Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Egyptenaren deden de Idnderen Israels dienen met hardigheid, zoodat ze hun bet leven bitter maakten met harden dienst in leem en tichelsteenen en met allen dienst op het veld Exodus 1:13, 14.

Langs donkeren weg.

Israël in Egj'pte...

Dat is op zich zelf een tegenstrijdigheid, een breuk, een blad papier, beschreven met de belofte, in tweeën gescheurd. Want aan de aartsvaders was herhaaldelijk beloofd dat Israël groot zou worden en in Kanaan zou wonen. Israël en Kanaan bchooren bij elkaar gelijk de twee schelpen van een schelpenpaar. En wat was gebeurd? Onder den derden aartsvader, Jacob, was het uitverkoren geslacht naar Egypte getrokken. Op Egj'ptische wagens werden ze gehaald. Dat was een heele eer. En uit maatschappelijk oogpunt bezien leek de toekomst prachtig, maai" Israël en Kanaan bchooren bij elkander. Uit geestelijk oogpunt bezien leek het donker, deze scheiding. Het pleitte voor Jacob dat hij aan de grens van Kanaan aan den Heere offert, waaruit blijkt, dat hij de gemeenschap met den Heere zoekt, vooral bij het verlaten van Kanaan. En de Heere hoeft toen in een nachtelijk visioen tot hem gezegd: „wees niet bevreesd om naai- Egypte te gaan. Ik zal u daar tot een groot volk maken en .... Ik zal u terugvoeren".

Sinds de komst van Jacob in Egypte zijn ongeveer vier eeuwen verstreken. Jacobi en Jozef zijn reeds lang geleden overleden. Wanneer zal het volk eens terugkeeren? Nu reeds geslachten lang zijn de kinderen geboren in Egj'pte en opgevoed in Egypte en daarna als bejaarde menschen gestorven in Egypte. Dat wordt zoo langzamerhand zoo gewoon dat het op het volk den indruk moet maken, dat Egypte hun land is.

De belofte loopt langzamerhand gevaar als een sprookje te gelden uit een lang vervlogen verleden toen een zekere Jacob woonde in oen vreemd land, daar ergens in het Noord-Oosten gelegen, dat Kanaan heette en nog heet.

Gods beloften? Een schelpenpaar — vaneengescheurd! Ze liggen los van elkander aan den grooten oever van de wijde zee. De een in Kanaan, de ander in het Noorden van Egypte. Dat was het koninkrijk Gods toen, op deze aarde.

Hoe zal dit afloopen? Belangrijker dan de vraag boe het met het Israëlietische volk ging in Egypte, is deze vraag: hoe zal het afloopen met de belofte van God dat Israël een groot volk zou worden èn in Kanaan zou wonen.

Er komt kentering in Egypte. Een andere farao stond op. Deze bracht diepe ellende over Israël. De aanleiding daartoe was niet Israël zelf, niet hun opstandigheid, maar de politiek. De macht der Semieten werd steeds grooter. De Semieten woonden ten Noord-Oosten van Egypte in Azië en nu was de farao bevreesd dat de Scmieüsche volken wel eens een inval konden wagen in Egypte en dan zouden ze door het Noord-Oostelijk deel van Egypte binnenkomen, juist daar waar de Israëlieten woonden en... Israëlieten zijn ook Semieten. Ze zouden bij hun inval de hulp verkrijgen van een volk dat aan hen verwant was en samen zouden ze Egypte onder den voet loopeh. Al het lijden, daar in Egypte, over de kinderen Israels, kwam voort uit een fel anti-semietisme bij den Egyptenaar. Het deelen in dien haat was toen een eer, het was een bewijs, dat Gods volk groot werd in aantal. Het anti-semietisme dat jiu de Joden treft is een vloek omdat ze over zich hebben ingeroepen den vloek toen ze den Heiland aan het kruis wilden hebben.

De Israëlieten werden gevaarlijk voor Egypte. Om dit groote volk klein te houden en tevens dienstbaar te maken aan het algemeen Egyptisch nut gebruikt de farao de vei'drukldng, den overmatig harden arbeid. Jacobs zonen werden opgeroepen voor een groote werkverschaffing, de grootste misschien die de wereld ooit heeft gekend. Alleen maar, deze werkverschaffing had niet het doel de bevolking die geen werk had te helpen aan werk en brood en levenskracht, maar ora een volk, dat zijn dagelijksch werk had in een rusüg veebedrijf, te berooven van hun levenskracht. Het moest worden een hoop slaven, mager van loden, futloos van geest. En door hun handen zouden steden worden gebouwd. Uit de geschiedenis is bekend, dat bij het bouwwerk gewoonlijk veel bouwslaven het leven lieten. Daarop zal de farao hebben gehoopt. We moeten niet gering denken van hun moeite. Alleen reeds het feit, dat het in Egypte zoo ongeveer nimmer regent, maakt duidelijk, hoc bezwaarlijk het is, om dag aan dag in de heete zon bezig te zijn in het steenbedrijf. Steenen zijn zwaar. Zie hoe sober de Heilige Schrift het beschrijft. Er staat niet: ze moesten de klei van den Nijl in houten vormen brengen, en deze in de zon laten drogen totdat de klei gehai-d was tot oen grooten steen en dan moesten ze die steenen versjouwen, hun werk wordt niet beschouwd als een arbeid van volwaai-dige ai'beiders die ver- .schillende werkzaamheden verrichten, maar heel het volk wordt geleekend als één hoop slaven die zwoegen in hetgeen waarin ze gedreven worden, die met hun handen moeten grijpen in de l< lei en die met hun voeten de zware schepraderen in beweging moeten brengen opdat de hooger gelegen akkers bevochtigd worden — heel deze arbeid wordt beschreven met de woorden: Ze hadden een bitter leven in leem en in tichelsteenen en met allen dienst op het veld... De harde uitwendige omstandigheden dringendoor tot in 't hart. Dat was de bedoeling van den farao. En als bet eenmaal in het hart was, de bitterheid en de levenszorg, dan zou dit weer invloed uitoefenen naar buiten en het uitwendige leven dubbel bitter maken. De Egyptenaar hoopte dat door die wisselwerking van de ziel op het lichaam en omgekeerd de Israëliet het zou begeven. Gelijk het keerend getij van eb en vloed over den oever schuurt en wrijft zoo moest het bittere leven al maar gaan over Israël tot het weggevaagd was.

