Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

INDRUKKEN VAN DE GENERALE SYNODE. III.

Er waren verschillende voorstellen ter tafel, die met name met de Chr. Geref. Kerk contact gezocht en besprekingen geopend willen zien; en ook enkele andere, die contact wilden zien gezocht met allen, die in de zelfde gebondenheid aan Gods Woord en de Belijdenis wenschen te leven.

De rapporteerende commissie, waarvan ds F. de Vries woordvoerder was, wilde het streven, te komen tot kerkelijk samenleven van alle kerkformaties of groepen, welke zich met woord en daad stellen op de basis van Gods Woord, van de Drie Formulieren van Eenigheid en van de Kerkenordening, van harte onderschrijven, vooral omdat Gods Woord hiertoe dringt.

Alleen werd hierbij terstond door haar opge­ merkt, dat we hier niet mogen denken aan een eenheid zonder meer, of aan een van buiten geforceerde eenheid zonder innerlijke gemeenschap. Neen, zoo zei ze, hier gaat het over een eenheid, die gegrond is in de prediking der apostelen: zij, die door hun woord in Christus gelooven, zijn daardoor, of, zooals het in het verband wordt gezegd, doordat ze geheiligd zijn in Gods Waarheid, één.

Ook onze behjdenis dringt hiertoe, aldus de commissie, denk maar aan art. 28 van de Ned. Geloof sbehjdenis: „Wij gelooven, dat niemand, , van wat quaUteit of staat hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan, maar dat zij allen schuldig zijn, zichzelven daarbij te voegen, onderhoudende de eenigheid der Kerk".

Dienovereenkomstig hebben onze vaderen in 1834 verklaard „tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde lidmaten en zich ie willen vereenigen met elke op Gods onfeilbaar vYoord gegronde vergadering " (Acte van Afscheiding of Wederkeer).

Sedert is de begeerte naar kerkehjke samenleving van allen, die staan op den grondslag van vjods Woord en de behjdenis, in onze Kerken levendig gebleven, en heeft onder den zegen des Heeren üok enkele malen geleid tot vereeniging van wat cevoren 'kerkelijk gescheiden • leefde. En al is dat verlcingen ook wel eens ingezonken, en het gevaar groot geweest, dat onze Kerken tevreden zouden zijn met het bereikte, door de gunst des Heeren over ons is vooral de laatste 20 jaar de drang naar Kerkelijk samenleven van wat bijeenhoort, sterk coegenomen. Dat tegen de binding aan zékere leeraitspraken bezwaax werd gemaakt, geschiedde mede, omdat duideüjk was, dat d^ vereeniging met de vJhr. Gereformeerden daardoor zou worden verhinderd. Dr S. O. Los CS. brachten dit argument met zooveel woorden in hun bezwaarschrift naar voren. Ja, ook van de vrijmaking moet worden gezegd, dat zij niet in de laatste plaats geschiedde om aan het sectarisme, dat in de Geref. Kerken door de „binding" was ingedrongen, zich te ontworstelen, en den weg open te houden voor de kerkelijke eenheid van alle Geref. behjders. In de „Acte van Vrijmaking of Wederkeer" werd dan ook aanstonds dit motief op den voorgrond gesteld.

Het stemt — nog steeds laten wij het rapport spre-. ken — dan ook tot dankbaarheid, dat — waar Gods Woord de eenheid van allen, die voor de Schrift buigen, eischt, waar ook onze belijdenis daarop aandringt, waar sedert de Afscheiding die drang naar eenheid, zij het in zwakker of sterker mate, heeft geleefd, en waar met name de jongste gescliiedenis onzer Kerken sterk in deze richting wijst, — reeds op de eerste gewone Synode onzer Kerken na de vrijmaking verschillende voorstellen zijn gedaan om contact te zoeken en besprekingen te openen met andere Gereformeerde Kerkformaties.

Maar nu is er de vraag: met wie is thans contact te zoeken?

De commissie was van oordeel, dat het raadzaam is, indien we ons daarbij voorloopig beperken tot de Chr. Geref. Kerk, en wel op de volgende gronden:

I. Vanuit onze Kerken wgrd met name aangedrongen op het openen van bespreking met de Chr. Geref. Kerk.

n. Reeds hebben in verschillende plaatsen besprekingen • plaats gevonden tusschen de Kerkeraden van onze Kerken en van de Chr. Geref. Kerk.

in. Dat we allereerst contact zoeken met haar, ligt voor de hand, omdat de Chr. Geref. Kerk, evenals onze Kerken, volkomen onderschrijft, wat in 1834 in de „Acte van Afscheiding of Wederkeer" is gezegd. «^

IV. Hoezeer ons hart ook uitgaat naar vereeniging van alle Geref. behjders, den eersten tijd zal het zoeken van contact met oiïze Chr. Geref. broeders onzlte geheele aandacht vragen.

