Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bijbelsche-Zeevaart. „Een uitworp.”

Men moet zich even den toestand realiseeren van het schip en opvarenden waar aan boord Paulus zich bevindt. Zij waren door een hevigen storm overvallen die hen ver uit den koers brengt.

Nu nemen ze maatregelen: Ie. door de boot aan dek te hijschen, een onderneming die als vanzelf met groote moeite gepaard gaat.

2e. door het schip stormklaar te maken; d.w.z.: de zeilen werden geborgen, alles wat aan dek kon losslaan werd weggenomen of gesjord; deuren en patrijspoorten (indien zij er waren) extra beschermd, luiken van speciale persenningen voorzien; de scheepsboot met dubbele sjorrings vastgelegd. En voorts werd alles gedaan wat noodig was om den storm zoo goed mogelijk door te komen. Daarbij werd het schip „ondergord", een handeling waaraan we een apart artikel hebben gewijd.

de maatregelen niet vol­ Nog steeds bleken doende.

Het schip dreef voort, zonder dat de leiding aan boord goed wist waarheen. Ze werpen dan ook een drijfanker, om daarmee te trachten de kop op zee te houden. Voor top en takel drijven ze nu „op Gods genade", zooals de oud Nederlandsche term luidt, achterwaarts de onbekende toekomst tegen.

Dien dag doen ze niets meer. Ze gaan den nacht in en wachten den volgenden morgen af. Dat wordt de tweede da^ van den storm. Het weer is niets beter. Wat nu plaats heeft vermeldt het achttiende vers.

Zij werden van het „onweder geweldig geslingerd", zoo leest de Staten-overzetting. In het twintigste vers wordt ook van „onweder" gesproken. Niet alleen dat het grieksch hier anders luidt, maar ook het verband wijst erop, dat onderscheiden moet worden. Het achttiende vers n.l. spreekt ook van „een uitworp". Maar afgedacht daarvan, zal een schip nooit slingeren door onweer.

Voor het begrip van een zeeman slingert een schip, wanneer het door bepaalde invloeden in snelle opeenvolging een hellenden stand aanneemt; afwisselend, dan over stuurboord, dan over bakboord. Een stampend schip daarentegen ondergaat deze hellende beweging langsscheeps; - d.w.z. dan voorover, dan achterover.

Een schip als symmeh-isch gevormd lichaam, zal in zijn natum-lijken stand altijd recht in het water liggen. Zoodra het nu door een of andere oorzaak een hellenden stand aanneemt is de symmetrie verbroken. Deze hellende stand kan het begin zijn van slingeren of stampen. Men onderscheidt hierbij twee dingen: Ie. waardoor een schip slingert en 2e door welke oorzaak het voor de eerste maal een helling aanneemt.

Een schip, dat in den storm dwarszee ligt, zal altijd slingeren. De hevigheid hiervan hangt af van de sterkte van wind en zee, de belading, weerstand en snelheid.

Een schip met den kop op zee zal altijd stampien. De hevigheid hiervan hangt af van de snelheid van het schip, zijn lengte en voorts van de kracht van wind en zee. Ook als de zee recht van achteren inkomt zal het schip stampen. Wind en zee kunnen ouder zoo'n hoek inkomen, dat het slingert èn stampt. Wanneer we deze bijzonderheden — die allerminst aanspraak maken op volledigheid — toepassen op den toestand van het schip üit Hand.27, dan komen we tot de volgende conclusie:

De schepen uit de Oudheid waren veelal gebouwd met een hoog oploopend achterdek en een veel lager voorschip. Daarbij waren de Alexandrijnsche graanscbepen — indien tenminste de gegevens betrouwbaar zijn — kort en breed. Een verhouding als van 4 tot 1. Dus onhandig in manoeuvreeren bij stormweer. Dit hoog opgebouwde achterschip was reeds bij de Egypt en aren bekend en vond zijn toepassing nog in Europa in de achttiende eeuw n. Chr. Daarna werden de schepen over dek vlakker. Bij pinangs — de Makassaarsche zeeprauwen — en bij sommige Persische-, Arabische- en ook Chineesche vaartuigen vindt men dezen bouw nog. Deze hooggebauwde achterschepen dienden om de van achteren inkomende golven te weerstaan. Het was ter bevordering van het reserve drijfvennogen. De' Romeinsche graanscbepen hadden aan den achtersteven een soort versiering, aphlaston genaamd.

Het Torlonia-relief toont een schip met een verhoogd achterschip, i)

De hoog opgebouwde achterschepen hadden ook ten doel om ruimte te winnen, omdat achteruit de verblijven der scheepsleiding waren gebouwd.

Wianneer van een zeilschip, dat voor top en takel wegdrijft, een drijfanker in zee wordt geworpen, is het de bedoeling het vaartuig recht op de golven te houden. Dus zal dat schip een stampende bew eging maken.

