Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Insinuaties inzake het zelfonderzoek.

V.

F.

Omdat nu echter ook in Gods kind de oude mensch woont, en eerst in het verlaten van dit leven overwonnen wordt, daarom zal óók aan diegenen, die zich als geloovigen aandienen, en aan hen allen, ditzelfde moeten gezegd worden. Ook zij behoeven zulk een ontdekkende teekening van de zonde en haar arglistigheid, ook in het zelfonderzoek.

En zulks om twee redenen: a) wijl niet alles Israël is wat Israël genaamd wordt: en óók, wijl niet alles zellbeproeving is, en godvruchtig zellonderzoek, wat zoo genaamd wordt. Er zijn in de kerk hypocrieten, en die zich niet met waren harte bekeeren, ook niet bekeeren tot en in geloovige zellbeproeving.

Om haar roeping te volvoeren, heeft de kerk de ongenoegzaamheid en de bedriegelijkheid van alle zelfonderzoek en zellbeproeving, in ongeloof ondernomen, te prediken, mede met het oog op den hypocriet. Anders is zij niet , , vrij van zijn bloed". Zoovaak de prediking of het huisbezoek tot iemand zegt: , , gij onderzoekt u zelf, en dat is dus een goed teeken", misleidt men de zielen. Het zelfonderzoek vindt nooit plaats in een , , provincie" der ziel, welke van de zonde vrij zou zijn. Die , , provincie" beslaat niet. Ook het zelfonderzoek, dat (afgedacht van aard, doel, en maatstaf) tot de natuurlijke verrichtingen van het kennend leven behoort, is van nature met zonde besmet. Dit is hetgeen den hypocriet moet worden aangezegd. Ieder die roept: zelfonderzoek, zelfonderzoek! en daarbij blijft staan, levert evenveel gevaar op als wie daar roept: verbond, verbond! en daarbij blijft staan. In één opzicht is hij nog meer gevaarlijk dan zijn confrater: hij beziet de zaak bovendien nog von den verkeerden kant: den subjectieven nl.

b) wijl ook Gods kind nog dagelijks met de zonde te worstelen heeft. Ook met de zonde van zelfbedrog, door het medium van ongehoorzaam zelfonderzoek, en van eigenwillige zelfbeproeving. En wel weet de kerk, en wel verfrouwf de geloovige, dat de nieuwe mensch zal triomfeere"h over den ouden, ook wat betreft dat zelfonderzoek. Edoch: Omdat evenwel dit weten , , geen zorgelooze en goddelooze menschen maakt", zal hij zich steeds opnieuw voor oogen stellen:

a) dat de bekeering niet geschiedt van: „géén-zelfonderzoek" tdt: , , wèl-zelfonderzoek", doch: „van ongeloovig zelfonderzoek" töt , , geloovig' zelfonderzoek";

b) dat de bekeering ook bij hém o.m. hierin zal moeten blijken, dat hij zijn zelfonderzoek niet langer als in zichzelf „genoegzaam" verklaart, doch zijn ouden mensch daarin wantrouwt, en zich meer en meer naar de Schrift als maatstaf wendt; c) dat hij dus, alleen indien en voorzoover hij gelooft, uit de vruchten van zijn geloof tot de echtheid van dat geloof kan „besluiten".

•Want, wat dit laatste betreft, iemand, die de gereformeerde belijdenis orntrent de verhouding van „staat" en , , stand" verstandelijk toestemt, en in den twijfel verstrikt werd, zal juist betwijfelen, of datgene, wat hij goeds in zich bevonden heeft, wel uit het goede beginsel, dus uit het geloof voortkwam. Hij zal vreezen, dat, hetgeen hij voor vrucht hield, daarop alleen miaar uitwendig geleken heeft. Hij zal juist zijn geloof betwijfelen. En hier hebben we scherp toe te zien. Hij kan zeggen: tot nu toe had ik misschien geen geloof, en zag ik voor geloof aan wat dat niet was;

öt: tot nu toe had ik misschien geen geloof, in ieder geval kan ik dat niet bewijzen, maar op DIT oogenblik néém ik Gods belofte aan.

In het laatste geval zal hijzelf de belofte des Heeren aangrijpen, afziende — zijn eigen woorden bewijzen het reeds — van zichzelf. In het eerste geval zal hem gepredikt moeten worden, dat geen zelfonderzoek hem tot het geloof kan brengen, , doch alleen des Heeren Woord, dat hij NU op ditzelfde oogenblik gelooven moet.