V. Hier , komt nog bij, dat het, wat de Geref. behjders in de Ned. Herv. Kerk betreft, in de tegenwoordige omstandigheden wel mogehjk zal zijn besprekingen te openen over kerkelijk samenleven met personen of groepen in die „Kerk", maar niet met de „Kerk" als zoodanig, daar deze, hoewel de belijdenis formeel niet afgeschaft hebbende, deze toch niet heeft gehandhaafd.

Rest nog de vraag, op welke wijze dit het beste zou kunnen geschieden. De commissie bleek van oordeel, dat de Synode goed zou doen deputaten te benoemen en zich te wenden tot de Synode der Chr. Geref. Kerk met het verzoek, dat ook zij deputaten aanwijze, opdat deze deputaten met elkaar nagaan, wat ons verdeeld houdt en wat ons vereenigt, en middelen beramen, die kunnen leiden tot opheffing van de kerkelijke verdeeldheid en tot kerkelijk samenleven.

Op deze wijze zou voorkomen worden, dat er een eenheid van bovenaf werd opgelegd. Immers onzerzijds is reeds gebleken, dat de drang naar kerkelijk samenleven in de Kerken leeft. Indien het genoemde verzoek de Chr. Geref Kerk , berèikt, dan kunnen de plaatselijke Kerken daar zich ver uitspreken en de Synode hagr beslissing nemen. ocht die beshssing inhouden een ingaan op ons verzoek, dan kunnen deputaten aan het werk gaan. Leidt dit contact, zooals we hopen en bidden, tot et doen van voorstellen, dan kunnen de deputaten ie wederzijds bij hun Kerken indienen, deze zich erover uitspreken, waarna de beide Generale Syodes de beslissing kunnen nemen.

Zoo wordt geen enkel besluit genomen, dat niet i de mindere vergaderingen is voorbereid.

Het kwam de commissie voor dat de door de Synode te benoemen deputaten een ruim mandaat moeten ontvangen inzake'de wijze, waarop zij'het contact met de deputaten der Chr. Geref. Kerk zullen oetenen.

Zooals bekend, heeft de Synode van de Chr. Geref Kerk van 1934, en ook die van 1937, bezwaar genad deputaten te benoemen om met de onze samen te s p r e k e n.

ivien voelde het van die zijde als een bezwaar, dat er onzerzijds niet was geantwoord op het Rapport, uitgeöracüt aan de Synode van 193'/, bevatcende een „Breeder omschrijvmg van de gronden waarop het antwoord van üe Cnnstelijke Gereformeerde ' Kerk, Syn. 1934, aan de Gereformeerde ±i.erken rust".

Onze Synode besloot in 1939 (Acta, Art. 89): "4. de deputaten te continueeren met de opdracht om,

a. Wanneer de Synode der Christehjke Gereformeerde kerk alsnog zich bereid mocht verklaren een samenspreking te hebben over de ingebrachte bezwaren, deze met haar of de door haar daartoe gemachtigde deputaten te houden ".

Een voorstel Schilder-Duursema öm onze deputaten te machtigen „ook tot het voeren van officieuze schriftelijke correspondentie, indien 'blijken mocht, dat ook de a.s. Synode der Christelijke Gereformeerde kerk alleen langs dezen weg met ons handelen wil" en dit aan de Synode der Christehjke Gereformeerde kerk mee te deelen, was te voren verworpen.

Door dit afwijzen van schriftehjke correspondentie is er van een verder contact tusschen de Christelijke Gereformeerde kerk en onze Kerken tot dusver niets gekomen.

Ten einde dit voor de toekomst te voorkomen, gaf de commissie in overweging, de te benoemen deputaten te machtigen, zoowel tot naondelinge samenspreking als tot schriftelijke gedachtenwisseling.

