Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloof en openbaring.

I.

De Roomsche opvatting.

Wanneer we in deze artikelenreeks de aandacht vragen voor een dogmatiscli onderwerp, mogen we "dat doen in de blijde gewisheid, dat allerwegen weer aandacht geëischt wordt voor dogmalisdhe kwesties. Ik noem het verschijnen van het belangrijke werk van Prof. Dr G. J. Heering: Geloof en Openbaring. Hij is van huis uit vrijzinnig en het is wel algemeen bekend, dat vrijzinnigheid en dogmatische onverschilligheid in elkanders lijn lagen, om niet te zeggen, elkanders synoniemen waren. Maar hij heeft een zeer uitvoerig dogmatisch werk gegeven.

ik noem verder de geweldige belangstelling voor de gedachten van Barth en Brunner, beide dogmatici. Ik wijs u op de groote belangstelling, door het optreden van Haitjema in zijn kring gewekt. Ik wijs op de meeningsverscliillen in onze Gere^ formeerde Kerken, meeningsverscliillen, die wel voor een deel liggen op wijsgeerig gebied, maar die zelfs dan nog, waar naar Gereformeerde op^ vatting dogmatiek en wijsbegeerte elkander grootelij ks beïnvloeden, en dat ook mogen doen, ons voor een zeer belangrijk gedeelte naar het dogmatisch terrein brengen.

Ik zal niet meer noemen: het is wel duidelijlc, dat er herleefde belangstelling is voor dogmatische onderwerpen. Die herleefde belangstelling geldt wel nioL in het minst het onderwerp-, dat we in deze artikelenreeks wilden behandelen. Wat, zoo vraagt men zich menigvuldig af, wat is de beteekenis van geloof en wat is de beteekenis van openbaring! Men vindt in deze twee begrippen de fundamenteele categorieën van elke theologie. En daarom houden ook zoovelen zich bezig met de vraag naar de verhouding tusschen beide.

Wij willen dat ook doen. De vraag naar de vei-houding tusschen beide „beheerscht de quaesüe van de methode der dogmatiek, is van belang voor het probleem van de zelfstandigheid der theologie als wetenschap, hangt ten nauwste samen met het Schriftprobleem en is de keerzijde van het vraagstuk der geloofszekerheid". i)

We willen dat doen door eerst te laten zien, hoie men van verschillende zijden gepoogd heeft, de vraag naar de verhouding tusschen die beiden op te lossen en door dan enkele opmerkingen te maken over de wijze, waarop naar onze meening deze vraag beantwoord moet worden.

We vragen dan eerst aandacht voor de oplossing van Roomsch-Kalholieke zijde. Die beschouwing zal ons niet geheel en al vreemd zijn. Ze vertoont in sommige opzichten gelijkenis met oirzse Gereformeerde beschouwing en vele klanken zijn ons dan ook welbekend, maar we moeten toch niet uit het oog verliezen, dat er zeer groote verschillen met onze beschouwing tevens aan te wijzen zijn.

Rome dan kent drie hoofdvormen van openbaring, „De goddelijke openbaring (apokalupsis, gnoosis, d.i. openbaring, kennis), is de vrije genadedaad Gods, waardoor Hij den menschen Zichzelf, Zijn bestaan en wezen. Zijn willen en werken te kennen geeft. Het geschiedt 1. in den weg der natmu- (revelatio naturae; theologia naturalis, d.i. openbaring door de natuur, natuurlijke theologie), 2. in den weg van het geloof (revelatio fidei: theo> logia fidei sive viatorum, d.i. openbaring des geloofs, theologie des geloofs of der pelgrims), en 3. in den weg der heerlijkheid (revelatio' gloriae^ theologia scientia patriae sive beatorum, d.i. de theologie der heerlijkheid, het weten der zaligen)".^)

Deze laatste vorm van openbaring, die geen bron vormt voor de dogmatiek (Bartmann) kunnen we hier wel buiten beschouwing laten. We willen slechts iets zeggen van de eerste twee.

Om dan als het beroemde concilie, dat het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid heeft vastgelegd, Qiet Vaticaansche (1570), met de revelatio naturalis te beginnen, Rome verwacht van die openbaring heel veel. Het zoo juist genoemde concilia sprak zelfs uit, dat God door het natuurlijk licht der menschelijke rede met zekerheid gekend kan worden (Deum naturali humanae rationis lumine e rebus creatis certo cognosd posse). De kennis, hierdoor verkregen, is een voorportaal des ge: oofs (praeambula fidei). Op deze natuurlijke openbaring berust de theologia naturalis^ de natuurlijke theologie, die haar schriftuurlijken grond zoekt in de bekende teksten: Rom. 1:18 en 2:14, 15. Rome verwacht zooveel van haar, dat we haast kunnen zeggen, dat de bovennatum-lijke openbaring des geloofs slechts aanvullend is. Het is tenslotte de eigen schuld des menschen, als hij de leer der kerk niet aanvaardt: als men maar gezond redeneert, kan men niet anders dan buigen voor de leer der katholieke kerke.