En omdat de kerk niet weten kan, wie van haar twijfelende kinderen in het eerste dan wel in het tweede geval verkeert, daarom zal zij steeds aan allen den regel hebben te prediken naar het geopenbaarde Woord. Dezen regel: dat het (onzekere) „wroeten" in eigen zieleleven door de genade Gods moet worden veranderd in: (doelbewust) „graven": en het „zoeken" in: „dóórzoeken"; en dat daarbij de belofte Gods geloovig aangenomen worden moet, óók, ja juist op het oogenblik, waarin dat , , zoeken" niets oplevert; en dat anders alle zelfonderzoek met vruchteloosheid is geslagen en in Satans hand een middel is tot zelfmisleiding. Wie het anders zegt, verwart en misleidt de zielen. Wie het zelfonderzoek niet bindt aan Gods Woord als maatstaf, en niet aan het geloof als aandrijvende oorzaak, en niet aan Gods eer als einddoel, en er dan toch nog goede resultaten van wacht voor het constateeren van de waarheid, die heeft althans voor wat dit ééne punt betreft, een uitzondering gemaakt op den door de Confessie aan de Schrift ontleenden regel, dat , , alle menschen uit zichzelven leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zélve" (art. 7), alsmede op antwoord 91 van den Catechismus. We komen, ' naar ons eindpunt. Zien wij het wel, dan is in de kerken ten aanzien van elkanders meening veel misverstand.

Er is, wij gelooven terecht, en niet zonder reden, door meer dan één weer duidelijk en luide gezegd, dat zelfanalyse zonder geloof onvruchtbaar is. Anderen hebben dat zoo opgevat, alsof door wie zóó spraken zelfonderzoek overbodig geacht werd, ja, alsof zij ieder, die in het verbond begrepen was, maar zalig wilden spreken. Niettemin had tegen de eerste gedachte een tegeninstantie kunnen zijn, < l, at toch ook bedoelde broeders het formulier van het heilig avondmaal (met zijn strengen eisch van zelfbeproeving) met instemming volgen, en tegen de tweede, dat juist zij meermalen het thema der verbondswraak hebben opgenomen, den kring der bondgenooten ruimer namen dan dien der uitverkorenen, bondgenootschap en uitverkoren-zijn weigerden te identificeeren, en derhalve juist zoo stellig mogelijk aan allen voorhielden, dat niet • alles Israël is wat Israël genaamd wordt. Zij voegden er aan toe, dat de ware Israëliet, maar ooJc de niet-Israëliet zich zelf onderzoekt, gelijk trouwens het avondmaalformulier niet maar zegt dat men zich beproeven moet, doch óók aangeeft, hoe men zich recht beproeven zal; het formulier spreekt van waarachtige beproeving van ons zelven; want er is ook een onwaarachtige.

Ten onrechte is derhalve de nadrukkelijke prediking van één en ander door sommigen aldus uitgelegd, dat zij, die ze op den voorgrond stelden, het zelfonderzoek verwierpen.

Maar nog andere klacht rees. De herinnering nl. aan het feit, dat wie van zijn „stafat" niet verzekerd is door het geloof, aan een analyse van zijn „stand" niets heeft, werd soms in dien zin misverstaan, " alsof men het zelfonderzoek alleen maar wilde laten loopen over den „stand", met terzijdestelling van de zoo beheerschende vraag voor den „staat".

Straks kwam zelfs het verwijt, dat men den verbondskinderen lichtvaardig voorhield; gij zijt in het verbond, dus staat uw zaak. wel goed voor God. Alsmede het andere verwijt, dat de vermaning tot zelfonderzoek derhalve zich alleen uitstrekte tot de heiligmaking, en de prediking dus wel moest verschrompelen (wij zeggen liever: gedenatureerd worden) tot een soort van nomisme.

Ook deze beide verwijten rusten op misverstand.

K. S.

(Wordt vervolgd).

Prof. Dr J. Ridderbos' reactie op „Eerherstel voor Prof. Dr H. H. Kuyper".

