Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, XI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, XI.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

En tenslotte diept Smeedes materiaal op uit het formulier van den kinderdoop. En het wordt weer zeer interessant. Men hoore:

A. Het formulier is niet opgesteld met het oog op < fe bediening van den doop aan alle kinderen, maar .alleen ten beihoeve van het doopen van „de kinderkens der geloovigen, blijkens het opschrift van hetzelve". •') Dit woord geloovigen moet hier „in den eigenlijken zin des woords" worden verstaan. Dit bUjkt uit het feit, dat het woord g e 1 o o - v i g e n in de formulieren „nimmer oneigenüjk gebruikt wordt". En inderdaad bedoeüt het formulier met de kinderen der geloovigen de kinderen „van n a a s^t g e l o o v i g e o u d e r s (zooals men thans epreekt)". Want boven het formulier staat niet: forjnulier om de kinderen uit het geslacht der geloovigen te doopen, maar alleen: kinderen . iier geloovigen, zonder meer'.

B. De aanspraak gericht tot de ouders. Deze luidt: , ^Geliefden in den Heere Christus". Dat hiermee „geloovigen bedoeld worden zal niemand dunkt mij zoo dwaashjk zijn om tegen te spreken, vermits dezeïfde woordehjke aanspraak ook gedaan wordt in het formulier des Nachtmaals, alwaar men zeker toch wél üi den. eigenlijken zin des woords, daardoor geloovigen verstaan zal".

C. De vragen welke door de ouders of gftuigen be^ antwoord moesten worden. Daarin wordt immers o.a. gevraagd, „of ze niet bekennen dat ze (namelijk-onze kinderen) IN CHRISTUS GEHEILIGD zijn!

Als Smeedes aan het „in Christus geheiligd zijn" is toegekomen, worden we natuurlijk één en a.-l oor! Dat geheiligd-zijn-in-Christus is immers het sleutelbegrip in de oude dogmatische worsteling omtrerit doop en verbond!

Volgens dr Smilde bestond er, temidden van allerlei begripsverwarring omtrent deze heiUgheid, onder de „Vaders der Scheiding" in dit opzicht, althans. „een merkwaardige eenstemmigheid". Ze vatten deze hei­ Ugheid z.i. allen op als een „inwendige, zaligmakende genade". '•') Dit uit Smilde's mond vernemende, luisteren we nu met des te scherper aandacht naar den zich als paladijn van den meest kuyperiaanschen afgescheiden dominee, n.l. ds Scholte, opwerpenden ouderling. Wat zal hij zeggen? Hoort z'n woorden: „Dat hier geene uitwendige of inwendige heiligheid, maar eene verbondsheiligheid bedoeld wordt, gelijk BRAKEL in zijn Redelijke Godsdienst, Deel I, pag. 969 uitdrukt; blijkt wederom uit art. 17 der Canones straks aangehaald"!!!3)

Zoo gansch zeer rustig en verzekerd schrijft Smeedes dit heer. Een echte synodocratische theoloog-snapt van zoo iets nu letterlijk niets. Hij kent ten aanzien van het in-Christus-geheiligd-zijn maar één. dilemma: men moet ze óf voorwerpehjk-uitwendig noemen óf onderwerpelijk-inwendig. Wie .voor het ééne kie.st, verwerpt het andere, en omgekeerd — een derde is er voor hem niet. De theologie, die in de synodocratische leerstellingen haar concrete uitdrukking vindt, is in dit fatale subject-object schema ingeklemd en. maakt zich zoo steriel. *) Maar voor een goede eeuw zag Smeedes reeds scherper en dieper. Hij is dit schema en deze dilemmatiek te boven gekomen en heeft oog voor het gansch andere. Hij kent de VERBONDS-HEILIGHEID uit de reformatorische prediking. 5)

We komen later wel op deze heiligheid terug. Nu noteeren we vast Smeedes' - visie en vooral ook het feit, dat hij juist in de Dordtsche leerregels deze heiligiheid beleden aoht.

Gedachtig aan den opzet van zijn artikel, laat Smeedes 'natuurUjk niet na er op te wijzen, dat alleen de kinderen der geloovigen heilig zijn. Hij ziet dit ook bevestigd door het dankgebed na den doop* waarin de geloovigen danken voor wat God hun en ' Öunne kinderen bewezen Keeft.

We hebben hiermede ons relaas over Smeedes' betoog beëindigd. We ver-melden alleen nog zijn conclusies, die hij aldus formuleert:

„Het resultaat van mijne belijdenis is dus:

Ie. Dat ik geloof dat de kinderkens der geloovigen mogen en m o e t e n gedoopt worden op allerkrachtigste gronden. Gen. XVll : 7, Hand. II : 39, 1 Oor. vn : .14, doch op deze gronden ook alleen.

2e. Dat ook deze alleen geregtigd zijn tot den doop, omdat geloovigen en hunne kinderen a 1 - leen regt aan de beloften hebben, Rom. IX : 6, 7, 8, Gal.-rV : 30. 3e. Dat ik tenvoUe overtuigd ben dat dit het gevoelen is van onze Gereformeerde Kerk, vervat in de formulieren van éénigheid en Liturgie.

