Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle belofjgp Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavlnek.

II

We willen nu over het boek van Dr Smilde zélf gaan spreken.

In zijn „Woord vooraf" schrijft Prof. Dijk, dat Smilde's boek geschreven is in een „milden toon".

Ik wil eerlijk opbiechten, dat ik een beetje schrok, toen ik deze woorden las! Dat kwam, omdat ik met dat spreken en schrijven over den „toon" in dezen kerkstrijd heel akelige ervaringen heb opgedaan.

Hoevaak is het me al niet overkomen dat, wanneer ik met een besten synodalen broeder over den kerkstrijd, dien we allen moeten voeren, sprak en het ging hem daarbij niet naax den vleeze, deze met een meestal niet zeer eleganten zwaai zijn aanvals-of verdedigingsfront verlegde door van de „zaak" af te Stappen en het chapitre van den „t o o n" aan te snijden. Dan wordt de „t o o n" gebruikt als een afleidingsmanoeuvre, een „afweerslag", een nevelgordijn, of hoe de camouflagemiddelen in den oorlog ook verder mogen heeten.

Maar bovendien ben ik over den inhoud van het begrip „toon", zooals vele synodale broeders dat hanteeren, allesbehalve gerust. Sommigen schijnen daaronder alleen te verstaan het gebruiken van zeer nette en naar hun natuur heel „zachte" woorden. Als zulke woorden maar gehanteerd worden is de zaak, wat den „toon" betreft, zoo denken ze, gezond. En dat ben ik heelemaal niet met hen eens. Menschen kunnen je met zachte woorden, misschien zelfs met een zekere gevoeligheid en hewogenheid, dingen zeggen, die snijden en wondei^, duizendmaal erger dan een hard en klinkend scheldwoord dat kan doen.

Laat ik een voorbeeld noemen: Is er iemand, die streelender en met meer unctie spreken kan dan Prof. Den Hartogh? Zijn z'n woorden niet zoeter dan honing en honingzeem? Maar als hij ergens zegt dat zijn bezwaarde broeders de waarheid van de verlorenheid in ziohzelf, van de verdiende hellestraf, van de onbekwaamheid tot eenig goed, en van den dood in zonden en misdaden, van de schrikkeKjkheid onzer ongerechtigheden tegenover een heilig Cïod, van onze zwakheid en nood tegenover onze doodsvijanden, in één woord het stuk der ellende op den achtergrond plaatsen. Als hij voorts betoogt dat bij die broeders de verkiezende liefde Gods, de vrije genade in Christus voor arme, des doods schuldige zondaren, de zaügheid van hem wiens zonden zijn vergeven, die van de straf voor eeuwig is ontheven, de kern van het EvangeUe, dat Christus Jeaus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken, niet genoeg tot zijn recht komt, en nog veel meer van dat fraais — dan vind ik dat mee van het scherpste en meest wondende en minst broeder, lijke van wat in de laatste jaren onder ons geschreven werd.

Zoo was ik dan tameUjk kopschuw, toen ik het donkerrood-met-goud-en boek ging lezen. Maar, ik zeg het met vreugde: mijn vrees is beschaamd geworden. Het boek van Dr Smilde is inderdaad nobel van toon. Wel is het ook van begin tot het eind doordrenkt en beheerscht door de reeks van caricatuurvoorstellingen welke onder onze synodale broeders omtrent onze opvattingen rondspoken, maar dat kan ik Dr Smilde toch niet kwalijk nemen — al zal ik ze weer moeten bestrijden. Dr Smilde kan de dingen eenvoudig niet anders zien. Vooreerst is, wat hij zegt, tengevolge van een systematisch opgezette en tot op den huldigen dag volgehouden caricaturale voorlichting onder zijn synodale medegenooten al zóó vaak beweerd, dat men, eenmaal in dien kring en onder die suggestie levende, wel een reus naar den geest mag zijn om tegen zoo'n „Gesamturteil" te kunnen optomen. En bovendien: het theologische begrippenapparaat en de theologische denkcategorieën, waarmee Dr Smilde opereert en die hem zoozeer vleesch en bloed zijn geworden, dat liij er volkomen door beheerscht wordt, staat hem eenvoudigweg niet toe zijn bezwaarde broeders anders te zien dan in dat valsche licht waarin hij ze nu inderdaad beschouwt. We komen daar nog nader op terug.