II

Het is opvallend hoe al duidelijker in wat tegenwoordig van Synodocrajische zijde geschreven wordt aan het licht treedt, dat daar, vanwege de ongedachte voortgang van de vrijmaking der kerken tot wederkeer, een soort paniekstemming begint te heerschen. Want waar een paniekstenuning gaat heerschen, daar raakt men zijn zelfbeheersching kwijt, slaat men uit het lood. Zulk een paniekstenuning ontstaat, toch door het feit, dat men strijdt voor een verloren zaak. Zoo is het in de

„Geref. Kerken", die art. 31 K.O. NIET onderhouden. Reclame, propaganda, vrijgestelden, cijfers, rekkelijkheid, zijn niet in staat dat meer te verhelpen. Het gaat met die , , kerken" langs een hellend vlak onherroepelijk en onhoudbaar naar beneden. Het is óns smartelijk dit te zien. Het werkt daar prikkelbaarheid, welke tegenover den tegenstander de billijkheid niet meer in acht nemen kan, ja zich onedel jegens hem gedraagt.

Zoo~ is het nu ook met Prof. R. in zijn aanval tegen mij in het „Geref. Weekblad" nummer 12, als hij mij als rechter diskwalificeert. De anders zoo beheersc.hte professor is nu onbeheerscht, is zijn zelfbeheerscliing en nuchterheid kwijt. Hij laat zich onbeteugeld gaan, waardoor hij beschuldigingen uit, die hij — als hij er eens rustig over nadenkt — niet verantwoorden kan en waarover hij zich, als hij weer tot zichzelf gekomen is, wel schamen moe't. Dat is erg jammer, dat hij zoo derailleert.

De vraag is; wat heeft hem dan zoo geprikkeld? Dit, dat ik iets gezegd heb van de „Synode", dat voor haar hoogst onteerend zou zijn, dat ik aan haar adres "onbewezen beschuldigingen zou geuit hebben, die zeer stellig in strijd zijn met de waarheid. Aldus Prof. R. En hij concludeert dan; ik meen, dat het uitspreken van dergelijke onbewezen beschuldigingen het werk is van een kwaadspreker of lasteraar.

Het eerste wat ons hier weer treft is hoe spoedig men aan Synodocratischen kant beleedigd is als het de , , Synode" geldt. Die , , Synode" is onschendbaar en onfeilbaar. En wéé, die het waagt ook maar uit de verte een vinger tegen haar uit te steken, die krijgt onmiddellijk uit de hoogte een afstraffing te hooren. Zoo gauw als men daar wat die , , Synode" betreft, zich in een egelstelling terugtrekt. Hoe komt dat toch? Men zou haast denken, dat er met die , , Synode" iets niet in orde is. Wie in de waarheid en het recht en de zuiverheid van zijn zaak gelooft, die windt zich nifet zoo ongebreideld op. Dat is maar tijd- en_ energie-verspilling. En beide hebben wij hard noodig tegenwoordig.

Prof. R., geprikkeld door het feit, dat ik onbewezen beschuldigingen tegen deze „Synode" heb uitgesproken, beschuldigt mij ervan het werk van een kwaadspreker en lasteraar te hebben verricht. Is dat inderdaad zoo?

De gedachtengang, dien Prof. R. hier volgt, is wel zeer eigenaardig. Hij zegt, dat ik een kwaadspreker en lasteraar ben, omdat ik onbewezen beschuldigingenaan het adres der , , Synode" heb uitgesproken. Let wel; onbewezen en niet: onbewijsbare! De grond, waarop Prof. R. zijn vonnis tegen mij rusten doet, is onjuist.

Wanheer is iemand een lasteraar of kwaadspreker? Als hij beschuldigingen heeft gedaan, die hij niet meteen bewezen heeft? Of als hij beschuldigingen uitspreekt, van welke hij WEET, DAT ZIJ ONBEWIJSBAAR ZIJN en die hij tóch, niettegenstaande deze wetenschap, uitspreekt? Ik meen in het laatste geval.

Iemand is toch geen lasteraar en kwaadspreker als hij beschuldigingen uit, die hij niet meteen van een bewijs

•voorziet. Dat zou wat moois zijn. Prof. R. zal dat ook -wel eens gedaan liebben. Iemand kan beschuldigingen uitspreken die. zoo evident zijn, of voor hem evident zijn, dat hij het niet noodig heeft ze meteen van een bewijs te voorzien. B.v.: iemand zegt: Mussert is een landverrader. Dat behoeft niet meer bewezen te worden, want dat is uit zijn daden zoo overduidelijk, of naar de meening van den beschuldiger zóó klaar, dat er geen twijfel aan is. Maar volgens Prof. R. is dit toch het werk van een kwaadspreker en lasteraar, want de beschuldigingen zijn door hem niet bewezen^ Er is nog een andere mogelijkheid.