- 4e. Dat, vermits nu dezen alleen geregtigd zijn tot den doop, dezelve aan geene anderen dan aan kinderen van beide of een van beide geloovige ouders mag bediend worden; terwijl ik, omdat ik niet over het harte kan, mag of wil oordeelen, een iegelijk voor een' geloo-vige erkenne, die belijdenis des geloofs aflegt, doch niet hen die alleen verstandelijk - weten en erkennen, dat de leer welke wij verkondigen waarheid is, zonder toepassing op den belijder zelven, (Handelingen der Synode gehouden te Amsterdam, Maart 1836, ait. 59) en deze belijdenis met zijn' wandel bevestigt.

- 5e. Dan terwijl hiermede in zeer nauw verband staat de vraag, op welke kenmerken ik iemand voor een' geloovige houde, en op hoedanige belijdenis ik denzelven daarvoor erkenne, zoo wete een iegelijk dat ik geen' anderen geloovige kenne, dan dien de formulieren mg zeggen dat te zijn, en dien ik volgens art. 29 kennen Ij^ a n uit de mer-kteekenen daar vermeld.

En wat ik nu, versta door eene belijdenis des g e 1 o o f s, kan een iegelijk zien in hët formulier voor den "bejaarden doop, en de vragen in hetzeilve voorgesteld.

Waarom ik als opziener der gemeente JESU - CHRISIl alhier, mij verplig^ gevoele om ernstig te protesteren tegen alle leeringen en handelingen in deze gemeente, strijdig met Gods Woord en de daarop gegronde formulieren der Kerk, waardoor de Sacramenten ontheiligd en de toom Gods over de gemeente ontstoken wordt, en om welke redenen het mij aangenaam zal zijn, dat men mij niet hindere, om mij in leer en praktijk stiptelijk aan de formulieren te houden, en dat men de praktijk der Kerk niet gebruike tot eene uitlegster der formulieren, om daaruit de Gereformeerde leer te betoogen en te bewijzen, 'maar 'die formulieren zelve; waarom ik dan ook mijne belijdenis sluit, met de vermaning van onze Dordtsche vaders in het blsluit, voorkomende achter de 5 artikelen tegen de Remonstranten, dus luidende: '

„Waarom zoovelen als den naam onzes Zaligmakers JEZUS CHRISTUS Godvruchtig aanroepen, van deze Dordtsche Synode by den iiaam des Heereli tsêtuigd worden, dat zij van het geloof der Gereformeerde kerken, niet uit hier en daar bijeengeraapte lasteringen, noch ook uit b ij z o n d e r e gezegden van niet weinige zoo vroegere als latere leeraren, die dikwijls of ter kwader trouw aangehaald, of verminkt, of. in eenen anderen zin verdraaid voorgesteld worden, oordeelen; maar uit de openbare belijdenissen derzelver kerken, en uit deze verklaring der.regtzinnige leer, met eenparige toestemming van alle ep elk der bijzondere leden dezer geheele Synode vastges'teld".

Samenvattende kunnen vrij de door Smeedes, onder insfemming van Scholte, ontvrfkkelc^e Iseschouwingen als volgt forinuleeren:

Ie. De sacramenten verzegelen zonder meer Gods Ijeloften, de beloften van het genadeverbónd, Van de beschouwing, dat de sacramenten ook „inwendige genade" zouden verzegelen, is bij Smeedes geen spoor te ontdekken.

2e. De sacramenten werken beteekenender-en verzegelendervrijs, d.w.z.: alleen door e e n • g e 1 o o • vig gebruik worden zij ten zegen. ',

3e. De kinderen der geloovigen zijn in Gods verbond opgenomen. Zonder eenige aanvulling, beperking of wat dan ook, betoogt Smeedes dat.

4e. Aan deze kinderen komen zonder isêer de beloften des verbonds toe. Van een tweeërler belofte, of iets van dien aard is bij hen niets té bespeuren.

5e. Van een „inwendige heiligheid" kan en mag bij deze kinderen niet gesproken worden.

6e. Wanneer van hen gezegd wordt, dat ze in-Christus-geheiligd-zijn, wordt niet dit „geheiligd-zijn" nóch op inwendige nóch op uitwendige heiligheid, doüh alleen op verbondsheiligheid gedoeld.

7e. Met de „kinderen der geloovigen" welke gedQ< ft> t moeten worden, worden alleen de kinderen van „naast-• geloovige" ouders bedoeld.")

Het zal voor ieder duideUjk zijn, , dat wat Smeedes-Scholte in dit artikel beweren over heel de Unie afvrijkt van het theologische brouwsel der laatst gehouden synodes. C. V.


