Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEZWAARDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWAARDEN

Over en onder de synodocratie 48

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De houding van Ds Van Teylingen, V.

De vervangingsformule welke de synode van 1946 vervaardigde is een uiterst merkwaardig stuk.

Men stelle het zich maar eens goed voor!

De vorige synodes hadden zeer veel kerk-woorden gesproken. Allerlei dogmatische beweringen, bekleed met allerhande gezag, hadden zij de kerkelijke wereld ingeworpen. Een felle kritiek was door haar ontketend. Een menigte bezwaarschriften tegen wat zij spraken werd aan haar opvolgster gericht En deze maakt een nieuwe leeruitspraak! Dan is ze van de heele rompslomp af!

Wanneer wij nauwkeiu-ig nagaan wat zij inhield, welke nieuwe situatie zij schiep, welke effecten ze teweeg bracht, dan valt ons o.a. het volgende op.

Vooreerst, dat ze de dogmatische touwtjes strakker wil aanhalen. Er was naar het oordeel van de commissie, welke ze voorbereidde sinds 1942 een zekere, „verschuiving" in de ideeën, reeds lang aan den gang, openbaar geworden. Het was daarom haar haar overtuiging „in de tegenwoordige situatie noodig, het verband tusschen verbond en verkiezing te handhaven en een opvatting van het verbond af te wijzen, als zou het opgaan in een voorwaardelijke heilsbelofte of in een geschonken recht". ^) De synode ging met deze suggestie accoord en sprak dan ook uit, „dat de veranderde situatie in de kerken een nieuwe uitspraak over sommige punten betreffende het genadeverbond wensehelijk maakt" en dat zij afwees „elke opvatting, die in de leer des verbonds niet tot haar recht laat komen de verkiezing Gods en de krachtdadige werking van den Heiligen Gteest, en die de verbondsbelofte laat opgaan in een voorwaardelijke toezegging". ^)

Wie deze woorden goed leest moet tot de erkenning komen, dat deze vervangingsformule dus méér wil zeggen en verder wil gaan, dan de vorige synodale uitspraken. Zij wil immers krachtiger en precieser dan voorheen „het" verband (welk? ? ) tusschen verbond en verkiezing handhaven!!

Tegelijk geeft de synode hier een door en door valsche teekening van wat de bezwaarden voorstaan. Daaromtrent geldt met volle kracht en ernst — het betreft hier immers synodale woorden — wat Ds Woelderink eenmaal in een ander verband over een zelfde manier van doen schreef: „De gedachten van den tegenstander worden weergegeven in een formulering, die niet van hen, maar van de zijde der Geref. Kerken afkomstig is. De formulering is van dien aard, dat ze reeds als een veroordeling dienst doet, nog voordat de zaak behandeld is Maar deze ts^pering is er ten opzichte van den tegenstander totaal naast Door deze methode van behandeling krijgen de lezers niet een juisten kijk op den stand van de vragen, die in geding zijn. Dat zal zich later op een geduchte wijze wreken".')

Terwijl de synode van Utrecht 1946 dus eenerzijds met haar nieuwe uitspraak dogmatisch méér en sterker wilde binden ten aanzien van „het" verband tusschen verkiezing en verbond, sprak zij tegelijk uit, — dat „de zakelijke inhoud der betreffende uitspraken van 1905 en 1942 als in overeenstemming met Schrift en belijdenis niet prijsgegeven mag worden". "*) Alles wat door haar voorgangsters in 1905 en 1942 was vastgesteld bleef dus onverzwakt van kracht. Zij sprak nadrukkehjk uit dat ze alleen een „nieuwe formuleering" van de in 1905 en 1942 beleden waarheid aangaande het genadeverbond wilde geven. En ter synode werd dan ook sterk het feit geaccentueerd, dat verva.ngen zeker niet „afschaffen" of „annuleeren" js. Ieder beseft, dat deze uitspraken van groote beteekenis zijn. Mocht ergens in de vervangingsformule onduidelijkheid blijken te zijn, dan wordt in deze woorden den weg aangewezen, waarlangs de oplossing daarvan moet worden gezocht. Essentieel in de verklaringen van 1905 en 1942 waren b.v. naar de veelvuldige uitspraken der synode van 1942/'43 dat de doop het geloof verzegelt en veronderstelt; da; t de doop een belofte, welke de zaligheid zonder meer garandeert, verzegelt; dat de doop dus steeds moet bediend worden onder veronderstelling van wedergeboorte, geloof, inwendige genade enz. Welnu dan zijn deze ook in 1946 onverzwakt gehandhaafd.

