Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wondergenezingen.

IV.

De Bijbel leert ons dus genezingen kennen van echte zieken, die langs den weg van het wonder verkregen zijn. Want de weg, waarlangs die genezing verkregen wordt, is een weg, die nog geen natuurwetenschappeüjke verklaring toelaat.

Een regel, een wet is te vaster gefundeerd, op hoe meer feiten zij steunt. Hoe meer uitzonderingen -er schijnen te bestaan, hoe minder de wet wet is, hoe meer zij afzakt naar een regel met tamelijk uitgebreide geldigheid.

Als er nu één wet is, die op veel feiten steunt, dan is ïiet wel deze, dat al wat dood gegaan is, nooit weer levend wordt. Van Adam af hebben milliarden en nog eens milliarden menseben geleefd en zij allen zijn gestorven. Milliarden en nog eens milliarden feiten steunen dezen regel. iMaar zie daar in den Bijbel, daar wordt die wet zonder uitzonderingen diverse malen „doorbroken": Elisa wekt het kind der Sunemitische op; Jezus wekt den jongeling te Naïn en Lazarus uit de dooden op en bij Zijn sterven worden opnieuw vele graven der gestorven heiligen geopend en deze mcnschen, die ontslapen waren, zijn aan velen verschenen. Hier is het feit als zoodanig dus nog nooit vertoond.

In andere gevallen vormt de weg waarlangs, het wonderlijke. Genezingen van ziekten zijn van Adams tijd af, gelukkig niet zeldzaam geweest; anaar die genezingen verliepen procesmatig. Maar hier zien we dat procesmatige opzij gezet worden. Deze genezingen geschieden in „een punt des tijds"'. De genezing is geen proces meer; maar een schok-achtige overgang van den toestand van ziek- of gebrOkkig-zijn in dien van volkomen-gezond-zijn. Als Jezus, volgens Matth. 8 tegen den melaatsche zegt: Ik wil, word gereinigd, dan staat er: En terstond werd hij van zijn melaatschheid gereinigd. De bloedvloeiende vrouw werd gezond van diezelfde ure af. Van den maanzieke mt IMatth. 17 staat: En Jezus bestrafte hem, en de iduivel ging van hem uit, en het Idnd werd gezond Van die ure af. In Mare. 1 staat van Petrus' schoonmoeder: En terstond verliet haar de koorts. Tegen den geraakte van Kapernaüm zegt Jezus: Sta op, neem Uw beddeken op en ga heen naar Uw huis. En dan komt er weer: En terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid. Zeer typisch blijkt dit ook bij de genezing van het kind van den koninklijken hoveling in Joh. 4: Jezus zeide tot hem: Ga heen. Uw zoon leeft. Hij gaat en zijn dienstknechten komen hem onderweg al tegemoet en zeggen: Uw zoon leeft. Zoo vraagde ihij dan van hen de ure, in welke het beber met hem geworden was. En zij zeiden tot hem: Gisteren te zeven ure verliet hem de koorts. De vader bekende dan, dat het in diezelfde ure was, in welke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft. Een heel enkele maal schijnt bet, alsof de genezing toch iets procesmatigs is; zoo- b.v. bij de genezing van den blinde te Bethsaida. We lezen daar toch, dat de Heiland eerst in zijn oogen spoog, toen de handen op' hem legde en-toen vroeg, of hij iets zag. Waarop die blinde opziende, zeide: Ik zie de menschen, want ik zie hen als boomen wandelen. Toen legde Jezus de handen weer op zijn oogen en deed hem opzien en dan staat er pas: En hij werd hersteld, en zag hen allen verre en klaar. Dat hij den eersten keer de menschen als boomen zag wandelen, wil dus zeggen: hij zag ze nog maar vaag; hij za, g ze nog niet duidelijli als menschen, het gezidht was dus wel al een beetje teruggekomen, maar er is nog een tweede handeling noodig om zijn oog volmaakt helder te doen worden, zoodat hij dan kan zeggen: ik zie ze allen ver en klaar!

