Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Boutens zeventig jaar.

Er zijn omtrent den dichter Boutens vaak dingen gezegd en geschreven, die op het eerste hooren een zeer diepzinnigen indruk weldien; doch als men er even over doordenkt, komt men al gauw lot de overtuiging, dat het zoo niet kan zijn. En dan behoeft het niet eens leen typeering te zijn, die in dezen dichter een hoogtepunt ziet, dat boven dat van de Woordopenbaring Gods uitgaat.

Ook die meening wordt verdedigd. Ze staat onder üivloed van zijn werk. Want hij' achtte zidi inderdaad boven de Woordopenbaring verheven. En dat niet omdat hij meende, dat de Woordopenbaring voortgaat, en dus wat wij den Bijbel noemen historisch verouderd zou zijn. Want de didhter heeft weinig last van het iüstorisdi bepaalde. Gaarne vermeit hij zich in de gedachte, dat het kunstwerk niet in de historische bepaaldheid deelt. Dat is wel een misverstand, maar men is gewoon den dichter zulk een misverstand te vergeven.

De reden waarom Boutens de Woordopenbaring gering acht is een andere. We vinden de verklaring in een enkele regel, waarin ondanks zijn aristocratische reserve even zijn ergernis uitkomt. Bij voorbeeld daar, waar hij een mystieke gebeurtenis beschrijft alsof het werkelijkheid was. Hij weet zeer goed, dat hij geen werkelijkheid beschrijft. Het is juist zijn kenmerk, dat hij met do werkelijkheid een schitterend spel speelt. Wanneer hij dan zulk een mystieke gebeurtenis beschrijft op een wijze, die imposant genoeg, is om den aandachtigen lezer zoozeer onder de bekoring te brengen, dat hij ertoe neigt iets te gelooven van wat de dichter verhaalt, spreekt hij over dingen, die vermoedelijk zelfs in de verbeelding niet zijn doorleefd. En hij achterhaalt daar het gemis van een reëele vroomheid — naar hij meent — door woorden te spreken, die ver boven de eenvoudige, volkomen reëele en daarom vaak ontnuchterende geloofsgehoorzaamheid schijnen uit te gaan. Dan verhaalt hij van een ontmoeting der zielen met god. En die ontmoeting — die nooit heeft plaats gehad en nooit kan plaats hebben zooals hij haar voorstelt — is zoo zuiver, dat zelfs de „smet van taal of teeken" er aan ontbreekt.

Dat is nu eens mystiek. Daarmee heeft deze dichter zich gewroken over het verlies van zijn geloof in den levenden God. En hij heeft een zuiverheid bereikt, die uitgaat boven die van het geloofsleven dergenen, die inderdaad wandelen 'met God. Het zuivere, dat ontdaan is van wat in de werkelijlcheid de vastigheden ontsiert, dat is zoo bereikt. Niet in daden van geloof en hoop en liefde; ook niet in een droom; maar in woorden. Want Boutens is verliefd op het woord. Hij is de groote rhetor.

Het streven naar de zuiverheid is bij hem his-, torisch bepaald; maar men overschatte deze bepaaldheid niet. Het staat wel vast, dat deze zuiverheid afhankelijk is van Boutens' Plato-lectuur. Hij heeft enkele dialogen met groote oplettendheid gelezen. Het zijn de z. g. n. litteraire dialogen. De Phaedo en het Symposium schijnen in hel; bijzonder hem te hebben aangetrokken. Natuurlijk is Boutens daarom nog geen platonist. Hij is evenmin platonist als christen. Hij speelt met platonisme evenals met mystieke gegevens. Hij speelt met de doodsopvatting uit den Phaedo'.

De dood wordt in den Phaedo gezien als het eindpunt van een reinigingsproces. De ziel is het waarachtige element in den mensch, geworteld in een vreemden bodem, het lichamelijke, dat de ziel door die verbinding elk oogenblik verontreinigt.

Die gedachte heeft Boutens zich. min of meer toegeëigend. Maar niet als overtuiging, maar als speelgoed.