Deze: iemand kan ook beschuldigingen uitspreken, waarvoor hij bewijsmateriaal genoeg heeft, maar dat hij om de een of andere, voor hem geldige reden, niet geven wil, voorloopig althans (b.v. om den tegenstander uit te lokken). B.v.; iemand zegt: Mussert is een landverrader. Er zullen er zijn voor wie dat een axioma is. Maar anderen zijn een ander oordeel toegedaan. Zij vinden die beschuldiging voor' Mussert onteerend en leageeien er op. Deze reactie kan door den beschuldiger, door het tijdelijk terughouden van zijn bewijsmateriaal, bewust uitgelokt zijn en kan voor hem van groote beteekenis wezen. Maar Prof. R. noemt hem, omdat hij zijn bewijsmateriaal (tijdelijk) terug hield een lasteraar én een kwaadspreker.

Uit het feit, dat Prof. R. onbewezen aanneemt als vaststaanden grond voor zijn oordeel, dat ik een lasteraar en kwaadspreker ben en dat hij dien grond niet ziet in het tegen beter weten in lanceeren van onbewijsbare beschuldigingen is wel op te maken, dat hij zich zelf toen hij dit artikel schreef, niet in zijn hand had. Want de grond voor een beschuldiging als deze is gelegen in het feit, dat iemand den euvelen moed heeft toch beschuldigingen te uiten, waarvan hij wéét, dat zij onbewijsbaar zijn en die hij. zegt uit lust een ander te belasteren en van hem kwaad te spreken. Dat weet ook Prof. R. Daarom, Prof. R. had, toen hij zeide: Ds Kn., gij bewijst niet, niet moeten zeggen: dus zijt ge een kwaadspreker en een lasteraar, maar: ili tart u te bewijzen, wat gij beweert. En indien ik dan in gebreke gebleven ware, was het tijd geweest voor zijn oordeel. Hij springt het vorderen van bewijs over en suggereert, dat ik geen bewijs zou hebben, omdat ik het niet meteen gegeven heb. En zoo is hij een ietwat te geagiteerd rechter, wiens vonnis te haastig tot stand gekomen is en nu onhoudbaar blijkt. Want natuurlijk héb ik bewijzen.

Vervolgens springt Prof. R. van zijn , , onbewezen en dus" over op een tweede beschuldiging aan mijn adres. Deze: mijn beschuldiging van de , , Synode" is zeer stellig in strijd met de waarheid. Ik had namelijk in , .Eerherstel" gescehreven: Straks zal nog moeten blijken of dit eerherstel terecht geschied is of niet. Maar vermoedelijk kan dat den Synodalen heeren weinig schelen. Want ze zijn verblind door één gedachte der laatste jaren, En > dat is: Schilder moet dood. Laat ik direct zeggen: dat méén ik oprecht. En ik heb daar, naar mijn overtuiging, goede gronden voor.

Dat mijn beschuldigingen zeer stellig in strijd met de waarheid zijn, durft Prof. R., zoo zegt hij, te zeggen op grond van hetgeen hem bekend is van den geest, die de Synode heeft bezield. Op dienzellden grond durf ik te zeggen, dat mijn beschuldigingen zeer stellig nief in strijd met de waarheid zijn. De geest, die de „Synode" bezield heeft! Het was een kwade geest en die heeft al die ellende gebracht. Prof. R. zal zeggen: dat kunt en moogt ge niet zeggen, want gij hebt de zittingen der „Synode" in comité niet bijgewoond. Dat is zoo, maar het bijwonen van die zittingen in comité was niet noodig om dien geest, die de , , Synode" bezielde te leeren kennen. Ik heb de DADEN van de „Synode" gezien. En die zijn voldoende. Die daden getuigen van een geest, die ik een kwaden ge'est durf te ncemen, een geest die — zooals ik indertijd aan de „Synode" schreef — niet uit God was, maar uit het vleesch.