Is zoo het boek van Dr Smilde inderdaad een boek van goeden toon — het is, en dat is nog veel meer waard, ook een volstrekt e e r 1 ij k boek.

Xk wil dat demonstreeren aan de wijze, waarop hij den inhoud van-de beruchte en fatale leerbeslissingen van 1942 enz., opdeUt en den volke ten toon spreidt. Dat geschiedt bij Dr Smilde met het pathos en de verve van één, die in de synodale leerstrophen het lied van zijn eigen ingezogen en ingewortelde theologische overtuigingen hoort zingen en die met deze leerstellingen ver is uitgerezen boven het niveau waarop men over deze dingen nog discussieeren kan.

We zullen dus nu nader bezien wat Dr Smilde — met Prof. Dijk als impressario en toegejuicht door diens broeders in den synodalistischen geloove — als den inhoud, den beroemden „zakehjken inhoud", van de synodale leerbeslissingen ziet.

Voor Dr Smilde staat het zóó: de Utrechtsche uitspraken van 1942 geven „eenvoudig een uitwerking van de lijnen door Utrecht 1905 uitgestippeld" (pag. 331). En de laatste creatie uit de geheime synodale keuken, de z.g. vervangingsformule, handhaaft, zooals we weten en zooals ook Dr Smilde accentueert den zakelijken inhoud van 1905 en 1942/'43/'45 geheel en al. Deze „zakelijke inhoud" van 1905 enz. mag inmiers volgens de laatste Synode niet worden prijsgegeven.

Om nu Dr Smilde's visie op de laatste synodalistische, confessioneele uitspraken te leeren kennen, hebben we cierhalve niets anders te doen dan goed te luisteren naar wat, althans volgens zijn oordeel, de synode van 1905 vaststelde.

Voor we evenv/el aan Dr Smilde hier en daar het woord geven, wil ik eerst voor een misverstand waarschuwen. We hooren aanstonds wat Dr Smilde in de „Korte Verklaring" van 1905 inleest en wat inderdaad in volle werkehjkheid in 1942/'46 door de geheele synodale factie in haar leerstellingMi werd „beleden".

Maar dat wil natuurlijk heelemaal niet zeggen, dat de „Korte Verklaring van 1905" zoo moét of zelfs zoo mag gelezen worden. Ik geloof daar niets van. Ik geloof, dat, als die synode van 1905 of de commissie, welke die verklaring opstelde, dat alles bindend had willen vaststellen, confessioneel uitspreken, die heele „Korte Verklaring" e«i listig, onwaarachtig, diplomatiek en onkerkeüjk stuk zou zijn geweest, we komen daar uiteraard later weer op terug.

Neen, wat we zoo bij Dr Smilde te lezen krijgen is: wat hij en de zijnen in 1905 inlezen en wat inderdaad in 1942, '43, '45, '46 door de Gereformeerde Kerken als „goddehjke waarheid" werd beleden. Wel schamen zich heel velen van de kinderen dezer kerken voor de laatste, synodale pirouettes op het confessioneele koord en lengen ze den confessioneelen drank een klein, of liever: een héél beetje aan — maar de feiten liggen toch niet anders.

IJgt eerste wat we graag van Dr Smilde willen hooren is natuurlijk het antwoord op de kernvraag van het gansche dogmatische conflict: wat verzegelen de sacramenten? Of, specialer: wat'verzegelt de doop?

In deze vraag naar de verzegelende kracht van het sacrament, concentreert en concretiseert zich inderdaad de geheele leerkwestie. Want allen, synodalen en vrijgemaakten, zijn het er over eens, dat het sacrament een teeken en zegel is van het verbond of de belofte. Maar de groote vraag is dan: hóe worden dan verbond en die belofte verder omschreven?

