu maar te beperken — moet ieder, die buigt voor de Heilige Schrift en wil leven naar de Goddelijke ordinantiën, stemmen tot dankbaarheid voor de politieke verhoudingen, zooals deze in ons vaderland zijn. Men behoeft niet blind te zijn voor de bezwaren, welke ook in ons land op staatkundig terrein zich voordoen en welke ook bij de vorming van een Kabinet vaak moeilijkheden met zich brengen, om toch te erkennen, dat de Nederlandsche toestanden verre te verkiezen zijn boven die, welke andere landen te aanschouwen geven.

Die gunstiger verhoudingen moeten, naar onze vaste overtuiging, verklaard worden met name uit het feit, dat in ons land meer dan elders werd ingezien, dat de staatkundige strijd is een strijd van beginselen en ook dat in dien strijd het Christendom zijn aandeel heeft.

Het Christendom toch heeft niet alleen beteeke^ nis voor het kerkelijk leven, doch de beginselen ervan hebben niet minder la-acht voor het sociale en politieke leven. Wie dit erkent, is daarom nog geen voorstander van „kerkelijke" politiek, gaat ook niet over tot stichting van een „clericale" partij, doch pleit voor Christelijke politiek.

Tegenover de liberale, sociaal-democratische en communistische, ook tegenover de nationaal-socialistische beginselen, staan de Christelijke beginselen, waarop een waarlijk Christelijk staatsrecht kan worden opgebouwd.

Ook thans nog — ja, juist nu nog — geldt het woord van Groen van Prinsterer: „Eene, naar de omstandigheden gewijzigde toepassing van het Christelijk staatsrecht is de ware behoefte van onzen tijd." i)

Vanaf het eerste optreden der Anti-Revolutionairen in de vorige eeuw tot op den dag van vandaag smalen de Liberalen — en zij niet alleen — over de ongerijmdheid van een vermenging van „Kerk" en „politiek", welke een onvermijdelijk gevolg zou moeten zijn van de oprichting van Christelijke partijen, welke men steeds ten onrechte als „kerkelijke" partijen kwalificeert. Op die wijze tracht men de „Christelijke politiek" in discrediet te brengen. Doch men geeft er slechts blijk van een juist onderscheidingsvermogen te missen en zich ook nog nooit gezet te hebben tot ernstige studie van Groens werken.

„Eén ding, ik weet en belijd het", zoo schreef Groen, „één ding is noodig voor allen. Niet als staatslieden of geleerden, als zondaars, wenschen wij zalig te worden. Eén weg, ééne waarheid is er. Ik vind de rust en den vrede mijner ziel in de blijde boodschap dat er in het schuldverzoenenè offer van den Zaligmaker, uit vrije genade, vergeving en zaligheid is voor een iegelijk die gelooft. Ik wil op geenerlei wijs den smaad dezer belijdenis ontgaan." ^)

Doch daarmee is hij niet uitgesproken, want iets verder zegt hij dan; „Eén ding is noodig; maar, wanneer wij dat ééne bezitten, moet de vrucht er van openbaar zijn in alles."

En hij besluit het gedeelte van zijn Inleiding, waarin hij het nut van de behandeling van het onderwerp „Ongeloof en Revolutie" uiteenzette, met deze duidelijke taal:

„De Revolutie, in verband tot de wereldhistorie, is, in omgekeerden zin, wat de Hervorming voor de Christenheid geweest is. Gelijk deze Europa uit het bijgeloof gered heeft, zoo heeft de Omwenteling de beschaafde wereld in den afgrond van het ongeloof geworpen. Gelijk de Reformatie, strekt de Revolutie zich over elk gebied van praktijk en wetenschap uit. Toen was onderwerping aan God, thans is opstand tegen God het beginsel. Daarom is er ook thans in de Kerk, in den Staat, in de wetenschap, één algemeen e, één heilige strijd: over de ééne groote vraag omtrent onvoor waardel ij ke onderwerping aan de wet Gods."

Er is dus Christel ij k staatsrecht.

Maar dan moet er ook zijn Christel ij ke staatkunde, C h r i s t e 1 ij k e politiek.

Wat Groen vertolkte, leefde bij een groot deel van ons volk. Alleen maar, Groen van Prinsterer was niet een man van het volk in dien zin, dat zijn woord door de groote massa werd verstaan. Niettemin is zijn strijd niet tevergeefs geweest.

Het was Dr A. Kuyper gegeven de door Groen beleden beginselen aan het Christenvolk van Nederland in voor een ieder duidelijke taal te vertolken. En van toen af aan groeide in ons volk het besef, dat het liberale juk moest worden afgeworpen en dat gekozen moest worden voor een Christelijke politiek.

Dat ging niet plotseling, doch geleidelijk. Maar toch ook weer zoo snel, dat reeds in 1878 Dr Kuyper bij de aanbieding van het Volkspetitionnement tot Jhr Mr A. F. de Savornin Lohman durfde zeggen: „Binnen 10 jaar zit gijlieden op de plaats der liberale partij".

Die profetie is — ofschoon niet letterlijk — uitgekomen.

De in 1887 tot stand gekomen Grondwetsherziening had tot gevolg, dat in het voorjaar van 1888 verkiezingen moesten worden gehouden voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Heftig en fel was de strijd. De Liberalen beseften wel, dat de wind hun tegen was. Maar zij hadden het er ook naar gemaakt, zoo zelfs, dat een onverdacht liberaal als de Leidsche hoogleeraar Buys, als hij de parlementaire geschiedenis van 1848—1888 overziet, als de hoofdtrekken, welke dit veertigjarig tijdvak kenmerkten, zag „vóór alles dezen, dat het regeeringsbeleid in den loop der jai-en zichtbaar is verzwakt en ten laatste tot een toestand van bijna machteloosheid terugbracht." ^)

In de Lentemaand van het jaar 1888 werd over de liberale politiek het vonnis geveld. Toen de herstemmingen actiter den rug waren, bleek, dat de Anti-Revolutionairen 28 en de Roomsch-Katho^ lieken 26 zetels in de Tweede Kamer verkregen hadden, zoodat deze beide partijen daar over een behoorlijke meerderheid beschikten.