In één opzicht bracht de synode evenwel meer , , ruimte".

In plaats van het houden der te doopen kinderen voor reeds wedergeboren, sprak zij van het „beschouwen en' behandelen" van die kinderen „als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den P^eiligen Gees t". ^)

Overweging van deze verandering doet de vraag opkomen: is er tusschen deze twee uitspraken inderdaad eenig verschil als men ze onbevooroordeeld en dus juist leest? Bestaat het, dat iemand die werkelijk deelt (neen, niet in de b e 1 o f t e der wedergeboorte, maar) in de wederbarende genade van den Heiligen Geest zélf niet wedergeboren is of aanstonds wordt? Kan men werkelijk „deelen in" „wederbarende genade" zonder wedergeboren te zijn of onmiddellijk te worden? Bestaat er soms zoo iets als een latente, niet effectieve, „sluimerende" wederbarende genade?

Aan deze uitspraak voegde de synode evenwel nog een noot toe!

Een unicum: een leeruitspraak met een noot!

En in deze noot wordt dan verklaard, dat de sjmode de bovengegeven formuleering ter vervanging van de vorige koos om „ruimte" te maken èn voor de opvatting, dat de kinderen te besciiouwen zijn als „reeds wedergeboren", èn voor de opvatting, dat zij zijn te beschouwen als kinderen, die „wedergeboren zijn of zullen worden".

Wanneer we overwegen wat de sjmode hier zegt, dan valt in de eerste plaats op, dat nog nooit zoo sterk als in deze woorden de v e r o n d e r stellingsgedaehte werd geformuleerd en kerkelijk geijkt. In eerster instantie immers canoniseert de synode de opvatting, dat de te doopen kinderen moeten worden gezien als „reeds w e d e r g e b o - r e n", dus als kinderen in wie de wedergeboorte ten volle een feit werd. Daarna geeft zij ook „ruimte" voor het beschouwen van de kinderen als zulken die wedergeboren-z ij n-of-zullen-w orde n. Dikwijls leest men dezen zin zóó, dat de synode vrijheid gaf de kinderen te beschouwen als kinderen die wedergeboren zullen worden. Doch dat is niet het geval! Zij vordert op zijn minst een beschouwing van de kinderen als w e d e r g e ­ boren-o f-zullende-wedergeb orenword e n. Natuurlijk is zulk een beschouwing een onmogelijk gedachtenexperiment. Hoe kan iemand zijn kind werkelijk beschouwen als v/ e d e r g e b o - ren-of-zullende-wederg eboren-'' worden? Wie omschrijft den concreten zin daarvan? Maar al zal niemand dit kunnen, dit neemt niet weg, dat zóó toch het synodale voorschrift is.

Ik wees er reeds op, dat de veronderstellingsgedachte in deze uitspraak wel zeer sterk werd geaccentueerd.

De simpele lezing van wat geschreven staat maakt dat onmiddelUjk duidelijk.

Ook uit iets anders blijkt dit nog. We lezen immers, dat de kinderen te beschouwen en te beha n-delen zijn als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest.