In werkelijkheid is de genezing hier echter ook schokachüg, want het is in een punt des tijds gebeurd, dat er van volmaakte blindheid gekomen is een duidelijke lichtapperceptie; en het is even schokachtig als een vaag onderscheiden zonder meer overgaat in een volmaakt helder in de vertezien.

Iets dergelijks zien we bij de genezing van den jeugdigen maanzieke in Mare. 9. Daar lezen we, dat na de uitdrijving van den stommen en dooven geest, wat gepaard ging met roepen en scheuren van het kind, dit als dood bleef liggen, alzoo dat velen zeiden, dat het gestorven was. Én dan de tweede acte: En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op. Dit laatste is echter zeker weer schok-achtig.

De wondergenezingen van den Heiland en van de Apostelen zijn dus niet-procesmatig en daardoor kan er ook geen weg der (gewone) middelen bewandeld worden. Alleen door het woord Zijner kracht stilt de Heere de stormen, doet Hij den vijgeboom verdorren, geneest Hij, de zieken. Als een aardsch geneesheer een zieke gaat genezen, dan geeft hij hem een geneesmiddel; dit wordt dan opgenomen in het lichaam, wat op zijn vlugst, b. V. per intraveneuze injectie, nog minstens een minuut noodig heeft, dan moet die stof zijn werking uit gaan oefenen op de diverse organen en de eventueel erin zittende ziekteldemen; en als de eene dosis geneesmiddel na eenige uren mtgewerkt is, moet de volgende toegediend worden, wat ook weer uren tijd vereischt; niets van dat alles echter bij de „wondergenezingen", die wij nu bespreken. Hiermee is niet in strijd, dat Jezus een enkele maal slijk op de oogleden smeert, of de hand van de zieke vat; want deze handelingen van den Heere Jezus mogen we niet opvatten als een bizonderen vorm van toediening van geneesmiddel. Wij kunnen ons dit direct realiseeren, als we even overwegen, hoe het zou gaan als we al dergelijk soort blindheid eens gingen behandelen door slijk op de oogleden te smeren; of door alle jkoortsende patiënten de hand te gaan vatten. Dan zouden we direct zien, dat tusschen deze handelingen en de erop volgende genezingen geen causaal verband bestaat; er is alleen maar sprake van een post, niet van een propter.

Wij zouden de „wondergenezingen" geen voldoende recht laten wedervaren, indien we ook nog niet letten op de beteekenis van de wondergenezingen. Ook hiertoe moeten wij ons wenden, niet tot de natuurwetenschap', maar tot de Heilige Schrift.

De wonderen, ook dus de wondergenezingen, zijn „teekenen". Jezus heelt vele teekenen gedaan, veel meer dan er in de Evangeliën beschreven staan, maar: ... staat er in Joh. 20:31: deze zijn 'geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Ghi-istus, de Zoon Gods; en opdat gij, geloovende, liet leven hebt in Zijn Naam.

Jezus haalde dus niet maar eens, het zij met eerbied gezegd, wat „kunststukjes" uit op medisch gebied, maar Jezus arbeidde, niet het minst hierin, aan de komst van Zijn rijk. Met dat doel, en met dat doel alleen, verrichtte Hij teekenen en wonderen.