Het Ministerie-Heemskerk bood zijn ontslag aan en aan Mr Aeneas baron M ackay werd de eervolle opdracht verleend een Kabmet samen te stellen. Dat die opdracht met enthousiasme werd aanvaard, kan moeilijk worden gezegd. Mackay achtte zichzelf allerminst de aangewezen man, maar niettemin deed hij, wat hij in de gegeven omstandigheden als zijn plicht beschouwde.

En hij slaagde.

Op 21 April 1888 konden de namen van de ministers van het nieuwe Kabinet — het eerste Ministerie der Rechterzijde — bekend worden gemaakt.

In dit Ministerie hadden zitting genomen, behalve de Kabinetsformateur, die het Departement van Binnenlandsche Zaken voor zijn rekening had genomen, Jhr Mr K. A. Godin de Beaufort, als Minister van Financiën; Mr L. W. C. Keuchenius als Minister van Koloniën en J. P. Havelaar, provinciaal hoofdingenieur, als Minister van Waterstaal, welke met den formateur gerekend werden te behooren tot de Anti-Revolutionaire Partij; voorts twee Roomsch-Katbolieken, n.l. Jhr Mr G. L. M. H. Ruys de Bcerenbrouck, als Minister van Justitie en J. W. Bergansius, als Minister van Oorlog en tenslotte Jhr G. Harlsen als Minister van Buitenlandsche Zaken en H. Dyserinck, als Minister van Marine, die beiden als Conservatieven werden aangemerkt.

Verre van gemakkelijk was de taak, waarvoor dit Kabinet zich geplaatst zag. Samengesteld uit mannen, die allen elke ministeriëele ervaring misten, wist het Kabinet, dat het geheele Nederlandsche volk nauwlettend de handelingen van de verschillende ministers zou volgen. Eenerzijds het liberale volksdeel, dat geen verwachtingen had van „Christelijke" politici, anderzijds het Christelijk volksdeel, dat zijn verwachtingen hoog — wellicht te hoog — gespannen had. Voeg daarbij, dat het Kabinet verschillende voorzieningen heeft moeten treffen in verband met de ziekte en het overlijden van Koning Willem III en voorts dat rekening moest worden gehouden met een Eerste Kamer, welke in groote meerderheid liberaal was, dan is wel duidelijk, dat het eerste Christelijke Kabinet zich voor een zwaardere taak ^geplaatst zag, dan bij zijn liberale voorgangers het geval was.

Het valt builen het kader van een artikel in dit blad, een opsomming te geven van hetgeen het Kabinet-Mackay tot stand heeft gebracht. Degenen, die overdreven verwachtingen hadden gekoesterd, zullen zeker wel teleurgesteld zijn, evenals .trouwens ook de leden van het Mmistcrle zelf allerminst voldaan geweest zullen zijn, toen zij het bewind aan anderen moesten overdragen. Immers meerdere punten van het Regeeringsprogram in Mei 1888 ontvouwd en in September d.a.v. aangevuld, zijn niet verwezenlijkt.

Op twee zaken mag echter wel worden gewezen. In de eerste plaats heeft het Kabinet zich — natuurlijk — beziggehouden met het Onderwijsvraagstuk en ofschoon op verre na niet aan rechtmatige eischen werd voldaan, zoo heeft het Ministerie-Mackay, door de tot stand gebrachte wijziging van de Onderwijswet van 1878, er voor gezorgd, dat de Schoolstrijd in beginsel werd beslist.

En voorts werd door den Minister van Justitie Ruys ingediend en door de Staten-Generaal aanvaard een wetsontwerp, dat als de eerste Arbeidswet in ons land bekend geworden is. Dat was de wet van 5 Mei 1889, strekkende tot het tegengaan van overmatigen en gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen.

Deze beide voorzieningen mogen wel de belangrijkste genoemd worden, welke door het Kabinet- Mackay tot stand zijn gebracht.

Natuurlijk werd er meer gedaan, zooveel, dat de liberaal Buys moest erkennen, dat met eenigen grond beweerd kon worden, „dat de geheele productie maar weinig verschilt van wat vorige Kabinetten gemiddeld tot stand brachten'.

Thans — na 50 jaren — is er dan ook alle aanleiding met dankbaarheid te gedenken, hetgeen door die pionniers, onder moeilijke omstandigheden werd tot stand gebracht.

Bovenal past die dankbaarheid voor het feit, dat het Kabinet-Mackay baanbrekend werk heeft vei-richt en er toe bijgedragen heeft, dat na 1891 — in welk jaar het Kabinet in verband met den ongunstigen verkiezing.suitslag moest heengaan —nog meerdere malen het optreden van een Christelijk Kabinet mogelijk is geweest.

. 21 April 1888 is geweest een keerpunt in de staatkundige geschiedenis van ons land.

Voor dien ommekeer danken wij onzen God — thans na een halve eeuw — nog.


1) Ongeloof en Revolutie, Uitg. 1922, bew. door ..Diepenhorst, blz. 258.

2) t.a.p. blz. 20 en 21.

. *-=rik-i..-; ^^„j. _.. 3) Mr J. T. Buys, Studiën over Staatkunde en Staatsrecht, blz. 238.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's