De bovennatuurlijke openbaring des geloofs komt ons volgens Rome tegen langs drie bronnen, en wel door de Heilige Schrift, door de traditie en door de pauselijke uitspraken, die ex cathedra geschieden.

Wat leert Rome van de Heilige Schrift? Zij erkent, dat de Bijbel is geïnspireerd. Zij belijdt zelfs zijn onfeilbaarheid. Daarin lijkt zij met de reformatorische beschouwingen op één lijn te staan. IMaar dit is allerminst het geval. Inspiratie is immers nog geen revelatie. Thomas van Aquino had dat nog geleerd. Volgens hem is de inspiratie (in strengen zin) gebonden aan de profetie. De profeten spreken in het algemeen van bovennatuurlijke waarheden en dus in naam des Heeren, maar de andere heilige schrijvers spreken meestal van dingen, die men ook op natuurlijke wijze te weten kan komen (quae humana ratione cognosci possunt) en dus in eigen naam, al ontvingen zij daarbij ook goddelijke verlichting (cum adiutorio tarnen divini luminis). ^) Later komt men daarop terug en belijdt men zonder omwegen, dat de gansche Heilige Schrift geïnspireerd is, waar trouwens Thomas reeds op andere plaatsen heen wees. ^) Maar al belijdt Rome dan, dat de gansche Heilige Schrift geïnspireerd is — waar het Vaticaansche concilie dit vastgelegd heeft, „wordt tegenwoordig door alle katholieke theologen de inspiratie op- de gansche Sclirift betrokken" (Bartimann, 21), — en al komt men allerwegen met kracht op voor de onfeilbaarheid der Schrift, men is daarom niet gehoorzaam aan de gansche Schrift.

„De erkenning van de inspiratie der gansche Schrift is voor hen (d.i. voor vele Roomscihe theologen) in hun streven naar verzoening van gcr loof en wetenschap geen belemmering meer, maar de veilige achtergrond van een vrij, wetenschappelijk historisch kritisch onderzoek." *)

De officiêele uitspraken der kerk zijn veel voorzichtiger — men zie voor een goed overzicht het Iioofdstuk Rome en de Schriftcritiek in het aangehaalde boek van Dr Berkouwer — dan de gedachten van deze geleerden, maar niettemin, het blijft moeilijk, de Katholieke opvatting over de Schrift weer te geven. Altijd maakt het weer den indruk, dat men de kool en de geit sparen wU. Men wil b.v. den Bijbel beschermen tegenover de wetenschap en spreekt luide van de inspiratie en feilloosheid der Schrift, maar tevens doet men concessies aan de wetenschap. Dat geeft onvastheid, maar wat hindert dat? Objectieve openbaring is toch alleen mogelijk door het gezag der kerk'. Hier komen we aan de tweede bron van openbaring: de traditie.

Wat leert Rome aangaande de traditie? de tra- 'ditie, die buiten de Schrift als eigen bron des geloofs moet aanvaard worden? (Dogma der kerk).

Bij de bespreking van deze vraag kunnen we aan Vele kwesties voorbij gaan. We vestigen er nu slechts de aandacht op, dat Rome theoretisch leert, dat Schrift en traditie met gelijken eerbied moeten worden aangenomen''), ja, dat Bartmann zelfs schrijft: Toch heeft de Sclrrift naar inhoud en vorm voorkeur boven de traditie.') Maar aan den anderen kant leert Rome, dat de Schrift een doode letter is, die levend gemaakt wordt in de traditie«), waarmede dus wel zeer duidelijk voorkeur gegeven wordt aan de traditie. Ja, Rome hecht hooge waarde aaii hetgeen mondeling overgeleverd werd, als gehoord uit den mond van Christus Zelf of uit den mond van Zijn apostelen door het spreken des Geestes in hen, de traditie. Zij kan den Bijbel verklaren op moeilijke punten, ze kan de Heilige Schrift ook aanvullen. Wel is die aanvullende traditie niet zoo rijk als men gewoonlijk meent (Bartmann) en doet men goed voor elk dogma de Idem in de Heilige Schrift aan te wijzen, maar nietterimin, er is toch Bijbel-aanvullende traditie. De Bijbel, ook al kan men tot op zekere hoogte zeg; gen, dat men genoeg aan hem heeft, de Bijbel is toch niet voldoende.

