Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NATUURVERBOND EN GENADEVERBOND, DE PARADOXALE GARANTIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NATUURVERBOND EN GENADEVERBOND, DE PARADOXALE GARANTIE.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indien deze ordeningen (van zon, maan en sterren) wijken zullen van voor mijn oog, luidt het woord des Heeren, dan zal ook het zaad van Israël ophouden een volk te zijn voor mijn oog, al de dagen. Indiöi gij mijn verbond met den dag en den nacht kunt te niet doen, dat er geen dag of nacht zijn op hunnen tijd, daa zal ook mijn verbond met David, mijn knecht,

(Zie volgende pagina.)

teniet gedaan worden Indien Ik mijn verbond met dag en nacht, de inzettingen van hemel en aarde, niet gemaakt heb, dan zal Ik ook het zaad van Jacob en David, mijn knecht verwerpen. Jer. 31 : 36; 33 : 20, 21, 25, 26.

Van een „verbond" spreekt de Schrift in allerlei zin. Zij kent een Verbond van God met God in de drieeenigheid. Daar zijn de partijen volkomen gelijk in waarde, betrouwbaarheid, heerlijkheid, souvereiniteit.

Zij kent ook een verbond van God met menschen, in de geschiedenis opgericht. Daar zijn de partijen aan elkander ongelijk. Maar het zijn toch p a r t ij e n, allebei; de ééne, God, is het door vrije keus, de andere werd het door Goddelijke beschikking. Maar ze werd het dan ook werkelijk door die beschikking. Ze kon het worden: ze was geschapen tot verantwoordelijkheid en vrijheid.

De Schrift kent ook een „verbond" van God „met" stonmie, onbewuste, onpersoonlijke creaturen, zon, maan, sterren, dag en nacht, aarde en hemel. Maar in dit laatste geval zijn die schepseleïi, strikt genomen, geen „partij"; ze kunnen niet kiezen, niet beslissen, niet ja of neen zeggen. Ze kunnen God kennen noch bekennen.

Toch wordt ook in dit laatste geval het woord „verbond" gebruikt. Het punt van vergelijking tusschen het een en het ander ligt dan in de vastheid, de onverbrekelijke wetmatigheid, de betrouwbaarheid, gelijk God zelf ze verklaart in en door zich zelf.

Van hier uit wordt doorzichtig Gods spreken over een „verbond", met dag en nacht, met zon, maan en sterren, ook in Jeremia's profetie. Van dat „verbond" gaf de Schrift eerst in GenesiS 1, en later in Genesis 9 den inhoud te kennen. Het eerste hoofdstuk verhaalt ons de schepping van hemel en aarde, en zegt ons, dat dag en nacht, en de beweging der hemellichamen, in hun verschijnen en verglijden zijn bepaald door Gods scheppingswil. En het tweede hoofdstuk, ons verplaatsende in het oogenblik van de uit den zondvloed herrijzende wereld (vgl. 8 : 22) garandeert ons, dat tot aan den jongsten dag regelmatig dag en nacht, en ook lente, zomer, herfst en winter elkander zullen opvolgen. Het geschapene wordt ook voor de herrezen wereld geconserveerd.

Nu was er een tijd in de kerk, dat men ging twijfelen aan Gods g e n a d e verbond. Met name Jeremia hoorde dien twijfel zich lucht geven. Tot de weldaden van het genadeverbond in zijn toenmalige bedeeling behoorde ook, dat het huis van David zou regeeren: Davids „lamp" zou altijd branden; en dat het altaar blijvend door L e v i's priesterschare zou worden bediend. Een - penaanent koningschap, en een permanent priesterschap.

Maar de belegering van Jeruzalem, de capitulatie der stad, de verovering van Sions berg, de ballingschap, die Abrahams kinderen in boeien deed gaan, had die niet een eind gemaakt aan de konings-èn aan de priesterdynastie? 't Scheen kwalijk te loochenen. Toen-Jeremia, door Goddelijke openbaring dienaangaande onderricht zijnde, vóórdat de stad genomen was, haar ondergang had aangekondigd, toen was hij deswege in de gevangenis geworpen: geschorst en afgezet, door de kerk. Maar hij had sindsdien gelijk gekregen in de f e i t e n. En dezelfde mensclien, die hem hadden gevangen gezet, sloegen toen in het andere uiterste over; ze gingen toen zeggen: de Heere heeft David en Levi toch heusch verworpen; het verbond der genade is fictief gebleken; wij geloofden aan zijn vastheid, maar vpfl hebben ons vergist.