Op grond van deze overweging stelde de commissie voor, het volgende te besluiten:

De Synode enz. -

kennis genomen hebbende van de voorstellen van de part. Synodes van het Noorden, van Overijsel en Gelderland, van Utrecht, van Zuid-Holland, en van de Kerk van Dordrecht, inzake het zoeken van contact met Kerken die zich met woord en daad stellen op den grondslag van Gods Woord en de Drie Formulieren van Eenigheid;

gedrongen door het Woord des Heeren (o.a. Joh. 17 : 20 en 21; Phil. 2 : 1 en 2; Ef. 4 : 3-6) en door de daarop rustende belijdenis (o.a. Art. 28 van de Ned. Geloofsbeüjdenis) te staan naar kerkelijk samenleven met allen, die met ons door één Geest één Heere aanbidden en éénzelfde geloof belijden;

hierbij zich wetend in de hjn der Vaderen, die reeds in de „Acte van Afscheiding of Wederkeer" verklaarden „tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereform|, erde lidmaten en zich te willen vereenigen met elke op Gods Woord gegronde vergadering";

en thans als eerste gewone Generale Synode na de vrijmaking de in de „Acte van Vrijmaking of Wederkeer" uitgesproken bereidheid ook voor de hare erkennend, 8.1s daar gezegd wordt: „bereid zijnde, zoo haast als men dit hebben kan, gemeenschap te willen oefenen met allen, die in de eenigheid der Leer welke naar den Woorde Gods is, met ons willen leven of gaan leven in een aangenomen of wederom aan te nemen Kerkenordenkig, op dat Woord gegrond";

besluit — om practische redenen voorshands zich daartoe beperkende — contact te zoeken met de Christelijke Gereformeerde Kerk, die met ons staat op dezelfde basis van Gods Woord en de Drie Formulieren van Eenigheid, terieinde in den weg van samenspreking of correspondentie na te gaan, wat ons vereenigt en wat ons nog verdeelt, en gezamenhjk middelen te beramen, die onder den zegen des Heeren kunnen leiden tot Herkelijk samenleven. Ter uitvoering van dit besluit wendt de Synode zich tot de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk met het verzoek, om 's Heeren wil met ons in contact te treden in dier voege, dat door beide SjTiodes deputaten worden benoemd met opdracht, gezamenlijk, hetzij mondeling, hetzij schrifteUjk, te dezer zake voorloopig overleg te plegen, en aan hun respectieve Synodes van hun bevindingen rapport uit te brengen en eventueel voorstellen te doen, en benoemt, in afwachting van het antwoord er Synode van de Christehjke Gereformeerde Kerk,

harerzijds een 8-tal deputaten met zoodanige opdracht.

Deze conclusies zijn met kleine toevoeging — die hier is opgenomen — na een zeer interessant debat aanvaard. Het v/as een mooie avond, en de assessor sprak uit aller geest, toen hij in het dankgebed de begeerte uitsprak dat het nu niet bij een besluit zou blijven, doch dat er gewerkt zou. worden.

OVER „1905".

Ter synode waren ingekomen een drietal stukken, welke betrekking hebben op de verklaring door de synode onzer kerkon van het jaar 1905 blijkens art. 158 harer Act? , afgelegd.

Het eerste stuk was van de j> art. synode van Overijsel en Gelderland en behelsde het vooi»tel „de verklaring van 1905 niet langer te handhaven".

Deze synode grondde haar voorstel op de volgende overwegingen: -

a. omdat „haar terminologie noch Schriftuurlijk noch confessioneel is";

b. omdat de verklaring „innerlijk tegenstrijdig" is, en

c. omdat zij „de hereeniging verhindert raet alle Kerkformaties, die zich met woord en daad stellen op de basis van Gods Woord, zooals dat beleden is in de Gereformeerde belijdenisgeschriften". '

Het tweede stuk was van de particuliere synode van Zuid-Holland „naar aanleiding van het voorr stel van de part. synode van Overijsel en Gelderland" om „de verklaring van 1905 in te trekken".

En het derde stuk was een voorstel van de classis Groningen, dat de Generale synode „een commissie zal benoemen om het voorstel Overijsel- Gelderland inzake 1905 eens grondig té onderzoeken, met tijdige toezending der rapporten aan de kerken".

De rapporteerende commissie, die we — evenals inzake de kwestie-Chr. Geref. Kerk — hier weer grooter.deels aan het woord laten en waarvan ds C Vonk woordvoerder was, begon met een opmerking over het motief ontleend aan , , de hereeniging met alle kerkformaties die zich met woord en daad stellen op de basis van Gods Woord, zooals dat beleden is in de Gereformeerde belijdenisgeschriften". Zij had zeker waardeering voor dit motief. Wanneer straks bij samenspreking met anderen mocht blijken, dat een oude steen'des aanstoots was uit den weg geruimd, zouden we ons daarover stellig mogen verheugen. Toch zuUen we ons moeten wachten voor den schijn van ons door een nuttigheidsmotiefte laten beheersch en. Ook al zou er, om concreet te spreken, geen Christelijke Gereformeerde kerk besta9, n, zoo zouden de verzoeken tot deze generale synode gericht, zich uit te spreken over de in 1905 afgelegde verklaring, nog wel ter dege zin hebben en, indien billijk bevonden, dienen te worden ingewilligd.