Als men nauwkeurig gedefinieerd heeft wat het sacrament verzegelt, is daarmee tegelijk principieel over den inhoud van verbond en belofte een uitspraak gedaan.

Het antwoord, dat Dr Smilde op die centrale vraag: wat verzegelen de sacramenten; wat verzegelt de doop? geeft, is prachtig van duidelijkheid!

De doop, zoo betoogt hij, verzegelt volgens de synode van 1905 en 1942, '43, '45, '46 „VOORHANDEN GENADEBEZIT", „SUBJECnEVE GENADE", „DE DOOR DEN GEEST TOEGEPASTE BELOFTE GOÜS" (pag. 268).

" Daar is weer geen woord fransch bij! 't Is krek hetzelfde als wat de Deputaten voor zwarigheden onder aanvoering van Prof. Grosheide eeimiaal aan Cand. Schilder sclireven.

Ik wil het, langzaam, nóg eens zeggen: de doop verzegelt - voor-han-den genade.bezit, 't Klinkt wel wat roomsch. Die spreken ook van een genade die je „bezit". En bezit is wel wat „bezitterig". Maar fiat, duidelijk is het in ieder geval wél.

Het spreekt nu vanzelf, dat Dr Smilde ook rustig en eerlijk de consequentie uit zirjn stelling trekt en dus poneert dat waar géén „g e n a d e b e z i t" „v o o r-h an den" is (ik moet toch heusoh nog aan dat woord wennen JBLI hoort het in het betoog heelemaal thuis en al vindt Prof. Dgk Jaet zoo mooi) geen „ware'V

„volle" doop aanwezig is. Met instemming haalt * Smild© een uitspraak van Drs G. Kramer aan, (hij laat ze cursief drukken), dat de ongeloovige, die gedoopt werd, het volle sacrament ook niet heeft (pag. 144). En |.ls Ds Bos de oer-gereformeerde, door en door reformatorische stelling poneert, dat het ongeloof van den doopeling het wezen van het sacrament niet vernietigt, omdat ons. geloof den doop niet tot doop maakt en omgekeerd ons ongeloof den doop niet van zijn kracht berooft en dat derhalve een wettig, dat is naar Gods ordinantiën bedienden doop altijd een ware doop is, dan vaart Dr Smilde met verontwaardiging tegen Ds Bos aldus uit: En durft men werkelijk volhouden, dat een ongeloovige, die formeel wettig gedoopt is, maar tot zijn dood in zijn ongeloof Volhardde, een waren Chr. doop onderging? Is een doop, waaraan het belangrijkste: e beteekende zaak, de toepassing van Christus' genade ontbrak, nog een ware, volle doop in den zin van Rom. 2:28, 29? " (pag. 240).

We zullen dat weer even goed noteeren: e doop welke ongeloovigen ontvangen is geen WARE doop? V/at is hun besprenkeld worden met water en hun door God Zélf toegesproken worden met de bekende woorden: k doop U in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, dan ? Over Rom. 2 : 28, 29 hebben we later nog een appeltje te schillen met Dr Smilde. We concludeeren nu vast, dat volgens Dr Smilde, o, neen, ik vergis me: olgens de leer der synodalistische Gereformeerde Kerken in de concrete werkelijkheid voorkomen een „ware", „volle" èn een „niet-ware", „niet-volle" doop.

Zoo vast is Dr Smilde overtuigd, dat de synode van 1905 deze leer bindend vastlegde, dat hij uitdrukkelijk verklaart, dat de stelling van Prof. L. Lindeboom, dat de doop niet iets' verzegelt dat i n den mensch aanwezig is of voorondersteld wordt aanwezig te zijn, MAAR de belofte van het genadeverbond, door deze sjmode z a k e 1 ij k werd veroordeeld. Ze sprak wel niet een duidelijk, een „rechtstreeksch" anathema over deze leer uit, omdat zij deze vaste overtuiging van mannen als Lindeboom, Bos c.s. als een „inconsequentie", een onklaarheid in het denken van deze theologische kinderkens beschouwde en ze daaroni niet zoo serieus nam, maar ze wees desniettemin deze opvatrting van den doop toch nadrukkelijk af (pag. 270).