Toen ik indertijd uit het concentratiekamp te Dachau ontslagen werd en vol idealen terugkeerde, heb ik de meest bittere ontgoocheling van mijn leven gehad om wat ik hier vond. Ik had gedacht een volk te vinden, dat door het zware lijden gelouterd was, «n vond een volk, dat in zijn breede lagen verhard was, voor den vijand kroop, aan den vijand geld zocht te verdienen, zich liet deporteeren en verdedigingswerken opwierp. Ik had gedacht een kerk terug te vinden — hoe had ik gedurende mijn verblijf in Dachau daarnaar gesnakt en daarom geworsteld —• die stond in het geloot tegen den anti-christ, aangedaan hebben de geheele wapenrusting Gods, sterk in den Heere, en daarin voorgegaan en geleid door haar meeste vergadering, maar ik vond een kerk, waarin broedertwist was, een Generale Synode, die in haar leiding (denk o.a. aan advies arbeidsdienst) ontrouw geweest was" en die om haar ontrouw te bedekken niet anders had kunnen doen dan vluchten in de leergeschillen. Ik kwam tot mijn verbijstering terug in een geestelijke atmosfeer, die benauwder was dan die in het concentratiekamp. En ik heb daaronder toen geleden, want ik begreep: hier was iets schrikkelijks gebeurd, hier was het oordeel der verharding. .Er was geen wederkeer tot den HEERE gekomen, maar een voortgang op den weg der wereldgelijkvormigheid en van alles wat daarmee samen hangt. De slaande hand des HEEREN had geen pijn gedaan en men had zich niet bekeerd. Wat dit was voor iemand, die uit het inferno van het concentratiekamp kwam, waar de gemeenschap met den HEERE zoo wonderrijk was en waar hij zijn idealen van lie toekomst, als hij zou mogen terugkeeren, had ontvangen, kan alleen hij beseffen, die dit heeft doorgemaakt. In groeten angst hoorde en keek ik toe. Wat moest ik? Mijn neiging was me uit alles terugtrekken. Maar ik zag in, dat ik dit niet mocht en dat het in strijd zou zijn met mijn geloften. Toen heb ik mij weer midden in den strijd geworpen, mi in den kerkelijken strijd, gelijk ik, voor mijn gevangenneming, mij geworpen had in den strijd tegen de anti-christelijke bezettende macht, om de ziel van ons volk. Wat ik toen, na mijn terugkeer, zag en hoorde in het leven der kerk, was verschrikkelijk. Het heeft mij slapelooze nachten en bange dagen bezorgd; nachten en dagen van gebedsworsteling met den HEERE of Hij Zich toch wenden mocht en den BAN breken. Maar de kerkelijke verwording ging door. De Generale Synode deed daden, die me deden huiveren. Ik schreef haar en kreeg geen antwoord. Ik deed in mijn kerkeraad een voorstel, waarin aan de Gen. Syn. gevraagd werd op te houden'. Het baatte niet. Ze holde verder. En het tragische was, dat haar actie zich richtte tegen den man, die in het begin van den bezettingstijd, bewonderd en geprezen, stond als een rots in trouw aan en overgave voor de zaak des HEEREN, Prof. Schilder en die nii, waar hij de kerk in gevaar zag, in diezelfde trouw aan en. overgave voor de zaak des HEEREN zich keeren moest tegen de broederen! In dat conflict zag ik de daden der „Synode", die mij gerechtigen tot de beschuldiging: Schilder moet dood. Hoe heeft de , , Synode" hém geplaagd in haar officieele stukken met haar twijfel aan de noodzaak van zijn ondergedoken-zijn en hoe heeft zij zoo den geest van ons Geref. volk tegen Prof. S. vergiftigd.- Waarom geloofden zij dezen man, die ook nog een broeder was, niet op zijn woord? Zij, de „Synode", die haar christelijke manlijkheid niet bepaald getoond heeft in den bezettingstijd, durft hèm gebrek aan christelijke manlijkheid te verwijten, hem, die stond, toen iedereen', nog onzeker was. Waarom deze boenende daad? Een dolksteek in zijn hart? Waarom? Toen Schilder zijn vredel'evend en vredebevorderend schrijven in Dec. '43 aan de , , Synode" zond, waardoor, indien de , , Synode" op zijn voorslag was ingegaan, de eenheid der kerken bewaard had kunnen blijven; , nam zij van dezen brief niet eens ernstig nota. Waarom deze daad? 'Welke geest dreef daarin? Ze heeft liever de teerling geworpen, dan de loegestoken hand aangenomen. Waarom die daad? Toen hij na de officieele sluiting der „Synode" dezen zelfden brief zond aan de kerken en den ouden, historischen kerkelijken weg bewandelen ging tot voorbereiding van de volgende synode, was men er als de kippen li)ij om hem het odium van scheurmaker en muiter op te drukken. Waarom die daad? Welke geest bezielde de , , Synode"? En dan begint het spel der dictatuur: kerkelijke dictatuur: het mes op Schilder's keel, eischen, ja of neen zeggen of anders: kalt gestellt, fertig gemacht. Waarom die wereldsche daa; d van machtsverdwazing? Welke geest bezielde toch de „Synode"? Hoewel de beschuldigde vorderl: geef me toch gelegenheid om me te verantwoorden, verhoor me toch en dat doet tot driemaal toe, dan is het antwoord: neen! Waarom die daad? Is daar de Geest van Christus in?