Vervolgens legde de commissie zich de vraag "roor, of het noodig was, dat eerst door onze generale synode een commissie werd benoemd, welke tot taak zal hebben „het voorstel Overijsel-Gelderland inzake 1905 eens grondig te onderzoeken, met tijdige toezending der rapporten aan de kerken", alvorens zij inzake de verklaring van 1905 een uitspraak zal doen.

De noodzakeliikheid van het instellen van zulk een studiecommissie en rondzending van haar rapport aa^i de kerken zag de commissie niet in. Zij herinnerde aan het uitvoerig onderzoek naar geschiedenis, karakter en bedoeling der Utrechtsche verklaring van 1905, hetwelk door prof. Holwerda, prof. Veenhof, dr R-. J. Dam was ingesteld. Zij wees er op, dat van dit voort'-effeUjk werk in onze kerken alom ernstig kennis is genomen. Reeds daarom Mu haars inziens een besluit betreffende de genoemde verklaring, indien het door de generale synode van dit jaar genomen werd, niet overijld genoemd kunnen worden. Maar zij wees bovendien naar de eigen Acta onzer synode van 1905, waaruit karakter van en bedoeling met de tosa afgelegde verklaring gemakkelijk zijn te kennen.

Uit de Acta der generale sjrnode van De G«refo¥meerde Kerken gehouden te Utrecht in het jaar 1905 blijkt immers duidelijk, dat met het afleggen van de in art. 158 opgenomen verklaring, niets anders is bedoeld daji in de s p a n n e n d e situatie van die dagen zekere onrust weg te nemen. Zoo sprak reeds bij de opening der synode de voor.Titter der roepende kerk den wensch uit, dat „alle woeling en tvidsting hier haar einde mochten nemen". De" commissie, welk; e inzake de geschillen over hot dusgenaamde „infra- en supralapsarisme", de dusgenaamde „eeuwige rechtvaardigmaking", de dusgenaamde , , onmiddellijke wedergeboorte" en de dusgenaamde „veronderstelde Wedergeboorte" had te dienen van praeadvles, sprak als haar oordeel uit, en blijkens art. 124 der Acta was zij daarin geheel eenstemmig, dat „het noch noodig noch wenschelijk is voor een Generale Synode om over deze geschillen een definitieve uitspraak te doen, ja zelfs dat een Synode dit niet doen kan of mag", zie bladz. 206 der Acta alsmede bladz. 207, waar dit oordeel nog tweemaal wordt herhaald. Allerminst werd dus voorgesteld een oordeel uit te spreken aangaande de Leer. Zelfs werd er voor gewaarschuwd toch geen veroordeeling te geven van eenig gevoelen bij de genoemde leer geschillen betrokken. Wel werd de raad gegeven een „korte verklaring" te geven, doch alleen „ter geruststelling van de consciëntiën.en om alle eenzijdigheid in het voorstellen van sommige leerstukken te voorkomen". Acta bladz. 206. Doch ook dan was vooraf nog het voorbehoud aanbevolen, en dit voorbehoud is blijkens art. 157 der Acta later door de synode overgenomen, dat „de libertas prophetandi", welke door „onze Gereformeerde kerken" „in alle landen en in alle tijden ten opzichte van deze geschillen" was „gehandhaafd" zou blijven bestaan, Acta bladz. 206. En ten overvloede heeft blijkens art. 149 der Acta een lid dezer prae-advlseerende commissie in openbare zitting de verklaring afgelegd, dat hij het rapport dezer commissie alleen voor zijn rekening wilde nemen, om, dat het ten doel had onrust te stillen en vrede te stichten, of, zooals hij het woordelijk uitdrukte, „dat hij het rapport mede onderteékend had, alleen omdat hij daarin een grondslag tot pacificatie wensohte te zien".