Nu is de eerste „beschouwing" en „behandeling" welke een kind in en vanwege de kerk des Heeren ondergaat het gedoopt worden. Welnu, dan moet het ook gedoopt worden alsdeelende in de wederbarende genade des Gees te s. Dat beteekent dus: onder de ver onder stelling dat het daarin „deelt", dat het die „bezit".

Op nóg een moment in deze uitspraak willen we even wijzen.

De wijze waarop de kinderen der geloovigen te beschouwen en te behandelen zijn, hangt steeds rechtstreeks samen met dat wat de doop verzegelt. Altijd wordt verondersteld, dat de kinderen datgene „b e z i 11 e n" wat in den doop aan hen verzegeld wordt.

Zegt men, dat de doop het zegel is op de wedergeboorte, dan beschouwt men de te doopen kinderen als reeds wedergeboren.

Gaat men er van uit, dat de doop de verzegeling is van een heilsverzekering, een belofte, voor de uitverkorenen, dan beschouwt men de kinderen als dragers, deelhebbers van zoo'n belofte.

Welnu, omdat de Synode van 1946 vaststelde, dat

de kinderen beschouwd en behcindeld moeten worden als „zulken die deelen in de wederbarende genade des Heiligen Geestes" is het duidelijk, dat zij van oordeel is, dat de doop óók die w e d e r b a r e n d e genade — en dan als een goed waaraan de doopeling deel heeft, als een reeds geschonken weldaad — verzegelt. Dit blijkt uit heel de vervangingsformule, maar juist op dit beslissende punt wordt dat bizonder duidelijk. ,

Dte oude synodale gedachte, speciaal in 1942/'43 zoo krachtig geleerd en in Toelichting en Prae-advies zoo klaar ontwikkeld, deze gedachte n.l., dat de doop iets verzegelt, dat alleen den uitverkorenen toekomt, waaraan zij alleen deelhebben, keert hier dus onverzwakt terug.

Geen wonder, dat Prof. Ridderbos van deze vervangingsformule verklaarde, dat, als zij van He vroegere uitspraken verschilde, het verschil er een was van het gekloofde haar.

Een sinds de vaststelling van de vervangingsformule bekend geworden bizonderheid belicht het karakter van wat zij ten principale bedoelt ten overvloede nog bizonder duidelijk.

Het is bekend, dat de vervangingsformule zooals zij thans in de Acta staat, er heel anders uitziet dan zooals zij in concept door de desbetreffende commissie aan de synode werd aangeboden. Iemand, die den gang van zaken had meegemaakt verklaarde zelfs, dat de nieuwe verklaring ten slotte zoo ongeveer leek op een bloedworst, waar men van alles had ingestopt. Ernstige bedenkingen werden, speciaal door figuren als Dr Kraan en Prof. Den Hartogh tegen het ingediende voorstel ingebracht. Helaas is het niet mogelijk precies na te gaan wat in het concept werd veranderd. Toen de behandeling zou plaats vinden dook de synode onder in een comité-generaal. In een openbare vergadering daarna verklaarde Dr Kraan, „dat in de comité-zitting door hem was meegedeeld, dat de voorstellers van een voorstel Kraan c.s. •*) bereid waren dit terug te nemen als aan enkele wenschen voldaan werd. Nu dit is gebeurd, neemt spr. zijn voorstel terug". ')

Toch is ons wel iets bekend omtrent wat veranderd werd. Ds C. G. Bos schreef ergens, dat Dr P. Prins van Groningen in een vergadering te Uithuizermeeden had onthuld, dat de fundamenteele zin in de vervangingsformule oorspronkelijk zóó was geredigeerd, „dat de Kerk de kinderen der geloovigen, bouwend op Gods beloften, moest beschouwen en behandelen als zulken, die deelden „in de BELOFTE van den Heiligen Geest". Omdat hierin echter het gevaar lag, dat de belofte en de vervulling van de belofte wel eens van elkaar gescheiden konden worden (was) de formule geworden, dat ze moeten worden beschouwd „als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den H. Geest". ^)