Ik ga op deze kwestie nu niet in, ik wil alleen uitspreken, dat ik dankbaar ben dat eindelijk open en fier verklaard wordt, dat de synodes van 1942 e. v. jaren deze opvatting van Lindeboom en de zijnen zakelijk hebben veroordeeld.

Bizonder duideUjk is ook wat Dr Smilde schrijft over de synodale leer omtrent den grond van den doop. Op pag. 114 van zijn boek betoogt Dr Smilde „dat er voor Kuyper geen tegenstelling bestaat tusschen genadeverbond en wedergeboorte. Beide kunnen z.i. als grond voor den doop gelden". Deze laatste bewering is volkomen juist. Als Dr Smilde ook de honderden Herauten zou hebben bestudeerd, waarin het bijna week in week uit over deze kwesties ging, dan zou hij onder heel veel ander moois ook het volgende interessaate betoog van Kuyper hebber-gevonden.

Aan Kuyper werd n.l. eens door een lezer gevraagd of het waar was, dat naar zijn opvatting de doop aan de kinderen niet „op grond" van het genadeverbond, maar „op grond" van een onderstelde genadedaad Gods aan de zielen zou moeten worden bediend. Als Kuyper op deze vraag ingaat toont hij zich zéér verbaasd. Er wordt, zoo betoogt hij, door wien zoo vraagt, een tegenstelling gezocht „tusschen twee duigen, die in het minst geen tegenstelling vormen". „NatuurUjk — zoo schrijft Kuyi)er dan — belijden ook wij van heelerharte, dat „de grond" voor den doop der kleinen ligt in het Genadeverbond, en het kan niet anders dan ons bedroeven, zoo dikwijls we ontwaren, dat er heusch nog broeders zijn, die ook maar één oogenblik zich kunnen inbeelden, , dat wie ook onder ons, hierover anders denkt. Dit zou eenvoudig ketterij zijn. Maar als we nu ontwaren, dat dit Genadeverbond in veler schatting iets uitwendigs gaat worden, waarbij men ganscheUjk niet meer gevoelt, wat er het g e e s t e 1 ij k motief van is, eri we merken, dat dientengevolge ook over den heiligen doop denkbeelden ingang vinden, die geheel in strijd zijn met hetgeen onze kerken over het sacrament belijden, en met hetgeen ons in de Schrift over den heiligen doop geleerd wordt, doen we dan zoo verkeerd, als we, om dit kwaad te stuiten, en weer tot nadenken, en tot geestehjke opvatting van het Genadeverbond te prikkelen, van den naasten tot den diepsten grond overgaan, en alsnu opzettelijk doen uitkomen, dat de gr o n d voor den heiligen doop nooit anders dan in het geloof kan liggen (!!!!), en dat geloof in kinderen, die in zonde ontvangen en geboren zijn, zelfs als geloofszaad of geloofsvermogen, nooit denkbaar is noch ooit kan bestaan zonder wedergeboorte?

Natuurlijk, met uw zeggen: „Dat uw huis op zijn fundamenten-staat" heb ik vrede, maar als er nu bouwheeren komen, die te Amsterdam de palen onder het fundament vergeten, als het huis maar een fundament heeft, dan ontstaat er levensgevaar, en dan doet o.i. de man hog zoo kwaad niet, die eens hardop roept: „Het huis moet rusten op de ingeheide paVe n".-(Heraut No. 939, 12 Dec. 1895).

Men hoort het: voor Kuyper zijn de beide stellingen: de wedergeboorte is de grond van den doop, en: het genadeverbond is de grond voor den doop, materieel volkomen aan elkaar gelijk. Waar wedergeboorte is, ddar, maar daar ook alléén, is het genadeverbond. En omgekeerd: waar het genadeverbond werkelijk is, is de wedergeboorte! Niet-wedergeborenen zijn kort en goed bondelingen-in-schijn („Uit het woord", V pag. 189). Daarom is ook de uitspraak: „dat alle kinderen • der geloqjdgen op grond van het voorafgaande .onderstelde genadewerk moeten en mogen gedoopt worden" (E Voto Hl, pag. 60) voor Kuyper zakelijk geheel identiek aan de bewering, dat de kinderen der geloovigen moeten en mogen gedoopt worden op grond van hun verondersteld deel hebben aan het genadeverbond en de belofte daarvan.