Wanneer — aldus nog steeds het rapport — deze generale synode dus handelt in den geest van art. 46 der kerkenordening en eenvoudig kennis neemt van hetgeen door haar voorgangster in het jaar 1905 „afgehandeld" is, zoo zal het haar duidelijk zijn, dat laatstgenoemde synode niet genomen heeft een besluit betreffende de leer, evenmin ten aanzien van eenig gevoelen, bij de toenmalige leergesehillen betrokken ten principale uitspraak heeft gedaan, doch slechts een pacificeerende verklaring heeft afgelegd, teneinde de beroering, welke naar aanleiding van deze leergeschillen in onze kerken verwekt was, te bedaren.

Dat de verklaring van 1905 het bovenomschreven karakter droeg en de zooeven genoemde bedoeling had, wordt voorts bevestigd door hetgeen in de jaren kort na 1905 is geschied. Meer dan eens heeft iemand zich veroorloofd openlijk critiek op deze verkla'riijg te oefenen, maar dat hij deswege werd bemoeihjkt of ook maar door een kerkelijke vergadering ter verantwoording werd geroepen, is ons niet b? keld. Ongetwijfeld zouden, indien de verklaring van 1905 bedoeld was als een kerkelijk stuk van, confessioneel gezag, de kerkelijke vergaderingen van nalatigheid in haar dienst niet vrij te pleiten zijn geweest. Gezien echter het ware karakter der Utrechtsche verklaring w«s dit thans niet het geval.

Trouwens niet alleen blijkens haar zooeven beschreven ontstaansgeschiedenis en haar latere wederwaardigheden, maar ook blijkens haar inhoud is de verklaring van 1905 geenszins zulk een geschrift van confessioneelen aard geweest. Zoo zijn b.v. termen als objectief en subjectief, welke aan het wetenschappelijk spraakgebruik zijn ontleend, in een belijdenisgeschrift zeker niet op hun plaats. Zoo wordt omtrent Gods Woord in Rom. 4 : 25 en omtrent onze Nederl. Geloofsbel. in Art. 20 een stellige uitspraak gedaan, welke zacht gezegd, aanvechtbaar is. Zoo wordt in de punten 3 en 4 der Utrechtsche verklaring het woord „wedergeboorte" in geheel anderen zin gebruikt dan in Zondag 3 en 33 van den Heidelb.' Catechismus, in art. 24 en 35 van de Ned. Geloofsbelijdenis en in hoofdstuk m-IV der Dordtsche Leerregels. Zoo is de uitdrukking „volgens de belijdenis onzer Kerken" in punt 4 bepaald onverantwoord. En zoo heeft geheel het 4de punt op sommigen niet zonder reden den indruk van tegenstrijdigheid gemaakt. De synode van Overijsel en Gelderland heeft — nog steeds spreekt het rapport — onzes inziens gelijk, wanneer zij de taal door de Utrechtsche verklaring gesproen wraakt als niet Schriftuurlijk noch confessie- ~ neel. Ook dit feit bevestigt hetgeen uit de acta van 1905 zelf te leeren valt, n.l. dat we in de verklaring der synode van dat jaar niet te doen hebben met een Gereformeerde confessie, welke een klare echo doet hooren van de Waarheid Gods, de Heilige Schrift.

De commissie meende goed te doen door allereerst nadrukkelijk op dit karakter der Utrechtsche verklaring, gelijk het gekend wordt uit Acta, geschiedenis en inhoud, te wijzen. Alvorens, zoo zei de rapporteur, nog steeds hier aan het woord, alvorens vrij ons van iets losmaken, behooren wij immers ter dege te zien waarvan wij ons losaken. Een dier, dat men zich heeft aangeschaft ls ezel, kan men niet afschaffen als paard. Van emand, die in ons huis verkeert als dienstbode, an men niet scheiden als van zijn echtgenoote. f het zou moeten zijn, dat men inmiddels met haar

in het huwelijk was getreden en haar van dienfïtmaagd tot huisvrouw had verheven.

