Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ALGEMEENE GENADE".

II

.^ door M'H'^

•^m Prof. Dr K. SCHILDER • Een ander voorBëeld ligt in dezelfde lijn. Men kan immers bij Kuyper herhaaldelijk lezen, dat „de gemeene gratie" nog veel meer doet dan alleen maar de zonde in werking en dóórwerking en uitwerking remmen of beteugelen. Zeker, de gemeene gratie weerhoudt den vloek, die om der zonde wil over de wereld kwam, remt de zonde, schuift een interimsperiode tusschen zondeval en straf, is" dus een stuitende genade, die ingaat tegen vloek en verderf, die „uitstel" van het oordeel brengt, en wat dies meer zij.

Wie nu deze lijn bij Kuyper doortrekt, en een haar kruisende lijn bij voorbaat ontkent, of het oog er voor gesloten houdt, concludeert straks al spoedig, dat volgens Kuyper dé gemeene gratie stuitend werkt, en dat hiermee de hoofdzaak vrijwel gezegd is.

Reeds ' oppervlakkige lezing evenv/el van Kuyper's werk opent toch het oog voor een andere, deze eerste kruisende Ujn. Hoe, de gemeene gratie zou alleen maar stuitend, alleen maar remmend en beteugelend werken? Maar Kuyper zelf laat zich straks vervoeren door het gezicht op een eigen ontwikkeling (II, 678) der gemeene gratie; hij kent een leve.u, dat „uit krachten der gemeene gratie leeft" (680), en kent haar positieve invloeden zelfs op „de particuliere genade" toe (682). In één adem scharijft hij, dat de gemeene gratie „tegen gsjischelijk verdorren" behoedt, èn, dat ze nieuwe verschijnselen instelt (III, 302/3), eigen vruchten afwerpt, die straks zullen zijn „ir, te dragen" in het nieuwe Jeruzalem.

En als ware het, om opzettelijk tegen verwaarloozing van die tweede, de eerste kruisende lijn, te waarschuwen, poneert Kuyper naast de negatieve ook met zooveel woorden een positieve werking dier gemeene gratie; het „beleid Gods" in dezen „bestaat niet" uitsluitend hierin, dat er in het Paradijs, na den val, zekere „gemeene gratie" intreedt, om de voUe doorwerking van het verderf te stuiten en alzoo een menschehjk leven op aarde mogelijk te maken, maar strekt zich veeleer ook tot dat andere uit, dat een steeds rijkere toebedeeling van deze „gemeene gratie" het menschelijk leven steeds doet vooruitgaan, en het, dank zij dezen vooruitgang, tot steeds rijker en voller ontplooiing brengt (II, 604). Niet alleen loopt door het beloog de lijn, volgens welke Gods instandhouding en „bestiering" van het menschenleven tot ge­ meene gratie leidt, maar ook de andere, volgens welke de gemeene gratie tot instandhouding én „bestiering van ons menschenleven leidt" (II, 605), Naast de „constante" is er volgens Kuyper óók een „progressieve" werking der gemeene gratie; de eerste is stuiting en beteugeling, de tweede daarentegen wapening en totontplooiing brengen (II, 606). Vandaar dan ook, dat Kuyper niet bij de „constante" maar wel bij de „progressieve" werking der gemeene gratie plaats ziet voor het optreden van den mensch, niet slechts als instrument, doch ook als medewerker Gods (II, 606).

Nu zijn er leerlingen van Kuyper geweest, die van zijn gevoelen een voorstelling gaven, als zou de gemeene gratie alleen maar stuitend zijn. Zelfs de stelling, dat de mensch Gods mede-arbeider is, nog wel krachtens het verbond (en dus niet eens krachtens „gemeene gratie") werd door dr V. Hepp scherp afgeweze'n; door dr Hepp, d.w.z. door één van de deputaten, die, door de Amsterdamsche Synode waren aangewezen. En deze deputaat dr Hepp deed dat in een opzettelijke bestrijding van één zijner mededeputaten, namelijk ondergeteekende. Hoewel dr V. Hepp overigens het woord „progressief" gaarne hanteert, b.v. in den kop van zijn voormalig weekblad „Credo", werd toch in d-ezen de door Kuyper gestelde „progressieve" werking der gemeene gratie door hèm geëlimineerd en werd het heusch „deformatie" genoemd, ! het medewerker-Gods zijn té deduceeren nog wel uit het verbond.

Intusschen. dit verandert de zaak zelf niet. Anderen hebben aan die tweede, de „progressieve" Ujn bij Kuyper wèl hun bijzondere aandacht geschonken. En de kruising dezer beide lijnen heeft, thans óók met betrekking tot deze kardinale vraag, verhinderd, dat er een vaste gemeene-gratie-Zeering kwam. Want het is niet zóó maar gedaan, die twee lijnen van „conserveerende" èn „progressieve" genade aan elkander te verbinden. De groote vraag is en blijft deze: óf „remmen" èn „bevorderen" beide de werkingen zijn van één voorzienigheid, dan wel van één genade; en voorts, of een progressieve genadewerking de voorzienigheid (conserveering en bestiering) verklaart, dan wel de voorzienigheid deze „progressie", en zoo voort, en zoo voort.

Wij mogen, óók wat dit punt betreft, niet anders zeggen, dan dit: het bleef bij enkele losse aanwijzingen, bij het aandragen van losse bouwstoffen.