In overeenstemming hiermee is dan ook, wat iPaulus aan de geloovigen voorhoudt in 1 Cor. 12' tot 15. Daar handelt hij over de bizondere gaven, waaronder ook voorkomt een gave der gezondmakingen, wat wel niet alleen maar geweest zal zijn een zekere klinische blik 'en een opvallende therapeutische handigheid, maar wat ook wel in zal sluiten de mogelijlcheid tot het verrichten van wondergenezingen. Welnu, deze gave schrijft Paulus toe aan de werking van den Heiligen Geest. En dan gaat hij aantoonen, dat die Geest maar niet ongeordend werkt, zonder doel, zonder richtlijn; neen, zoo betoogt hij, die Geest, Die allen doopt tot één lichaam, n. 1. het Lichaam van Christus, die Geest gebruikt juist deze middelen, om dat doel te beter te bereiken. Daarom heeft de mensch, die met zoo'n cliarisma begiftigd is, niet het recht, die gave nu maar eens willekeurig te gaan gebruiken, b. v. om er voor zichzelf roem 'mee in te oogsten, of om er voor ziclizelf winst Tnee te behalen, enz. Zóó ongeordend werkt de Geest niet: God is een God van orde! Het is, als het ware, als met het samenwerken van al onze organen in ons lichaam; daar zegt het oog niet tot de hand: ik heb u niet van noode; of wederom 'het hoofd tot de voeten: ik heb u niet van noode. Er is geen tweedracht in het hchaam, maar alle leden dragen voor elkaar gelijke zorg. Er openbaart zich als het ware een liefde in de onderlinge samenwerking dier leden; een liefde, die Paulus dan üi het beroemde en m.i. ongelooflijk veel misbruikte 13de hoofdstuk van 1 Cor. op onnavolgbaar schoone wijze beschrijft.

De liefde tot dat Lichaam van Christus, tot Zijn Kerk, die moet beheerscben het gebruik dier charismata, ook het gebruik van het charisma der gezondmaking. De charismata moeten en IMOGEN alleen maar zóó gebruikt worden, dat zij getuigen zijn voor de Kerk van Christus! Als die liefde niet door het gebruik dier charismata heen spreekt, och dan is dat beter maken van zieken en dat spreken in tongen maar wat vertooning^ wal kabaal-makerij, zooals met een rinkelend stuk blik of een rammelend belletje. En dan, zegt Paulus, moet men maar liever van dat charisma geen gebruik maken; loij vindt b.v. goed, dat iemand, die de gave der vreemde taal ontvangen heeft, spreke; maar zegt hij nadrukkelijk, indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de gemeente! Zoo verstaan we weer te beter, dat de Heere Jezus alleen wonderen en teekenen verrichtte, vele zieken genas, die tot Hem gebracht werden, opdat de omstanders zouden geloo'ven, dat Hij was de

Chrislus, en opdat zij, geloovende, zouden hebben het leven in Zijn Naam. Een enkele maal heeft .fezus dan ook geweigerd wonderen te doen, b. v. to Kapei-naüm; er heerschte daar enkel ongeloof en de menschen verachtten Hem, enkele uitzonderingen daargelaten. Er staat zoo typisch: Hij kon aldaar geen kracht doen, vanwege hun ongeloof; dan Hij legde weinigen zieken de handen op, en genas hen.

Dit alles maant m.i. wél tot voorzichtigheid; we zeggen zoo gemakkelijk of laten het ons wijsmaken, dat die en die kwakzalver kennelijk de gave der gezondmaking van God ontvangen heeft. Want ten eerste, waarom zou die gave dan practisch alleen maar voorkomen buiten de groep der •officieele geneeskundigen? Men hoort zulke gemakkelijk-iets-constateerende-menschen toch nooit eens getuigen: die dokter heeft toch ook wel de gave der gezondmaking van Boven ontvangen! jMaar ten tweede: waar zien we zulke menschen, die dan volgens eigen of anderer getuigenis aldus begiftigd zouden zijn, met die „gave" werken tot opbouw van de Kerk van Christus? Welnu, als dit niet gebeurt of niet zóó gebeurt, daar mist die bepaalde „gezondmaker-wonderdoener" het recht die gave toe te passen; hij late die gave „zwijgen".

De vraag dringt zich nu ook op; komt die gave der gezondmalcing, zooals bedoeld in 1 Cor., nog wel voor?