Inderdaad is iets dergelijks der Utreohtsche verklaring te beurt gevallen. Openlijk is zij in de veertiger jaren dezer eeuw tot een kerkelijk stuk van confessioneel gezag, immers als Uitdrukkende „Groddelijke waarheid", verheven. Wö behoeven niet meer te betoogen, dat dit evenwel geschied is in flagranten strijd met naar eigen aard en oorspronkelijke bedoeling, doch slechts kort de feiten te vermelden. De wensch van den praeses der generale synode van 1905 geuit in diens slotwoord, nml. „dat sprekers en schrijvers toch geen willekeurige interpretatiën zouden geven van de besluiten der synode", Acta bladz. 93, is niet geëerbiedigd door de synoden te Sneek-Utrecht en te Utrecht gehouden, met slechts korte tusschenpoozen gedurende de jaren 1939 tot '46. Eerst is slechts een enkel onderdeel van de Utrechtsche verklaring, nml. een stuk uit pimt 4, met bindend confessioneel gezag bekleed, doch tenslotte ontving de - gansche verklaring de, gezien haar karakter en doel, twijfelachtige eer van uitgeroepen te worden tot „Goddelijke waarheid", welke het kerkvolk moest belijden en welke de kerkelijke vergaderingen dienden te handhaven zoo noodig, gelijk metterdaad geschied is, met schorsing van reeds dienende en wering van aanstaande ambtsdragers, die niet bereid bleken aan de Utrechtsche pacificatieverklaring de eere van Goddelijke waarheid te bewijzen. Hierdoor is aan deze Utrechtsche verklaring onrecht aangedaan, zooals men een ezel onrecht aandoet, wanneer men hem tot paard verheft. En onze generale synode moge nu maar bewaard blijven voor het plegen van soortgelijk onrecht, waaraan men zich schuldig maakt, wanneer men den ezel de twijfelachtige eer aandoet van hem als paard af te schaffen. Zoo moge ook onze generale sjmode zich niet er toe laten verleiden de Utrechtsche verklaring anders te zien, dan gelijk zij is en indien de synode zich van haar losmaakt, zich niet van haar te laten scheiden als van een confessioneel geschrift, doch haar slechts congé te geven als een pacificatiemiddel, dat, nu nog gezwegen van z'n inhoud, thans volstrekt overbodig is niet alleen, maar tengevolge van een haar later opgedrongen, met haar waren aard strijdige karakter en beteekenis, zelfs verre van ongevaarUjk . is geworden.

Over het laatste, de gevaarlijkheid en overbodigheid, nog het volgende, aldus het rapport. Er zijn — zoo merkte de rapporteur op — er zijn niet veel woorden meer noodig om nog verder te herinneren aan de jammerlijke gevolgen van de totale miskenning van het karakter der Utrechtsche verklaring. Terwijl het ware „1905" bedoelde den vrede te stichten, heeft de aanranding van zijn karakter het plegen van groot onrecht mogelijk gemaakt een oorlog ontketend. De Utrechtsche verklaring is, in flagranten strijd met haar aard en doel, aangegrepen als een wapen in de hand van juist dat leerstelsel, dat in 1905 er door tot matiging was gemaand en is misbruikt als een middel om trouwe behjders uit te bannen. Wanneer een kerkelijk stuk daartoe aanleiding geeft, en dat de Utrechtsche verklaring met haar onhelderheden en dubbelzinnigheden dit deed kan niet ontkend, zoo moet het zeker gevaarlijk worden geacht.

Hierbij komt, dat wanneer we heden ten dage rondom ons zien in onze kerken, we met blijdschap mogen constateeren, dat aldaar geen sprake is van eenig leergeschil, laat staan van. een geschil over het dusgenaamde „infra- en supralapsarisme", ds dusgenaamde „eeuwige rechtvaardigmaking", de dusgenaamde „onmiddellijke wedergeboorte" en de dusgenaamde „veronderstelde wedergeboorte". Aan een pacificatieuitspraak, en zeker aan deze, hebben onze kerken thans geen behoefte.

Saamvattende merkte de commissie dus het volgende op:

Ten Ie heeft de Utrechtsche verklaring van 1905 bljükens geboorte, inhoud en vroegste geschiedenis niet het karakter van confessie gedragen. Wanneer heden ten dage iemand in gebondenheid aan Schrift en belijdenis, tegen het geheel of t^en passages van „1905" zijn eigen gedachten zou willen overstellen, zou geen kerkelijke vergadering hem deswege tot de orde lamnen of mogen roepen.

Ten 2e, terwijl men goed zou gedaan hebben de Utrechtsche verklaring als een historisch stuk, waaruit de toenmalige spanningen gekend kunnen worden, in. die waarde te laten, heeft men de geschiedenis geweld aangedaan door deze verklaring boven haar eigen niveau uit te tillen en te verheffen tot een kerkehjk stuk van confessioneel gezag.

Ten 3e heeft men van dit aldus geschonden „1905" weten misbruik te maken, en het moet erkend worden dat z'n eigen inhoud daartoe gereede aanleiding bood, als van een wapen, waardoor Gereformeerde belijders werden uitgebannen, omdat zij Gereformeerd waren.