Wat deden nu volgens Dr Smilde de synodes der gebonden Gereformeerde Kerken? Wezen ze de leer van Kuyper af? Corrigeerden ze hem? Mitigeerden ze

Zijn sterke uitspraken? Geen sprake van! Het ging daar bij deze kwestie heelemaal niet tegen Kuyper. Kun je begrijpen! Die werd volkomen als 24 karaat zuiver erkend en zijn gedachten werden zelfs' door deze synodes geijkt! Hoor maar: „Van niet minder belang (dan de uitspraken over de verzegelende leracht van den doop n.l. — C. V.) is hetgeen de synode besloot inzake de kwestie van den grond van den kinderdoop. We zagen boven (bedoeld is het citaat van Dr Smilde, dat ik zoo juist aanhaalde — C. V.), dat Kuyper wel sprak van de veronderstelde wedergeboorte als grond voor den doop, maar Jig zag hierin geen tegenstelling met het genadeverbond als den breederen grondslag". Op deze wijze, zoo wil Dr Smilde zeggen, raakte de synode Dr Kuypers beschouwingen met geen vingertje aan! Als de synode zegt: de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods, dan is dat z a k e 1 ij k immers toch ook: op grond vaa bevel en wedergeboorte? Wees de synode dan heelemaal niets af, corrigeerde ze niets? Jawel! Maar, — zoo zegt Dr Smilde — niets van Dr Kuyper, doch alleen maar van zijn leerlingen! Kuypers „leerlingen, de B-broeders, spitsten de idee der onderstelde wedergeboorte als eenigen grond van den doop toe. Zoo kwam het tot de oppositie der A-broeders, ook vertolkt in de V ij f stellingen. Bavinck steunde hen hierin. De synode kwam aan dit bezwaar tegemoet door uit te spreken: dat het echter minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van himne onderstelde wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods”.

Men ziet het. Volgens Dr Smilde en de zijnen hebben de synodes hunner kerken de geheele kuj? periaansche leer van de veronderstelde wedergeboorte als den „geestehjken", „dieperen" grond van den doop met huid en haar de kerken ingedragen en plechtigüjk als leer van de Kerk, dus als goddehjke waarheid, geijkt. Het „minder juist" in de S3aiodale uitspraak rioMttta zioh alleen tegen de stoute leerlingen, die vergaten, dat wedergeboorte en verbond toch eigenlijk wezenlijk één waren en daarom in hun geborneerdheid alleen maar van wedergeboorte spraken. De synodes gebruikten wel andere formuleeringen dan Kuyper in den regel bezigjJe, maar zakelijk spraken zij toch hetzelfde uit. Want én voor de synode én voor Dr Kuj'per waren — althans volgens Dr Smilde — belofte en verbond zakelijk hetzelfde als wedergeboorte. Immers alleen waar de wedergeboorte plaats vindt is werkelijk en feitelijk het verbond en de belofte aanwezig. En waar de belofte en het verbond werkehjk opgericht wordt, daar is onmiddellijk de wedergeboorte. En dus zegt hij die doopt op grond van bevel en belofte Gods materieel volkomen hetzelfde als hij die wil doopen op grond van bevel^ods en wedergeboorte.

Hoe erg het feit ook is, dat een kerk zulke stellingen als goddelijke waarheid fixeert, nu het eenmaal inderdaad een feit i s, zijn we Dr Smilde zeer dankbaar dat hij den dikken mist dien zijn broeders-in-de-gebondenheid over het goddehjke werk hunner synodes zoo vol ijver laten neerkomen met den frisschen wind vaa

eerlijk onderzoek grondig wegblaast.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's