Toen kwam de befaamde bliksem-tuchtprocedure onder het motto: hetgeen we doen, doen we haastig: schorsing, zonder gehoord te zijn, afzetting dito. In een paar maanden is het gebeurd. Waarom deze daad van haastige executie? Dreef hier de Geest des Heeren zoo aan?

Neen: wie dat alles heeft zien gebeuren, zóó en zóó snel, die zegt: inderdaad Schilder moest dood. Een trouwe dienstknecht des Heeren; een, die op Sion's muren dag en nacht waakte, wien de psalm vleesch en bloed was: om des huizes des Heeren onzes Gods wil zal ik het goede voor u zoeken en die daarom is uitgeworpen. Dat is de daad, de schanddaad in de Geref. Kerken, verricht door haar , , Generale Synode", in den nood van den bezettingstijd. Anno Domini 1944. Het zwarte jaar der Geref. Kerken in Nederland.

En nu de sluitsteen van dit alles: eerherstel voor Prof. Dr H. H. Kuyper. Dat is de nekslag, dien deze , , Synode" Prof. S. dacht te geven. Daarin bereiken al haar daden tegen hem, gedreven door een slechten geest, hun dieptepunt. Eerst heeft zij hem ambtelijk om hals gebracht. Het heeft zijn invloed niet vermogen, te breken. Nu wordt hij geduwd in den hoek van de lasteraars en kwaadsprekers en moet hij moreel gebroken. Zijn schorsing en afzetting heeft hèm eerloos verklaard, 'hem, die als een getrouw dienaar van zijn Koning heeft gestreden.

Maar Prof. K., die én als journalist én als geestelijk en kerkelijk leider, èn ^als öeputaat bij de H.O. eerloos was, is in zijn eer hersteld door een „Synode", die in bezettingstijd het pad van ontrouw betreden had. Als Prof. R. dan zegt dat de „Synode" niets anders dan eenvoudig haar plicht heeft gedaan, dan zeg ik: haar plicht gedaan? Had zij haar plicht maar gedaan. Dan zag het er in ons kerkelijk levenj heel anders uit. En als hij aan mijn adres zegt: wie liefde tot de waarheid heeft acht het noodig, dat ongegronde beschuldigingen als zoodanig gebrandmerkt worden, dan is mijn antwoord; juist professor, omdat ik liefde tot de waarheid had, heb ik mij gekeerd tegen synodaal eerherstel van een man, die dat eerherstel, óók op dat bepaalde punt, niet heeft verdiend, wijl hij als deputaat zich niet inzetten kon naar den eisch der Schrift, aangezien hij zich ook in dié kwaliteit gebonden had. Dat is de waarheid. En het was de stem der kerk die hier sprak,

Zoo staan daar de f ei (en, de daden. En ze spreken alle van den geest, die de , , Synode" bezield heeft. Die geest is niet geweest de Geest van Christus. Dat roepen al die daden uit.

Er zou nog meer over Prof. R. reactie te zeggen zijn.

Ik meen echter het hierbij te moeten laten.

KNOOP.

(NASCHRIFT. 'Van „onbewezen" beschuldigingen gesproken: het z.g. , , eerherstel" van Dr Kuyper geeft geen enkelen grond aan, waarom wat ik hem schreef, onjuist zou wezen.... We zullen nu binnenkort ieder gelegen­

heid geven, zelf te oordeelen.

K. S.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's