En ten 4e hebben onze Kerken heden aan zulk een verklaring als de Utrechtsche" klaarblflkelijk is geweest allerminst behoefte, aangezien zij heden door geen leergeschil, laat staan de in 1905 aanwezige, worden beroerd.

Op grond van deze overwegingen adviseerde tenslotte de commissie te besluiten als volgt:

De generale synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen te Groningen in het jaar 1946;

gehoord de tot haar gerichte verzoeken zich uit, te spreken betreffende het al of niet voor haar kerken bindend karakter der door de generale synode van 1905 afgelegde verklaring inzake het dusgenaamde „infra- en supralapsarisme", de dusgenaamde „eeuwige rechtvaardigmaking", de dusgenaamde „onmiddellijke wedergeboorte", en de dusgenaamde „onderstelde wedergeboorte";

instemmend met het oordeel, hetwelk (Acta 1905 art. 124) met algemeene stemmen werd aanvaard door de te dezer zake rapporteerende synodale praeadviseerende commissie van 1905 "dat het noch noodig noch wenscheUjk is voor een Generale SjTiode om over deze „(immers theologische)" geschillen een definitieve uitspraak te doen, ja zelfs, dat een Synode dit niet doen kan of mag" (Acta bladz. 206/7);

tevens instemmend met het op verlangen van diezelfde commissie uitdrukkelijk iti de Acta van 1905 (art. 157) opgenomen voorbehoud, dat „de libertas prophetandi" in onze kerken gehandhaafd dient te bhjven, temeer waar deze vrijheid van profetie naar haar eenstemmig oordeel „in alle landen en in alle tijden" ten opzichte van geschillen als de bovengenoemde door de Gereformeerde kerken is gehandhaafd (vergel. Acta bladz. 207);

constateerende, dat de verklaring van 1905 blijkens officieele uitspraken dienaangaande alsmede blijkens haar inhoud en historie strikt genomen geen besluit aangaande de leer, doch aangaande de destijds aanwezige leer geschillen is geweest;

tevens constateerende, dat de synode van 1905 over deze leergeschillen geenszins ten principale uitspraak heeft willen doen (Acta bladz. 207), doch welbewust volstaan heeft met het afleggen eener verklaring „ter geruststelling van de consciëntiën en om alle eenzijdigheid in het voorstellen van sommige leerstukken te voorkomen";

Overwegende:

dat in de verklaring 'van 1905 betreffende de ier genoemde theologische vraagstukken ondercheidene uitdrukkingen voorkómen, die met goede reden kunnen en mogen en zullen weersproken orden;

dat in onze kerken betreffende de bovengenoemde punten van eenige onrust of leergeschil door de genade Gods allenninst sprake is;

dat reeds daarom voor onze kerken geen enkele reden aanwezig is aan dé verklaring van 1905 bereffende de vier bedoelde theologische verschillen eenige andere dan historische beteekenis toe te kennen;

dat de Generale Synoden van Sneek-Utrecht 1939 e.v. Utrecht 1943 e.v. en die der gebonden kerken van Utrecht 1946 de door de verklaring van 1905 aanvankelijk bereikte pacificatie hebben verbroken door eerst aan een onderdeel en later ook aan het geheel van deze verklaring in feite het gezag van een vierde belijdenisgeschrift toe te kennen en door deswege ambtsdragers te schorsen of af te zetten en candidaten, te weren, die, toen zulks van allen en ook van hen hetzij uitdrukkelijk geeischt, hetzij verwacht werd, niet in staat beleden te zijn hetzij aan dit onderdeel hetzij aan dit geheel de eere van Gods Woord of van een daarop gegrond formulier van eenigheid te geven, en ook door nog in 1946 de op dezen grond uitgesproken schorsingen en geschiede weringen uitdrukkelijk goed te keuren;

dat het bovendien tegenover de misbruiken en zonden van de sjT^oden van 1942 tot 1946 geraden is vast te leggen, dat de kerken ten aanzien van de zoo even bedoelde punten genoeg hebben aan de Heilige Schrift en de Drie' Formulieren vaa Eteuigheid;

om welke redenen een nadere uitöpraaik onzerzijds gewenscht geworden is,

besluit uit te spreken, gelijk zij mits dszsn doet:

A. dat de verklaring der Generale Sjmode van Utrecht 1905 betreffende het dusgenaamde „infraen supra-lapsarisme", de dusgenaamde „eeuwige rechtvaardigmaking", de dusgenaamde „onmiddelhjke wedergeboorte", en de dusgenaamde „onderstelde wedergeboorte" veelszins onjuist is, en daarom' reeds als pacificatieformule ondeugdelijk is.