Een derde factor worde gememoreerd, die genoemde losse aanduidingen weer verhinderd heeft tot in alle deelen een werkelijke leering uit te groeien. Wij bedoelen met dien derden factor de wijze, waarop de door het gemeenegratie-motief eenmaal gegrepen en geactiveerde denkkracht van den auteur der „Gemeene Gratie", straks de mogelijkheden uitstippelt, en de te al of niet bereikbare werkelijkheden teekent van die (overigens zuiver hypothetische) wereld, die er „zóu" geweest zijn, indien geen gemeene gratie den vloek, die op de zonde volgt, had getemperd, en het reeds genoemde „interim" had mogeUjk gemaakt.

Ook te dien aanzien kruisen elkaar'voor het minst twee lijnen.

De ééne leidt tot de conclusie; er zou in dat geval geen ruimte gebleven zijn voor een wereld.

De andere tot de conclusie: geen ruimte voor een ontwikkelde, een betrekkelijk „nog" zoo schóóne, en breede wereld. Vraagt men van de aanwezigheid van beide lijnen, én van het elkaar kruisen dier lijnen bij Kuyper, een voorbeeld, dan wijzen we op volgende merkwaardige uitspraak van dr A. Kuyper: „Ware geen gemeene gratie ingetreden, dan zou het oordeel en de straf in het Paradijs terstond finaal zijn ingegaan, en het Paradijs weggezonken zijn in de hel, om ons allen saam terstond en voor altoos met den eeuwigen dood te overstroomen" (II, 528).

Vluchtige lezing zal geneigd zijn, deze uitspraak aan te zien als typeerende voor de eerste lijn. en zeggen: welaan, geef nu een citaat voor de tweede.

Wie echter nog even rustig de coupure beziet, erkent dadelijk, dat in haar de tweede lijn dwars door de eerste heen loopt, en dat deze „schets" van wat er „zóu" gebeurd zijn, indien de wereld niet door gemeene gratie was gespaard, het kruispunt van beide lijnen doet zien.

Men lette maar in het citaat op de woorden: „ons allen"; zij impliceeren toch de natuurlijke evolutie van het menschengeslacht uit het gevallen eerste menschenpaar. Ware de wereld dadelijk na den val finaal ter helle neergestooten, dan zouden er twee menschen in die hel gekomen zijn. Van „ons allen" ware dan < geen sprake ooit geweest. In een niet door „gemeene gratie" na den val gecontinueerde of gespaarde wereld nog van „ons allen" te willen spreken, dat ligt dus op de tweede lijn. Volgens deze immers zou er wel een wereld gebleven zijn, doch dan een slechte, schier ondragelijke, met veel minder kansen en mogelijkheden, en met bij lange na niet zóó rijke ontplooiing van schoonheid, orde, samenlevingskrachten enz., als „wij allen" thans nog voor onze oogen zien.

Wij vragen niet naar nadere détails, en stellen dus óók de kwestie niet: kón de menschheid zich uitbreiden, en vermenigvuldigen zonder cultuur? en heeft zij, om maar iets te noemen, b.v: de periode van den zondvloed kunnen „halen" zonder cultuur? Neen wij vragen niet. Wij wijzen alleen maar op de beide elkaar kruisende lijnen in Kuyper's schets eener (hypothetische) niet na den val geconserveerde wereld.

We komen ze overal tegen.

Zie, met hoe forsche hand op een andere plaats de eerste lijn weer wordt getrokken: zonder gemeene gratie zou Adam aanstonds zijn gestorven; en dan is de conclusie, die Kuyper trouwens zelf onmiddellijk trekt, dat er van „ons aUen" geen sprake zou geweest zijn; immers: dan zou „geen onzer op aarde ooit geboren zijn geweest" (I, 95). Dan zou dus ook alle ontwikkeling zijn uitgebleven.

Daarnaast evenwel trekt Dr Kuyper een andere lijn: het: „geen enkele ontwikkeling" maakt daarbij plaats voor het: „zoogoed als geen ontwikkeling". „Ware de gemeene gratie in het Paradijs na den val niet tusschenbeide getreden, dan zou de ontwikkeling van ons menschelijk leven zeo goed als geene zijn geweest; tegenover de natuur zou de innerlijk geheel verwoeste mensch zoo goed als machteloos hebben gestaan" (I, 453, oude druk).

Dit de tweede lijn volgende beeld eener gemeenegratie-looze werkelijkheid strijdt met het andere, dat in het verlengde van de eerste ligt; volgens het eerste toch zou de mensch van alle ontwikkelingsmogelijkheid zijn uitgesloten geweest, en zou hij ook niet „tegenover" de „nauur", doch „in" de „gevangenis" (de hel) geweest zijn.

En, als om de tegenstrijdigheid nog scherper e markeeren, elders (I, 4^) lezen we — en het

trekt de tweede lijn met nu wel algeheele verloochening der eerste zoo mogelijk nog forscher: „stel u nu slechts een oogenblik voor, dat er geen gemeene gratie ware uitgegaan, en dat in geen andere dan in de particuliere genade de ontferming onzes Gods zich geopenbaard had; welke zou dan de toestand zijn gewordenl Dit valt, bij wijze van vergelijking, af te meten naar den toestand, waarin ons geslacht verkeerde, toen de zondvlo-ed intrad"; in dat tijdsgewricht immers was volgens Kuyper's meening de werking der gemeene gratie reeds verzwakt; het menschenleven van die periode geeft een beeld niet van de hel, doch van een hel-in-wording, en dan nog maar een „hel-op-aarde", hetgeen intusschen nog altijd heel iets anders is (445). Een hel op aarde? Maar hebben we wel eens even de hooge vlucht van de cultuur reeds vóór, " zondvloed ons ingedacht?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's