Dat hoopte hij! Hij? Wie is die hij? De farao? Zeker ook hij hoopte op Israels val omdat Israël tot de Sem i e ten. behoorde, maar de booze zelf werkte hier en hoopte op Israels val omdat het Gods volk was. Die belofte van een groot volk en het land Kanaan moest niet vervuld worden. Dat volk was Gods genadewerk, Gods herscheppingswerk. Op dit volk na was de wereld vernield door zijn handig optreden sinds het paradijs. Bitter m den mond maakt het hart gezond, zeggen menschen, maar bitter in bet hai-t doet den mond vloeken en als dat maar gebeurde, dat dit volk hun God afzwoer, als allen, mannen en vrouwen en kinderen, nu maar den Betover van de belofte voor altijd wegdreven uit hun bitter hart, dan was het gewonnen. Maar dan moesten allen het doen. Een paar groeien soms weer uit tot een volk.

Zoo had dan ook de booze zijn plannen met Israël.

Maar wat gebeurde?

Door de bitterheid van het leven werd het land Egypte al onaangenamer voor Israël. Het verloor zijn aantrekkelijkheid die het enkele eeuwen lang had gehad. Het volk des Hoeren kwam los van Egypte, het begon op te zien vanuit den slavendienst, het kreunde van pijn en als een mensch pijn heeft zoekt hij een vertrooster, het begon omhoog te zien, het begon goed te worden. Hier leidt tóch de Heere Zijn volk, al wordt in dezen tekst niet anders genoemd dan Egypte en Israël en wreedheid en levensverdriet. De Heei'e leidt Israël langs een donkeren weg.

Nu een vraag. Waarom leidde de Heere hier Zijn volk over zulk een donkeren weg? Dit willen we gaarne weten, want als dat hier kan blijken, dan weten we het meteen ook waarom het thans met ons soms langs donkere wegen gaat. Immers wij zijn nu het volk Israels en wandelen op denzelfden heilsweg, waarover Israël toen ging, den weg, waarop het kruis van Golgotha staat.

Het antwoord is: wij kunnen niet alles verklaren. Gods doen is wijs en hooger dan ons inzicht. Is het straf om een persoonlijk aanwijsbare zonde? Zeer dikwijls niet! Hier bij Israël ook niet. De Heere had zelf tot Jacob gezegd, toen deze zich bij de grens onwennig gevoelde: ga maar naar Egypte. Maar Egypte wordt toch genoemd „het diensthuis dor zonde? " En dat is juist. Omdat wij zoo zondig zijn dat we zoo weinig op Hem vertrouwen, omdat ons geloof zoo gering is, daarom keurt de Heere donkerheid soms noodig en de kinderen die Hij liefheeft leert Hij zoo weer op Hem vertrouwen. Hij had Israël lief toen het zwoegde in de klei en onder de groote bouwsteenen. Zijn Vaderliefde wilde zich uiten, die Vaderliefde m Jezus. Hij zag Israël aan in Zijn Zoon, die straks uit dat geslacht van slaven zou geboren worden, die straks uit ditzelfde Egypte zou worden geroepen. Maar nu wil Hij dat volk laten roepen om Zijn Vadergunst, om een Middelaar, om Hulp van Godswege. De toestand roept hier om Jezus. Heel het Oude Testament roept om Jezus. In het volgende hoofdstuk wordt dan ook de voorloopige plaatsvervanger van Jezus, Mozes, geboren.

Dit kunnen we zeggen. Waar het kind niet getrouw op zijn Vader leunt, daar maakt de Vader dat het in nood tot Hem roept. Dat geldt voor ons in ons persoonlijk leven, in ons gezinsleven, diat geldt voor onze kerk. Temidden van internationale spanning moet en zal het geloof groeien.

Zoo leert het volk Israels op Gods beloften te zien. En tot Zijn verbazing en troost ziet het altijd dat zelfs in moeite de beloften vervuld worden en reeds gedeeltelijk vervuld z ij n. De eene belofte n.L, dat Israël in aantal groot zou worden, was vervuld. Dan zal de andere van dat uitgeleid worden uit Egypte ook aanstonds vervuld worden. Want Gods werk is een gaaf geheel. Dat hadden de kinderen Israels moeten bedenken. Hun leven werd bitter — mara —. In elk mara vindt elk kind Gods wel een vervulde belofte. De kwestie is maar het rustig na te gaan bij zichzelf. Dit zou den levensgang vaster maken, de mildheid doen toenemen. Hier Zijn Vadergunst en eenmaal Kanaan daarboven.

O mijn ziel wat buigt ge u neder Waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed dit oud vertrouwen weder.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's