Er is alle reden, deze vi-aag vrijwel ontkennend te beantwoorden. Wij weten toch zeker, dat God meerdere werldngen van Zijn Geest ingetrokken heeft, voor goed! God heeft toch eeuwen lang Bijbelschrijvers zóó met Zijn geest geleid en gedreven, dat zij Zijn onfeilbaar Woord op juiste wijze hebben opgeteekend. Toen het Nieuwe Testament echter voltooid was, heeft God die gave ingetrokken, voor goed; nooit zal er meer één menschcnlcind komen met onfeilbare, geïnspireerde openbaringen Gods.

Zoo zijn ook, omstreeks 200 na Christus deze charismata ingetrokken, juist in den tijd, toen het Nieuwe Testament in zijn tegenwoordigen vorm klaar gekomen was. Dit is toch het eenparig historisch getuigenis der jonge Christelijke Kerk. Het .is, alsof God met deze intrekking der charismata juist op het moment van het gereedkomen van het geschreven Godswoord, zeggen wilde: gij menschen van alle eeuwen, gij hebt nu Mijn Woord; het is volkomen genoegzaam ter zaligheid; er mag niets af en er moet niets bij; ziet toe, dat gij daarop acht hebt; het is het licht, schijnende in voor u duistere plaatsen en het is zeer vast!

Het meerdere is gekomen; het mindere in de Godsopenbaring moest wijken.

Ik geloof dan ook niet aan een nog voorkomen van de gave wondergenezingen te kunnen verrichten, tenzij, dan in hooge uitzonderingen, als misschien eens een enkelen keer op' de Zendingsvelden, waar dan soortgelijke toestanden zijn als ten tijde van het ontstaan der eerste Christelijke gemeenten.

Uit al dit voorgaande zullen we ecliter nog niet mogen concludeeren, dat er dus geen wonderen meer geschieden, want dan zouden we één belangrijke medespeler in de wereldhistorie buiten beschouwing laten, n. 1. den Vorst der duisternis!

Er staat toch zoo waarschuwend in Mare. 13 A'S 22: Weest gewaarschuwd: want er zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan, en zullen teekenen en wonderen doen, om te verleiden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen!

Het wonder dus op het „zendingsterrein" van den duivel! En dat zendingsterrein is: Europa, Azië, Amerika, Afrika en Australië! Dat is overal: dat is b. V. niet Europa minus Moettlingen of Frankrijk, uitgezonderd Lourdes!

En die Satanische verleidingsdaden worden precies eender bestempeld als de daden van Christus; „wonderen en teekenen"! Er gaat weer een getuigenis van uit, een sprake!

Maar Christus waarschuwt ertegen: Maar gijlieden, ziet toe! En nu geloof ik, dat ook deze tekst steun biedt aan mijn meening, dat er daarom geen wonderen en teekenen meer geschieden, die naar God heen wij zen. Want deze satanische wonderen en teekenen zullen natuurwetenschappelijk in geen enkel opzicht onderscheiden zijn van Christus' wonderen en teekenen. Uit den aard van die wonderen zullen de menschen dus niet op kunnen maken: dit is een christelijk wonder en dat is een duivelsch teeken! Neen, Christus heeft het Zijn geloovigen gemakkelijker gemaakt: Wordt niet verleid door deze sterke staaltjes van kracht en macht over de natuur; Ik ben er niet • in; maar wilt Gij Mij dienen. Gij hebt Mijn Woord; dat zij u tot een licht op uw pad. Gij hebt geen wonder of teeken meer noodig; dat Woord is genoegzaam tot uw zaligheid!

Een bekend Duitsch gezegde is: Das Wunder ist des Glaubens liebstes Kind!

Ik vind dit best; als wij en alle menschen, speciaal „onze" menschen hier het wonder maar niet opvatten als een talenwonder, of als een genezingswonder, want dan geloof ik, dat ze op zeer glad ijs komen en ik ben van overtuiging, dat onze predikanten er wél aan deden, wanneer zij dit in de prediking eens meer tot uitdrukking lieten komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's