') Smeedes heeft zonder twijfel een uitgave van het doopsformuUer voor zich geh'ad, dat als opschrift droeg het bekende: „Formulier om den heiligen doop te bedienen aan de kleine kinderen dei' geloovigen". Dit opschrift is nog te vinden boven het formulier zooals dat achter den bundel. „Psalmen en Gezangen", welke in opdracht van de algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk opnieuw verzameld en bewerkt werd, is afgedrukt. Het oorspronkelijke, opschrift van dit formulier luidde: „Forme om den heiligen Doop uit te richten". De officieele editie der Gereformeerde Kerken heeft: „Formulier om den Heiligen Doop aan de kinderen te bedienen".

2) a. w. p. 273.

3) In de editie Bolle 3 p. 979. We lezen daar: ..'.„Gehei-.. llgd zijn, wil niet zeggen, dat kinderen nu in ' waarheid het beginsel des geloofs, der v/edergeboorte, "en heilig'making deelachtig zijn; ook niet, dat alle de te doopen . kinderen, en bizonder dit mijn kind uitverkoren is, be-- keerd en zalig zal worden; maar in 't gemeen dat de kinderen der bondgenooten, uit kracht van het verbond met de bondgenooten en hunne kinderen opgericht, de. goederen deszelfs in-recht hebben, en in bezitting zullen deelachtig worden, in tegenstelling van de kinderen dergenen, die geen bondgenooten zijn, dewelke geene beloften hebben in het Woord, latende de zaligheid, - als ze jong sterven, aan de vrije en verborgene handelingen Gods, zonder het een of het ander met fundament daarvan te. kunnen zeggen. En dewijl de kinderen der bondgenooten niet? vertoonen dat voor of tegen is, zoo hebben wij ze niet te onderscheiden, maar hen uit kracht van de belofte voor kinderen Gods te houden, totdat zij het tegendeel vertoonen. Zoodat in Christus geheiligd zijn is, deel te hebben aan Christus.

Geheiligd te zijn, is niet in een uitwendig verbond opgenomen te zijn, want daar is geen uitwendig • verbond. " De zaligheid des kinds, en niet iets uitwendigs, - wordt van de ouders beoogd. De sacramenten zijn geene zegelen van een uitwendig verbond, maar alleen van - het genadeverbond, en teekenen en zegelen van de rechtvaardigheid des geloofs; en ook het kind wordt bekend in: Christus geheiUgd te zijn, dat van geen uitwendig verbond gezegd kan worden. Ook wordt bekend dat het kind voo^ den doop geheiligd is, en daarom gedoopt moet worden; zoo wordt het dan niet efen bondgenoot door den doop, .maar het was het al te voren, en te voren was er geen verbond, dan het verbond der genade".

4) Zie voor dit subjeet-object-schema in de synodocratische theologie de voortreffelijke artikelen, van GS van den Born in „Ons Kerkblad" het provinciaal orgaan der Kerken in de provincie Utrecht, de Nos. van 5, 12 en M April 1S47.

5) Terecht schrijft Ds E. G. van Teyhngen, na zoowl de constructie van een „uitwendige" als die van - een „inwendige heiligheid" te hebben afgewezen. „Nu is, er nog een derde meening, die aanknoopt bij Calvijn en ook in df historie nooit gezwegen heeft; men vindt haar b.v. bij B r a k e 1, bij vele vroegere „Afgescheidenen" (b.v. T. Bos in a.w.), bij Woelderink: diens uitlegging van . 't DoopsformuUer en bij vele van de tegenwoöi-dige bezwaarden, (om van de Amerikaansche Gereformeerden maar te zwijgen). Hier beteekent heiligheid; recht hebben

Op de weldaden des Verbonds krachtens de Goddelijke . toezegging. Dit niet als tegenstelling met 't daadwerke-.-lijk genieten van die gaven — daarover wordt niet gesproken, het kan zeer v/el bij vele kinderen het geval zijn, voor of onder of na den Doop. Doch deze heiliging is een : zaak die allen kinderen des Verbonds aangaat, en ze staat, .als de. genadige aanneming tot kinderen (Calvijn) in tegenstelling tot wat in de doopvraag voorafgaat: dat de kinderen, in zonde ontvangen en geboren, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen zijn. Dit is een opvatting die niets te, maken heeft met de raeening dat de doopzegel zou zijn van een algemeen aanbod van 'genade. En die ook naar mijn inzien volkomen recht doet aan de • - eerste doopvraag in verband met het gansche doopformulier. Er is zoo in 't geheel geen reden voor 't ge-' wrongen voorbehoud dat de ouders bij 't beantwoorden van de eerste doopvraag, op 't standpunt van het Praeadvies, moeten maken: Ik beken dat onze kinderen in Christus geheiligd zijn, de uitzonderingen evenwel daargelaten". Zie; Aard en Achtergrond van het geschil In de Gereformeerde Kerken p. 18. Het aanvaarden van deze visie van het in Christus geheiligd zijn was indertijd een - rVan de. gronden van mijn schorsingsvonnis.

6) Over deze stelling spreken we later nog uitvoeriger.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, XI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's