Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT HEEFT DE SCHILDERKUNST ONS TE ZEGGEN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT HEEFT DE SCHILDERKUNST ONS TE ZEGGEN?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

In onze vorige beschouwing spraken wij over de erfenis van Cézanne, die voor de kimst beduidde een toenemende beweging naar het anthropofuge. Een tendens, zeker in verband staande met de toenemende techniek. Men ziet deze als domineerende factor in het toekomstleven en keert veelal de zaken om, niet meer de mensch als organisme de machine gebruikend, maar de machine het organische leven beheerschend.

Men bant het organische geheel uit, of construeert met minachting van het organische, het menschelijke, , een nieuwe wereld, maar in alles caricatuur. Waar men nog menschelijke vormen gebruikt (Picasso, Leger) worden suggesties gewekt, die niet bevredigd worden en aldus verwarrend werken. Bij den leek wekt het vroolijkheid, ergernis of onbehagen. Cubisme, futiulsme, abstractionisme, de namen zijn vele, scherpe scheidingen zijn er niet te trekken, de geest is hetzelfde.

In allerlei combinaties en aftreksels krijgt men deze uitingen van schilderkunst voorgezet. Allen zijn zij in scherpe tegenstellingen met het expressionisme, waarvan men Vincent van Gogh de geestelijke vader zou kunnen noemen. Het kenmerkt zich door een verhevigde belangstelling voor het menschelijke, het expressionisme is anthropocentrisch.

Evenwel zijn de diverse uitingen van het expressionisme weer moeilijk in een formule te vangen.

Namen? Legio!

Het expressionisme keert zich welbewust af van de louter picturale belangstelling' van het impressionisme.

Alles wat op de mensch betrekking heeft, ook zijn milieu, staat in het middelpunt van de belangstelling.

De kunstenaar als mensch beweegt zich onder de menschen, leeft mee, lijdt mee, geniet mee. Hij tracht dat heele rijke menschenleven af te beelden. Het verhevigd, geconcentreerd nog eens te laten beleven, als het ware in een roes, een groote spanning, een ziedende drift.

Voor details is er geen aandacht, details vragen rust en' contemplatie. De kleur wordt nu een element om datgene, wat men zeggen wil den gewenschten nadruk te verleenen. De kleur krijgt een eigen spraak, niet als bij den impressionist, als een fijn subtiel van tonen en halftonen, een geraffineerd vertoon van uiterste gevoeligheden, neen, de kleur moet meehelpen om bepaalde dingen luide uit te schreeuwen, hevig, broeierig abrupt en zwaar geladen te zeggen.

De expressionist wendt zich tot den medemensch, hij schudt hem, speculeert op zijn primitieve instincten, bespeelt alle registers van zijn mensch zijn

Daar de expressionist zijn stimulans uit het menschenleven ontvangt, heeft hij nergens de behoefte dit te idealiseeren. Het is hem goed zooals het is.

Of een gelaat leelijk of mooi is blijft hem om het even. De leelijkheid zal hij juist aangrijpen en naar voren halen, omdat het stoot dus werkt. Hij doet dit niet als vorm van documentatie, uit medelijden, of uit zucht naar het leelijke, neen, het geeft hem gelegenheid tot ontlading, tot heviger uitdrukking.

Het expressionisme is gericht op'de veelheid van de verschijningsvormen en acht zoodoende alles van evenveel waarde, hoe ver ook verwijderd van den idealen vorm (inzooverre deze benaderd zou kunnen worden).

Kunst die nasir den idealen vorm streeft, denk aan de Grieksche of aan het Klassicisme (David 1748—1825, Ingres 1780—1867) nijgt naar vervlakking en verveling. Zij beweegt zich naar één pimt.

Het expressionisme is aan dergelijke kunstvormen volkomen tegengesteld.

Het expressionisme heeft dan ook een sterk deformeerende tendens, het heeft geen neutraliseerende rem.