De leziig.van de Staten-vertaling „geweldig geslingerd worden" wekt zoo licht misverstand voor de ware toedracht. De grieksche tekst spreekt dan ook niet van slingeren, evenmin van onweer. NesUe leest: geweldig stormweer. De mededeeling van het twintigste vers, dat als overmaat van ramp „geen klein onweder hen drukte", kan men laten staan, om reden in de Middellandsche zee in het najaar stormen dikwijls gepaard gaan met hevigen regen en onweer.

De opmerking is gemaakt, dat in het 18e vers gesproken wordt in den eersten persoon meervoud: „wij" en in den derden persbon meei-voud: , , zij". Deze z.g. „wij"-stukken uit het Handeüngenboek beginnen met het löde hoofdstuk: 10 als Paulus te Troas Lucas ontmoet heeft en zij met hun drieën — Silas was bij hen — naar Europa reizen.

Herhaalde malen komt „wij" ook in het 27ste hoofdstuk voor.

Breusing2) maakt naar aanleiding van het onderscheid in vers 18 tusschen „wij" en „zij" veronderstellingen waarin Barde^) hem meent te moeten volgen. Genoemde exegeten meenen dat „wij" en „zij" gescheiden belangen zijn. In zooverre althans, dat uitsluitend „wij" op een bepaalde plaats aan dek last van den storm hebben en dat „zij" nu maar een uitworp moeten doen.

Deze opvatting lijkt ons inziens niet juist. Onder „wij" verstaat Lucas steeds bet geheele schip, waaronder alle opvarenden. Lees de verzen 1 tot en met acht maar: w ij zouden naar Italië afvaren; alzoo w ij de plaatsen langs Azië bevaren zouden; en des anderen daags kwamen wij aan te Sidon; voeren wij onder Cyprus heen; wij kwamen aan te Myra in Lysië, enz.

Eerst in het 12de vers komt de „zij-vorm". Maar dan gaat het ook speciaal over menschen die besloten zijn naar Fenix te varen. Het onderscheid van „wij" en „zij" in het achttiiende vers gaat slechts in zooverre op, dat „zij" een uitworp deden en „wij" daarbij werkeloos toezagen. Maar allen,

„wij" hadden last van den storm.

Wat moeten we nu onder „uitworp" verstaan? Terecht zegt Breusing ^), dat „uitworp", grieksch: ekbolè, een technische term is, waarmee de zeelieden bedoelen het overboord werpen van lading. Men spreekt van „lading werpen".

Zoo kan een gestrand schip lading werpen om te

lichten. De omstandigheden, dat een ander vaartuig (lichter) langszij kan komen, zijn dan ongunstig en men werpt de ladiug overboord.

Verschülende vertalingen leiden dan ook in die richting:

„zetten zij den volgenden dag een deel dier lading ovei-boord" (Prof. de Zwaan);

„gooiden een deel der lading overboord". (Leidscbe Vertaling);

„üs jetérent les marchandises dans la mer". „the next day they began to throw (the freight) overboard. (Oxford Bible);

„warfen sie an folgenden Tage Ladung. (Breusing, S. 144);

„begannen sie am nachsten Tage Ladung zu werfen". (Balmer, S. 84).

Slechts Luther maakt onder jhen een uitzondering met zijn lezing: „taten sie des nachsten Tages einen Auswurf".

De opmerking is gemaakt, dat hèt 38ste vers speciaal vermeldt van „koren over boord werpen", om het schip te hchten. Terwijl in vers 18 niet genoemd wordt „wat" overboord ging. Niet alleen onder Schriftuitleggers maar ook onder zeelieden wordt wel gedacht dat in vers 18 niet het koren, maar het zeil met ra (die dan aan dek zouden hebben gelegen) overboord werd gezet.

Barde 5) vindt het echter niet noodig, dat met even zoovele woorden wordt aangegeven hetgeen overboord werd geworpen, het ds voldoende als men vertaalt: zij deden een uitworp (van voorwerpen).

Met deze exegese is men echter met klaar. Dan nog beter wat Prof. de Zwaan ^) schrijft: „'tLichten van het schip, dat tot het uiterste gedreven wordt, geschiedde natuurlijk niet om de vaart te verminderen of omdat het half wrak was, maar om met den diepgang ruim boven de te vreezen ondiiepten be komen en — als het tot dit uiterste kwam — het schip beter op het strand te kunnen zetten".

Maar ook deze verklaring bevredigt niet. Nu eenmaal het drijfanker in zee ligt, is de vrees voor stranden ©enigszins afgenomen. „Eerst als noch zon noch gesternte verschenen in vele dagen, en geen klein onweder ons drukte, zoo werd ons voorts alle hoop van behouden te worden benomen." (vers 20).

Eerst na vele dagen is hun hoop op behoud vervlogen.