B. dat deze verklaring door onze kerken niet meer voor haar rekening wordt genomen.

Tot zoover het rapport. De conclusies werden aanvaard met algemeene stemmen. De debatten zijn uitvoerig en leerzaam geweest. Dat „1905" zou vallen was te voorzien. Het was slechts de vraag op welke gronden dit zou geschieden. En te dien aanzien is het rapport zeer voorzichtig. Moge de beslissing aan de kerken, ook in haar toekomst

ten zegen blgken.

OORZICHTIG. ,

Het is onloochenbaar de bedoeling van meer dan één figuur in de synodocratische gemeenschap, egenen die met de in eersten aanleg geschorsten het verband hebben hersteld, weer te kunnen ontvangen ih hun kring, maar dan zóó, dat de geschorsten, die men het eerst aanpakte, buiten blijven staan. De stroom van soms belachehjke venijnigheden (soms uit de pen van ongenoemde zegslieden gevloeid) over bepaalde personen spreekt hier des te meer, naarmate het ontzeilen van him probleemstelling meer opvallend is.

In deze richting werkt — bij velen onbedoeld — de poging tot het leggen van plaatselijk contact tusschen synodocraten en getrouw gebleven gereformeerden. Het ge^'aar, dat we signaleeren willen, kan worden gedemonstreerd aan volgend persbericht:

De kerkeraad der Geref. kerk van' Smilde heeft in verband met de beslissingen van de appèl-synode zich tot den kerkeraad van Assen gewend t.a.v. de schorsingen mede door hem aldaar verricht, teneinde deze zaak nader te overwegen en zoo mogelijk tot opheffing der schorsingen te komen. Van den kerkeraad van Assep kwam bericht bij Smilde binnen, dat samenspreking met den, kerkeraad

der Geref. kerk onderhoudende artikel 31 K, 0. is gezocht. Tot zoover het bericht.

Laat alle kerkeraden bedenken, dat iedere predikant, elke candidaat, dus ook de van den kansel geweerde, voor alle kerken rechten hadden, en dat de hoogleeraren, dus ook de geschorste, in dienst van allekerken stonden. Met andere woorden: de kerken van Assen en Smilde — en al de andere — hebben óók te mBaken met de uit hun dienst gestooten hoogleeraren en de van hun kansels afgehouden dienaren en candidaten van andere plaatseri.

Men bl^jve Tfoorzichtig.

Temeer tegenover synodocraten.

Eerst hebben zij gezegd: de SYNODE beslist; wat de synode besluit, dat hebben tegelijkertijd ALLE kerken besloten; ratificatie is niet noodig en niet ^ns geoorloofd. Toen werden dus plaats e 1 ij k e initiatieven gesmoord, en ondergeteekende werd zelfs geschorst omdat hij ten aanzien van een afgehandelde zaak die initiatieven wilde opwekken.

Maar thans begint men van diezelfde zijde plaatselijk te werken. En de synodocratische synode benoemt deputaten die met de deputaten van onze synode zouden willen samenspreken. Maar zelfs vóórdat ónze synode over de kwestie van een samenspreking van wederzij dsche synodale deputaten kon praten, is men ini plaatselijke kerken al bezig. En daarbij worden krachtens besluit der synodocratische synode dezelfde deputaten van synodocratische zijde ingeschakeld. Voordat ze met onze synodale deputaten eventueel zouden kunnen spreken, worden ze reeds in plaatselijke kerken ingehaald en worden onze kerkeraden indirect door hen beïnvloed.

Scherper gezegd: NAAR BINNEN zeiden de synodocraten in de schorsingsdagen: kerkeraden moeten wachten op hun synode, en zijn in haar begrepen.

Maar NAAR BUITEN zeggen diezelfde synodocraten in een poging tot losweeking van den band tusschen de vrijgemaakten onderling: K e r k e r a- d e n (van vrijgemaakten) behoeven h © e 1 e- maal niet te rekenen met hun, synod e, en zijn niet i n h a a r begrepen.

.Voorzichtig, — zou ik dus willen zeggen.

Het kerkverband is voor ons geen afgod, doch het is voor ons vrèl een schepsel Gods. En wij mogen het dus nooit te niet doen of negeeren. Vooral niet op aandrang van synodocraten die het eerst tot idool verMeven en toen hun afgod gingen ver­

branden. •

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's