Zoo komt de Roomsch-Katholieke kerk tot een booger waardeeren van de traditie dan der Schrift, en vandaar, dat de vraag wel zeer brandend is, wie nu zeggen kan, wat traditie is en lioe de traditie uitgelegd moet worden.

We komen hierdoor op de derde bron van bovennatuurlijke openbaring des geloofs, de pauselijke uitspraken, die ex cathedra geschieden. Men zal opmerken, dat volgens de Katholieke theologen hier geen bron van openbaring te vinden is, dat het pauselijk leergezag te beschouwen is als concentratie van traditie in den onfeilbaren paus.") iMaar in feite zijn toch die pauselijke uitspraken bron van openbaring, zijn die uitspraken, die de paus doel in zijn ambt van opperherder en leider der Christenen en die „het geloof en de zeden" betreffen, als Bijbel en traditie zelfstandige openbaring. Want die pauselijke uitspraken kunnen aan de traditie het „fiat" verleenen en definitieven vorm, maar ze kunnen ook traditie scheppen. Het heet wel, dal er alleen macht is om beslissend uit te leggen, wat de Schrift leert en wat de traditie zegt in aansluiting der Schrift, maar in waarheid worden door de pauselijke uitspraken ex cathedra nieuwe, d.w.z. in de Schrift niet gevonden, leeringen vastgelegd, en waar God in den stedehouder Christi op de zekerste wijze spreekt, is ieder geloovige aan die uitspraken gebonden. Rome mag dan schermen met de bekende woorden, dat iets NOVE gezegd wordt, en dat niet NOVA geleerd worden — het wordt op een NIEUWE WIJZE gezegd, maar geen NIEUWE DINGEN worden geleerd —, Rome mag dan zeggen, dat onvermoede ontplooiing van Schriftwaarhcden gegeven wordt, inderdaad, waar de kerk haar eigen verleden bepaalt, en het valt niet te zeggen, wat in de toekomst traditie zijn zal"), komt het toch neer op bron van openbaring. Bovendien: de Schrift is er door inspiratie, de Paus spreekt door assistentia divina, goddelijken bijstand n), naar Rome leert, maar tegelijkertijd wordt de afstand tusschen inspiratie en assistentia geminimaliseerd, i^) We meenen daarom, dat we wel degelijk de pauselijke uitspraken beschouwen mogen als derde bron van openbaring, en dat b.v. Heering terecht zeggen mag, dat de pauselijke uitspraak het credendum (wat geloofd moet worden) verrijkt, dat een derde bron van Godskennis zich hier opent, en de uit deze bron verkregen godskennis onmiddellijk bij het credendum wordt ingelijfd, is)

Deze Roomsche beschouwing over de openbaring heeft natuurlijk verstrekkende consequenties voor het geloofsbegrip. Uit het overschatten der natuurlijke openbaring komt al voort, dat er volgens 'Rome kennis Gods kan zijn zonder het geloof. Mede vloeit daaruit voort een sterk overschatten van de rede. Redcneerend op de juiste wijze kan men heel veel vmden. Daaruit moet men verklaren den sterk-rat ionalistischen inslag, dien het Roomsche denken heeft. Thomas van Aquino kan schier alles beredeneeren. En dat was een der grootc gevaren van de scholastiek, dat men op verkeerdbegrepen gegevens en ook wel op goed-begrepen gegevens, maar verder redeneerde en steeds maar weer consequenties trok en die uitgaf voor den inhoud van het christelijk geloof. Waarmede oorrespondeert, dat Rome in den grond der zaak voortgaande openbaring leert door de z.g.n. ontplooiing van de waarheid in traditie en pauselijke uitspraken.

Gelooi wordt lücrdoor het aannemen van hetgeen de kerk zegt. Het is niet meer voor waar •houden, wat God openbaart, maar aanvaarden van de meeningen der kerk. We behoeven dat niet hi het licht te stellen. Een korte uiteenzetting van het 'Roomsche standpunt is voldoende. Men gaat er van uit, dat het verstandig is de geloofsgeheimcnissen te aanvaarden. Men bereikt dit door acht te geven op de motieven voor geloofwaardigheid. Rome denkt hierbij aan de vele en ernstige getuigen, de profetieën en de wonderen, de allerzekerste teekenen. die ieder kan begrijpen (signa certissima et omnium intelligentiae accomodata. Vaticaansch concilie). Die maar wil, zal dan ook overtuigd worden, dat de leer der kerk geloofwaardig is en zal haar geloovcn. „Geloof is die bovennatuurlijke deugd, waardoor wij' gelooven, dat waarachtig is, wat door Hem geopenbaard is... wegens het gezag van God, die openbaring geeft. Zelf, daar Hij immers noch misleid kan worden noch misleiden kan." (Vaticaansch concilie).