Ieder middel van uitdrukking is goed, iedere verhouding, iedere kleur. Men kan geen enkele maatstaf aanleggen. Een maatstaf die men wel hanteert is de eerlijkheid van den kunstenaar.

Veel hedendaagsche kunstenaars hoort men steeds maar weer spreken over „eerlijk werk", eigen „eerlijk werk" of van anderen

Bij intuïtie voelen zij, dat er inderdaad in vele gevallen een gerechtvaardigde twijfel kan bestaan aan de oprechtheid van het werk. Naar knapheid kan het werk niet beoordeeld worden. Knapheid in den zin van virtuositeit of bewonderenswaardige beheersching van de techniek is uit den booze. Kennis van anatomie, perspectief, compositie, eeuwenlang grondpijlers van artistiek kxmnen, is niet meer in tel.

Met al deze uitdrukkingsmiddelen neemt de expressionist een loopje, zij hinderen hem.

Sommigen beheerschen dit alles met een verbluffende gemakkelijkheid en weten deze middelen dienstbaar te maken aan hun arfftstieke visie.

Zeer velen echter zijn volslagen onkundig en meenen alle tekortkomingen in technische geschooldheid te kunnen vergoeden door kracht van voorstelling en originaliteit van visie.

Weer anderen spreiden een gewilde primitiefheid en kinderlijkheid ten toon.

De leek staat tegenover dergelijke scheppingen sceptisch, zij doen hem vaak infantiel aan. Dat dit infantiele gewild is ontneemt er het pure en'argelooze aan.

Als reactie op virtuositeit en weergalooze beheersching der techniek, zooals we dat bij schilders van de Gouden Eeuw kunnen waarnemen, neemt de artiest een houding aan, een pose van niet kunnen, van quasi worstelen met de stof.

Hij wil een leeg vat zijn, waarin de geest ruim toegang heeft. Niets mag zijn artistieke aandoening storen of vertroebelen. Hij wil stamelen als een bewogene, als een door den geest dronkene, als een kind, onbevangen en onschuldig. " ^ •

Techniek en virtuositeit voeren tot den leegen vorm, zonder geest, tot het ziellooze omhulsel. Kan men het met de rechterhand te vlot, dan doet men het met de linker, desnoods met zijn voet.

Men is nergens banger voor dan voor intellectualisme.

Bezieling is het dagelijksch brood!

Talrijk zijn de probeerselen, die een oerbegin willen suggereeren. Een als het ware loskomen uit het vormelooze, de baaierd, tot eerste teekenen van geest boven stof. (Zie werk van den Engelschen beeldhouwer Moore).

Men doet dit doo^ rechtstreeks voorbeelden uit den voorhistorischen (archaischen) tijd te imiteeren, of men zoekt naarstig in de schatkamers der oiM> ieid of bij z.g.n. primitieve volkeren naar inspiratie. Men ziet overal den wensch naar een pril begin.

Priniiitief zijn is sterk zijn, oersterk!

Men kan deze zucht naar primitief, naar jong willen zijn zien aJs een decadentie verschijnsel van een overrijpe beschaving.

Het infantiele, dat zooveel uitingen van hedendaagsche schilderkunst aankleeft, eerder als seniliteit uitleggen, dan als jeugd. Zij is immers niet slechts inhaerent aan het werk van de jongerëö in leeftijd. Rukt men het babymasker af, dan blijkt er zich dikwijls een door de wol geverfde figuur achter te verschuilen, d.w.z. men is, na alle ismen doorgewerkt te hebben en oud zijnde, krampachtig en nadrukkelijk jong-

Vele uitingen van het expressionisme hebben dan ook iets geforceerds, iets onoprechts, iets gespletens en behoeven wel zeer nadrukkelijk het certificaat van eerlijkheid

Was het expressionisme der Byzantijnsche kvmst en der Gothiek uit het geloof, het expressionisme van heden ten dage is veelal uit de aarde aardsch.