Het is een zeer gecompliceerd en uiterst vernuftig spel, dat met groote gedachten uit ouden lijd wordt gedreven. Het is zóó gecompliceerd, dat het eenvoudig lijkt.

Het is bijzonder geraffineerd. Het beroemde gedicht „Goede Dood" is er een der duidelijkste voorbeelden van. Het is als rhetoriek volmaakt. En het is als profetie zoo dwaas mogelijk.

Dat deze dichter dit spel heeft kunnen volhouden, is te danken aan zijn keurigheid, zijn fijn gehoor en zijn breede ofschoon nuttelooize eruditie.

Zijn keurigheid was steeds zoo waakzaam, dat hij het platte van de rhetoriek ©en menschenleven lang wist te verbergen. Zelfs als hij gedichten op bestelling maakte blijft zijn smaak hem trouw. Een fijn gehoor deed hem als metricus en als 'musicus slagen. Hij spreekt er zelf van, als hij zegt dat poëzie vóór alles muziek is. , Men kan zulk een uitlating duister vüiden, wanneer men voorbijziet, dat ze door een rhetor in een moment van eerlijklieid werd geuit. Misschien wel een geraffineerde eerlijkheid. Wat er achter zit vat

men niet licht, zoolang men gebiologeerd is door de dwingende magie van zijn gedichten. Zijn eruditie stelde hem in staat steeds nieuwe velden te ontginnen. Het was uiteraard een ontginning in roofbouw, want de gekozen stof moest altijd weer een plaats bekleeden in het spel van vernuft en klank, dat een diepzinnigheid su^e^ reert, die niet aanwezig is.

Wel maakt zulk spelen, dat de hoogste eischen stelt aan den smaak en het gehoor en vooral het vernuft, op den duur doodmoe. Geen nood, oiok die moeheid wordt opgeëischt voor een nieuw spel. Ditmaal schijnt het inderdaad verband met de werkelijklieid te hebben. We vinden de tot verfijnde lyriek omgesmede klacht in „Lethe"; vermoedelijk het relatief eeiiijkste gedicht dat Boutens schreef. Eerlijk als een schreeuw in grooten nood klinkt wel:

Wat moet ik aldoor zien wat 'k weet? Al 't reddeloos volbrachte. Al 't reddeloos gedachte: Gelijk is wat ik het en deed!

Voorzeker klinkt hier een dieper toon dan ia de vele sublieme rhetoriek, waarin van ziel en dood wordt gesproken, totdat de lezer bijna even moe wordt als de dichter zelf. Wie dit dichtte heeft waarlijk gevoeld, hoe vreeselijk het is den zin des levens te misbruiken. Maar er was een uitweg, die er alleen voor een geest als Boutens is — gewone menschen zijn er niet begaafd genoeg voor — en wel deze: ook deze ervaring, die nu eens niet uit de studeerkamier stamde, en die een reëel besef van innerlijk bederf inhield, al peilde hij dit bederf zelf niet, deze ervaring was te benutten voor een gedicht. Het is bijna nog erger dan wat van Ciceroi wordt verteld: bij den dood van zijn dochter Tullia was hij diep en eerlijk bedroefd; maar hij vergat zijn smart bij de gedachte aan de schitterende voïziimen, die Jiij naar aanleiding van deze pijn zou kunnen schrijven.

En het gedicht, een subliem bravoiu-e-stukje, is verbazend knap. Zoo kan alleen een rhetor van groote distinctie het zeggen:

Hoe over 't brandend bünd bazalt Vind ik den weg naar Lethe? — O alles te vergeten Eer de avond valt!

Maar zelfs hier kan de dichter van eruditie .het uitstallen van zijn schijn-philosoplhie niet laten:

O blanke ziel, o roode bloed, O hart verdwaald daartusschen, — Wie zal in slaap u sussen Tezamen en voorgoed?