Het aannemen, dat waar is, wat God gesproken heeft, op gezag van Hem Zelf. Wie kan daartegen bezwaar maken? Maar bij Rome geschiedt het practisch op gezag der kerk en is het alleen een daad van het verstand. Men haalt steeds weer het bekende woord van Augustinus aan: Ik zou

hel evangelie niet gelooven, indien niet het gezag der kerk mij bewoog, i*) Men gelooft, omdat de kerk het zegt en wat de kerk- zegt. Geloof wordt een bepaalde wijze van weten. ^^) Het wordt een verdienstelijk ding, alles te geloovcn, wat de kerk aanwijst. Hel wordt een prestatie. Maar aan den anderen kant vt'ordt hel hoe langer hoe meer een begrip, dal aanvulling behoeft, de aanvulling door goede werken, door andere deugden. Gerechtvaardigd alleen door het geloof — daar begreep Rome niets van. Gerechtvaardigd door een intelleclueele acte.'^) Door een toestemmen van de leer der kerk.i') Rome moest en moet wel de reformatorische opvalling bestrijden, i^)


1) Dr G. C. Berkouwer, Geloof en Openbaring in de nieuwere Duitsche Theologie, Diss. 1932, pag. 1.

2) Dr Bernhard Bartmann, Lehrbuch der Dogmatik ^, 1932, pag. 9.

3) Bartmann, a.w. pag. 19.

4) Dr G. J. Heering, Geloof en Openbaring II, pag. 187.

5) Dr G. C. Berkouwer, Het probleem der Schriftcritiek. pag. 210,

6) pari pietatis affectu ac reverentia (concilie van Trente).

7) Bartmann, a.w. pag. 31, vgl. ook Scheeben. Handbuch der Katholischen Dogmatik, 1933, I, pag. 39 sqq.

8) Bartmann, a.w. pag. 32.

9) Berkouwer, a.w. pag. 234.

10) Bartmann, a.w. pag. 28.

11) Bartmann, a.w. pag. 35, Scheeben, a.w. pag. 114.

12) Dr F. W. A. Korf f in O.E.V. jg. 1937, artikel: Schrift en Traditie, pag. 277: Wij hooren, dat de inwerking van den HeiHgen Geest op de Kerk werkelijk moet worden gedacht als een voortzetting der oorspronkelijke inspiratie, waarbij dus het verschil tusschen inspiratio en assistentia vrijwel gebagatelliseerd wordt. Christus en de Kerk zijn hier zeer dicht bij elkaar gebracht. Christus leidt de Kerk door Zijn Geest als haar onzichtbare ziel.

13) Heering, a.w. pag. 192, zie hiertegenover Berkouwer, a.w. pag. 234.

14) Ego evangelio non crederem, nisi me commoveret ecclesiae auctoritas.

15) Credere nihil aliud est qum a cum assensione cogitare, liet geloof is niets anders dan met toestemming denken, zegt Augustinus, of ook wel: Quid est credere, nisi consenfire, verum esse, quod dicitur (wat is gelooven dan toestemmen, dat waar is, wat gezegd wordt) ?

16) Een acte, waartoe goddelijke genade noodig is, zeer zeker (Bartmann, a.w. pag. 50), maar toch intellectueete acte (cf. Dr H. Bavinclf, Geref. Dogmatiek, I, pag. 613): Het geloof verliest daardoor zijn centrale plaats in het christelijk leven, het wordt verlaagd tot één der zeven praeparationes voor de gratia infusa der justificatio : en het zwaartepunt komt geheel te liggen in de liefde, d.i. in de goede werken.

17) Het gelooven was te verdienstelijker, naarmate het meer 's menschcn eigen vrije daad was en meer bestond in het aannemen van onbegrijpelijke mysteria fidei, in een sacrifium intellectus (opoffering van het begrijpen). Bavinck, a.w. pag. 613.

18) Het concilie van Trente spreekt dan ook het anathema uit over het „sola fide". Men beschouwde immers geloof als het Roomsche geloof! (als fides informis).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's