Men ziet het: de oude constructie van een belofte, die zakelijk i d e n t is met het be-.loofde goed; die z o n d e r m e e r en steeds het deel hebben aan die belofte impliceert en die dus samenvalt met het deelkrijgen aan de z a 1 i g he i d of deze ab so 1 uut garandeert werd ongewijzigd en onverzwakt gehandhaafd. Met andere woorden: de grondgedachte van het. Praeadvies hield in de kerken ten voUe haar bindende kracht. En daarmee ook de beschouwing, dat de doop deze belofte en dus ook de wedergeboorte, het geloof en de inwendige genade verzegelt.

Alleen: dit werd alles uitgedrukt in formuleeringen die den bezwaarden in het gevlei moesten komen.

Merkwaardig was de reactie op dit stuk.

Merkwaardig was de reactie op dit stuk. Onmiddellijk begon het interpretatiegemodder.

Terwijl b.v. de Amsterdamsche Kerkbode schreef: „Met volledige handhaving van wat in 1905 en in uitspraken van de laatste jaren kerkelijk gesanctioneerd was, heeft de Synode een korte, begrijpelijke samenvatting gegeven, die elk gemeentelid toespreekt", kon men ' in de Classicale Kerkbode van Utrecht lezen: „Daarom besloot de synode de verklaring van 1905, die tot zooveel misverstand en verwarring aanleiding had gegeven intetrekkenen door een geheel nieuwe te vervangen Van 1905 zijn we af".

Een zwitsersch theologisch tijdschrift doorzag de situatie beter, toen het verklaarde: „Die Synode der alten Kirche erschrak, als sie die Folgen sah (van haar onverantwoordelijk drijven n.l.). Die Synode von Utrecht (Februar 1946) suchte wieder Verbindung mit den Abgetrennten. Sie hat die Erklarung von 1942 durch eine mildere, aber wesentlioh gleiche ersetzt!"»)

En scherp maar raak schreven de friesche predikanten in hun brochure: „Naar de zijde van de bezwaarden richt zij zich met de noodiging, haar toch te aanvaarden: de bestreden uitspraken zijn immers vervangen, aan bezwaren is tegemoet gekomen en er wordt immers niets in geleerd, dat onaanvaardbaar moet worden geacht, terwijl Vele uitdrizkkingen van bezwaarden bovendien in haar verwerkt zijn. Maar zoodra op grond van de vervanging der uitspraken over herstel van geschonden recht gesproken wordt, keert zij het andere aangezicht naar voren en wijzend op de inleidende formule wordt gezegd: zakelijk is alles gehandhaafd, concrete schuld der vorige Synode is niet aanwezig, hetzelfde wordt immers geëischt, dat ook vroeger gevraagd werd". ^")

Typeerde Prof. Holwerda dit nieuwe kerkelijke stuk niet bizonder raak toen hij van een vervaging s-formule sprak?


1) Acta, p. 90.

2) Acta, art. 197, p. 48.

3) Eenlgheid des Geloofs, I, No. 21, 18 JuU 1947.

4) Acta, art. 197, p. 48.

5) Acta, art. 197, pag. 49.

6) Zie: Acta, art. 160, p. 41. Het bedoelde voorstel vroeg aan de synode een onveranderde handhaving van wat de synode van 1905 in haar verklaring sub. 4 had uitgesproken; een aanvulling van de verklaring van 1942 ter verduidelijking en een afwijzing van het laten opgaan van het verbond in een voorwaardelijke heilsbelofte en een geschonken recht.

') Zie: Scheps, Kerknieuws, 9 Maart 1946, No. 149 en: Acta p. 47, art. 194.

8) Gereformeerde Kerkbode (van Groningen) van 26 Oct. 1946.

9) Reformierte Schweiz, Sept. 1946.

10) Om recht, revisie en hereeniging, p. 29.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWAARDEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's