Niet, dat ze nu acihteraf Jeremia met berouw om vergeving vroegen. Dat in geen geval, want ze stonden nog vreemd tegenover het vervolg van zijn profetie. In dat vervolg had hij voorzegd, dat de balling-Bchap toch winst zou brengen; dat de ontkleeding de weg der bekleeding zou zijn; dat uit het vreemde land der dienstbaarheid een gemeente naar huis zou terugkeeren, die weer zocht naar de rechtvaardigheid des g e 1 o o f s, die niet met „a a n geleerde" lesjes zou opvullen de gesprekken, maar die van Gods verbond een zaak des !h a r t e n maken zou (Jer. 31). Deze profetie, die den Messias tot wegbereiding diende, den Messias evenwel „niet met u i t e r 1 ij k gelaat", niet niet Davids wereldlijke pracht noch met Levi's uiterlijke certificaten, was aan het onbekeerde volk nog niet in het hart gezonken. Het had nog geen plaats voor een Koning-Priester, die Koning zou zijn zonder Davids erfopvolging in het zichtbare, en Priester zonder Levi's erfopvolging uit een priester geslacht, een priester naar Melchizedek's ordening, zonder legitimeerende familie-papieren, „zonder vader, zonder moeder". En wijl men Hem niet kende, bleef men klagen: dat het genadeverbond toch niet soiled en de God des verbonds toch niet solidair was gebleken.

En hoor, — nu gaat God Jahwe zijn volk paradoxaal vertroosten. In een formule, die de gedaante van een eed vertoont, betuigt de Heere: zou mijn verbond met u n i e t vast zijn? Maar kijk dan eens naar zon, maan, sterren, naar dag en nacht. Die heb Ik ook geschapen. En zijn ze niet soiled? Komen ze niet prompt op tijd? 2ajn mijn n a t u u r-ordinanties niet vast en betrouwbaar? Welnu, zoo min de hemel (de natuur) ooit uit zijnen stand zal wijken, zóó min zal mijne trouw (in de genade) ooit wank'len of bezwijken.

We kennen allen die woorden van buiten.

Maar we letten niet altijd op het paradoxaal karakter van die psalmregels.

Toch zijn ze paradoxaal; in ónzen mond beteekent dit: ze zijn onverwacht, opvallend; we hebben hier een vreemde wending van woorden, van gedachten en begrippenparen.

Want dag en nacht zullen toch heusch eenmaal verdwijnen. Het verbond der genade daarentegen zal nimmer verdwijnen. De zon wordt eenmaal verduisterd, de maan wordt eens tot „bloed", de sterren worden eindeUjk „afgerukt", de elementen zullen uiteindeUjk branden, smelten, vergaan. Maar van de belofte des HEEREN in het verbond zijner genade zal geen tittel of jota ooit ter aarde vallen, 'Het natuurverbond betreft een tijdelijke, het genadeverbond een eeuwige orde. Het natuurverbond raakt de schepping; het genadeverbond de herschepping. Eenzijdig is het natuui-verbond; tweezijdig wordt het genadeverbond. Gods beschikkingen omtrent de natuur legaliseeren een tenslotte niet generaliseerende, die van het genadeverbond als 't erop aankomt, een wel degelijk generaliseerende begripsvorming. Wie louter nomothetisch de natuur beziet, vergeet de natuurUjke historie, die er wel degelijk is; maar wie bloot idiografisch het genadewerk Gods denkt te kunnen benaderen, vergist zich nog veel erger: het is ook nomotihetisch, zij het dan in een herscheppingsorde.

Dus blijft er niets anders te concludeeren, dan dat de HEERE ditmaal het meerdere garandeert en illustreert onder verwijzing naar het mindere; het rijkere onder beroep op het armere; het eeuwige met behulp van het tijdelijke verbond.

Zullen wij om deze paradox nu treuren? Als brak zij in ons denken de vastigheid?

Neen, wij zullen er alleen maar een geloofstroost uit putten. Want hoe zweert God? Wel, het is de glorie van God, dat Hij, die niemand boven zich heeft, om bij te zweren, nu zweert bij zichzelf. Zóó blijft het zijn vaderlijke goedheid, dat Hij, wanneer Hij eenmaal om onzer grovigheid wil, zijn verbond met een eed bevestigt, dan ook het meerdere demonstreert aan het mindere. Hij wil, voor vrie Hem in zijn garanties gelooft, achteraf er mee zeggen : Gij kleingeloovige, er w a s immers geen h o o g e r verbond dan het genadeverbond? Dus MOEST ik het wel garandeeren met het mindere, het lagere!

De paradox deed ons even zeer; maar achteraf springt 't geloovig hart nu op-van vreugde: wie zóó het mindere gebruikt om het meerdere ermee te verduidelijken, die heeft 't meerdere geëerdalsnooit te voren: hij kon niets vinden dat nóg meerder en nog vaster was. Het is 't „lot" van God en ook van zijn verbond, dat het hoogste zich verduidelijkt aan het minder hooge. Want hooger dan het hoogste kan ook God niet gaan. De cirkelgang is h e t symbool van den geloofsgang: God wordt bewezen met zichzelf; zijn evangelie ook. En zoo worden de lieden die Jeremia „schorsten" en „afzetten" tenslotte toch weer teruggeworpen op de leer, dat 't woord van Jeremia's God betrouwbaar is i n z i c h z e 1 f, dat zij gelooven moeten opgezag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

NATUURVERBOND EN GENADEVERBOND, DE PARADOXALE GARANTIE.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's