De uitworp in vers 18 moet uitsluitend worden bezien in verband met de mededeeling, dat ©en zware storm hen teisterde.

Een gezagvoerder is een strateeg die eerst alle verdedigingsmiddelen te baat neemt. En dan, in den strijd tegen wind en golven, stuk voor stuk iets prijsgeeft, maar slechts uit tactische overwegingen. Als deze reis, die op stranden uitloopt, volgens het „journaal" voor den Raad van de Scheepvaart zou gekomen zijn, dan zou, hoe de uitspraak ook luidde, toch gezegd moeten worden, dat er gehandeld was. Nu de situatie.

Met het drijfanker ervoor lag het schip den storm af té rijden. De Alexandrijnsche schepen waren naar verhouding kort, breed en diep. Het waren in geladen toestand, wat men noemt „wreede schepen". Deze schepen moesten bij stormweer zwaar stampen en veel water overnemen.

Bij zcemanschap spreekt men van groote- en kleine stampperiode. Onder stampperiode verstaat men den tijd, die een schip noodig heeft om een stampende beweging te maken. „In het algemeen is bet gewenscht, dat het schip bij het stampen gemakkelijk met de golven rijst en daalt, daar het dan weinig water zal overnemen."') Hiernaar nu hebben de zeelieden gestreefd en dat was het doel van hun uitworp.

Mogelijk had dit schip twee laadruimen, één vóór en één achter den mast. Hierin lag gestort graan. Een dubbelen bodem kende men toen nog niet, waardoor de stabiliteit ongunstig was. Om „overgaan" van het zware graan te voorkomen waren in de ruimen schotten gezet. Of men toen reeds een soort „feeder" kende? Een feeder is een bak, gevuld met graan. Door de beweging van hèt schip zakt het graan in het ruim gemakkelijk weg. Nu moet graan uit den feeder automatisch deze ontstane ruimte aanvullen. Wellicht zullen de Alexandrijnsche graanscbepen naar den eisch van hun tijd zijn ingericht. Anders was ook dit schip reeds lang omgeslagen.

Door een deel van de lading te werpen zullen ze het schip eenigszins hchten. Het komt dan hooger op het water te liggen.

Uitsluitend om te voorkomen, dat gedurig zeeën over dek en luiken slaan, schade aanrichten en gevaar opleveren, gaan ze ertoe over lading te werpen.

Dat was een geweldig werk, onder zeer moeilijke omstandigheden. Ook mocht weer niet teveel lading overboord, anders zou het zwaartepunt van het schip te hoog komen en het scliip zou omslaan. Het beste was aan den voor- en achterkant in het ruim het graan weg te werken, zoodat

liet meeste gewicht aan lading in het midden bleef. Balmer8) beschrijft deze lossing als volgt:

Es muszte Ladung geworfen werden. Dies kJnnte natürüch nicht nur mittelst Eimern durch das enge "Schlupfloch vorm gesehen, sondern es muszte die grosze Luke wenigstens zum Teil abeedeckt werden. Nun wird bei den Alten dier Lukenrand (luiklioofd) auch nur niedrig gewesen sein so dasz eine übernommene See densielben Ueberfluten und in den Schiffsraum dringen konnte, was zu vermeiden war. Zu diesem Zwecke dienten am besten breite starke Bretler, welche au der vier Seiten des Lukenrandes, wahrscheinlich inwendig eingepaszt und durch Sprcizea festgehalten (nicht angenagelt) wurden. So konnte ein groszer Teil der Mannschaft mit Hülfskraften gemeinsam an der teUweisen Entlastung arbeiten. Einzelne schöpften vorm und hinten in Körbe oder Leere lonnen die Frucht, andere schleppten diese zur Luke und die am Deck befindliche Leute liatten sie an ein oder zwei laufenden Tauen auf- 2uholen und zu entleeren".

Na een dag hard werken werd de nacht ingegaan en de derde dag van het stormweer brak aan.


1) Andersen, The sailingship, blz. 50. Er zijn ook voorstellingen waarvan het achterschip niet hoog oploopt zooals bij: Andersen, The Sailing Ship. Plaat 2, blz. 70. Dr Hans Balmer, Die Romfahrt, tegenover titelblad en S. 410. Breusing, Plaat 3 en 4, achterin. 2) Dr Breusing, DieNautik der Alten, S. 184. 3) Prof. Barde, Commentaar op de Handelingen, blz. S45. 4) Dr Breusing, Die Nautik der Alten, S. 185.

5) Prof. Barde, Commentaar op de Handelingen, blz. S'li- 6) Prof. Dr J. de Zwaan, De' Handelingen, 2e druk, Tekst en uitleg, blz. 154. 7) T. J.'Nóordraven, Zeemanschap, blz. 326. 8) Dr Hans Balmer, Die Romfahrt enz., S. 365.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's