Het is niet zoo moeilijk hieruit een wereldbeschouwing te distilleeren: de blanke ziel, het ihooge in den mensch; het roode bloed, het aardsehe, dat neerhoudt en aftrekt van bet hooge, en toch ook boeit; en het hart, de ikheid die daartusschen steeds kiezen moet, en zoo vaak verkeerd kiest, en na een goede keus daarbij zoo slecht volhardt. En toch vergissen we ons als we meenen dat dat de levensbeschouwing van Boutens is. Hij heeft vele levensbeschouwingen, ïiij construeert ze met kennis van zaken, en weet ze voor te dragen met een bevalligheid, die doet meenen, dat niet de geleerde, en niet de rhetor, maar de dichter aan het woord is.

En hij is ook aan het woord in dit gedicht, dat we geneigd zijn het beste te noemen wat Boutens heeft geschreven. Aan de zooerven aange'haalde strofe gaat deze vooraf:

O eer de dood mijn leden bind' En hen voor eeuwig bedde, — Wat zal mijn oogen redden Van dezen droom, die eeuwig nieuw begint?

En toch, hij moet geweten hebben, dat wat hij hier een droom noemt, geen drooim was, maar een verbluffend knap gestileerde proeve van wereldbeschouwing, zooals Boutens er vele gegeven heeft, alle even Imap gestUeerd. Boutens profeteert niet; hij stileert. En dat kan bij zoo onvergelijkelijk goed, dat het hem, den man van keurigsten smaak, wel eens overkomt zich zelf te imiteeren. Dat zijn de oogenblikken — ze zijn zeldzaam — dat zijn goede smaak hem in den steek laat, en zijn vers hinderlijk precieus wordt.

Boutens profeteert niet; zelfs kan men niet zeggen, dat hij „de natuur" üiterpreteert; dan zou zijn woord er zijn voor de dingen; maar hij acht dat de dingen er zijn voor zijn woord. Het woord is hem niet maar het hoogste, doch Ihet is hem het hart en de zin van het bestaande; alle dingen bestaan dan bij de gratie van het woord.

Dat is ook zijn innerlijke tegenspraak. Als hij zegt „zonder smet van taal of teeken", dan speelt hij om zijn leven. Hij verhief zich daarin boven de noodzakelijkheid der Woordopenbaring, in het verhalen van een mystiek die elke woordopenbarhig achter zich laat. Hij speelt hetzelfde spel in de paradoxale regels:

Laat mij nimmermeer berusten, God dien 'kniet met namen zeg: Uw verlangens zeekre lusten Neem niet van mijn lippen weg. Van Uw zoeten honger weet ik Jarenlang mijn maal bereid, Van Uw gouden wanhoop leed ik De eindelooze heerlijkheid

Wie de paradox om de paradox bewondert, zal dit wel mooi vinden. En als rhetorisch is het buitengemeen geslaagd, ofschoon er rhetoriek veel betere passages in Boutens' werk zijn te vinden. , Maar het is zoo hol. Hét is, als we profetie verwachten, zoo dwaas. Het is nog te weinig, hiei-van te zeggen dat het onwaar is. Want het is niet alleen onwaar, het is ook onwaarachtig. Het is niet alleen geen profetie, maar het is zelfs geen valsche profetie. En dit zijn verreweg de beste van de vier strofen waaruit dit gedicht bestaat. Deze eerste twee hebben ontegenzeggelijk iets aangrijpends. De volgende hebben ook dat niet meer, al toonen ze dat daar een technicus aan het woord is, die haast een toovenaar lijkt.

Maar het is machtig als rhetoriek. Het zal moeilijk zijn ergens geweldiger rhetoriek te vinden. iHet is gedragen door het tragische geloof, dat in het „reddeloos volbrachte" woord al het andere tot vervullüag en rust is gekomen; en indien er ook maar iets waar was in dit geloof, dan zou er zin zijn in het nu nuttelooze spel met de namen van dood en leven, en met de andere namen die in de vreemde schoonheid van Boutens' verzen zoo hoog werden opgestemd, dat ze klankloos en zinloos werden.

Want in den grond der zaak heeft Boutens het woord, dat hij afgodisch eerde, misbruikt en vernield. En in dit vemielingsproces zijn aspecten van het woord openbaar geworden, die zonder Boutens' leven en werken een geheim zouden zijn gebleven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's