Bezie de werken van een Permeke, een Chabot om daarvan overtuigd te worden. Het is geenszins om de schilderkunstige kwaliteiten, dat wij dergelijk werk afwijzen, het is om den geest, die er uit spreekt.

Voor ons is niet de boer een kluit op den akker, niet de gezel van de koe.

Dat het expressionisme zich naar den mensch keerde is haar verdienste. Wij moeten echter constateeren, , dat de expressionistische vormgeving door haar karakter zeer geëigend is om een evolutionistische visie te vertolken, maar ook voor getuigenis uit het geloof!

Velen hebben het expressionisme den rug toegekeerd, omdat de infiltratie van veel ongeschoolden en onwaarachtigen een chaos veroorzaakt heeft, die iedere beoordeeling illusoir maakt. Een wandeling door de tentoonstellingszalen lijkt vaak op een nachtmerrie.

Schutterigheid in houding van de menschfiguren, expressieloosheid in de koppen door vergaande deformatie, wat voert tot grimas, tot leegheid. Bewust imiteeren van kinderteekening en schildering moet naïviteit voorstellen. Uitrekken en inkrimpen van de vormen tot in het monsterlijke, bewust negeeren van de perspectief kan niet altijd de innerlijke leegte van de makers verbloemen.

De krampachtige vernieuwing uit zich te veel in een niet willen kunnen, om serieus genomen te worden. Het is het gewild infantiele, het gewild vertoon van schutterigheid en onvermogen, dat het expressionisme zal vernietigen. Er is te veel kaf onder het koren gekomen. Inderdaad zit men verlegen met den chaos, die men zelf uitgelokt heeft.

Wat is echt, wat onecht? Men behoeft maar een massa-inzending te zien voor een tentoonstelling of een ballotage om te weten, hoe willekeurig iedere schifting is.

Eerlijkheid alleen kan geen criterium zijn en helaas is dat in vele gevallen de eenige verdienste.

Het expressionisme laat ons vaker den chaos zien dan de bewogenheid.

Het heeft geen zin om hier veel namen te noemen, hier etiketjes te plakken van dit wel, dat niet. Het expressionisme is in zijn uitingen oneindig gevarieerd, het is dit krachtens beginsel. Men herkent het desondanks gemakkelijk.

Het leent zich door zijn pluriformiteit in het bijzonder tot beschouwing in litterairen vorm. Het suggereert tot in het oneindige omdathet slechts-aanduidt, onvoltooid is, embryonaal.

Het vraagt om voltooiing.

Voor dit gevaar, het voltooien, het uitspinnen der suggesties, kan men zich niet genoeg hoeden. Het verhindert de zuiver aesthetische beoordeeling en lokthet „verhaaltje" uit.

Als b.v. Henk Krijger in „Ontmoeting" (No. 10-11, 1947) bij een houtsnede van Bert Bonman, voorstellende een bruid, schrijft: „Misschien is het voldoende om er Marsmans „Bruid" naast te leggen. Niet dat er in het gedicht ook maar één enkele letterlijke verwoording is van enig iets in de prent, maar er is verwantschap in de aard der ervaring — Bruid. Het is weer die wonderlijke'ruimte waarin beiden, Marsman en Bouman, zich met hun „Bruid" geplaatst wisten. Ieder voor zich hebben zij ergens het land van oorsprong vermoed, er ligt iets voormaligs achter het moment waarop deze bruiden „er zijn". En voor beide is het aanstaande min of meer-verhuld. Tusschen herkomst èn toekomst staat èn bij Marsman èn Bouman de vrouw eenzaam in het moment van scheiding tusschen eindigheid en oneindigheid." Dan is hiermede, meenen wij, dit gevaar voldoende geïllustreerd.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

WAT HEEFT DE SCHILDERKUNST ONS TE ZEGGEN?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's