Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEZWAARDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWAARDEN

over en onder de synodocratie 53

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De friesche predikanten. II.

We zetten ons verhaal over den strijd van de friesche predikanten tegen de handelingen der' leer-uitsprakenmakende en uitwerpende synodes voort.

Met hun bezwaarschrift inzake de dogmatische kwestie boekte deze groep van bezwaarden — evenals hun vele collega's requestranten — weinig succes.

De buitengewone synode van Utrecht schreef hun, dat van hun bezwaren „ernstig kennis genomen werd", maar dat zij van oordeel was, dat, nu zij de leeruitspraken van 1905 en 1942 inmiddels had vervangen, „niet alleen de bezwaren tegen de uitspraken van 1905 en 1942, doch ook die tegen den inhoud van Toelichting, Praeadvies en Zestien punten hun actualiteit verloren 'hebben, en dat met de nieuwe leeruitspraak dit tevens het antwoord der synode op de meeste van deze bezwaren is”. ¹)

In dit antwoord kornt heel de misère van de vervangingshistorie nog opnieuw en weerzinwekkend voor ons te staan.

Een synode vaardigt een aantal uitspraken als „goddeUjke waarheden" uit en legt ze bindend op. Ze verduidelijkt ze vervolgens op allerlei manier. Schorst bovendien een aantal menschen, die het daarmee niet eens.zijn. Massa's bezwaarschriften worden tegen dit gedoe ingediend. Haar opvolgster zet dan een nieuwe formule in elkaar met de uitdrukkehjke verzekering, dat ze den zakeüjken inhoud van de vroegere uitspraken volkomen handhaaft. Ze laat, volkomen in overeenstemming met deze verklaring, alle vroeger geschorste ambtsdragers rustig onder liun vonnis. Ja, ze verklaart zelfs nog eens uitdrukkehjk, dat die schorsingen heel goed zijn geweest. Maar ze schrijft tegelijk heel laconiek aan alle bezwaarden, dat door de aanvaarding van de vervangingsformule al de bij haar ingediende bezwaren hun actualiteit hebben verloren! .

Aldus de stijl van de kerke Ohristi, anno Domini 1946.

Terwijl op deze wijze de dogmatische bezwaren der Friezen aan kant werden geschoven, kregen zij ook op hun kerkrechtelijke eveneens nul op het request.

Het zal bij wie dit verneemt geen verwondering wekken, dat de friesche predikanten hun strijd na dezen wonderlijken gang van zaken niet staakten.

Na afloop van de utiechtsche sjoiode samenkomend om de situatie te bespreken, kwamen zij eerst overeen in te gaan op het tot hen gerichte verzoek met synodale deputaten samen te spreken. Deze samenspreking vond plaats 18 April 1946. Ze schonk evenv/el geen bevrediging. En daarom besloten zij op een volgende samenkomst zich tot de volgende synode, die van Zwolle, te wenden „om in dien weg te werken voor saneering van de dogmatische situatie, herstel van het geschonden recht, revisie van verschillende besluiten en hereeniging in den weg van liefde, waarheid en recht”. 2)

In het toen doof hen bij de zwolsche synode ingediende „Getuigenis en gravamen" richtten deze bezwaarden zich nog scherper tegen wat geschied was dan in hun eerste bezwaarschrift.

Ze wezen er allereerst op, dat bij de afvaardiging naar de buitengewone synode van Utrecht er „zoo angstvallig mogelijk voor gewaakt is, dat ernstig bezwaarden naar deze synode werden afgevaardigd". Daardoor werd „de waarde van het in appèl gaan zeer verminderd, ten deele zelfs illusoir". De minderheid in de kerken was „eenvoudig machteloos gemaakt". Er werd „zonder hen over hen gehandeld". Zoo had de eenparigheid van de pas gehouden sjmode „weinig beteekenis". Zelfs werd het bhjkbaar niet noodig geacht de bezwaarden , , te hooren voor er besluiten werden genomen". Tegen deze „eenzijdigheid en partijdigheid in de leiding van ons kerkelijk leven" veriieffen nu deze predikanten hun stem en zij wijzen „dit kwaad" aan als een van „de groote oorzaken van de ellende, waarin ons kerkelijk leven gekomen is.3)

Buitengewoon belangrijk is ook wat zij opmerken over de dogmatische kwestie.

De buitengewone Synode van Utrecht had verklaard, dat zij den „zakelijken intioud" van de verklaringen van 1905 en 1942 ook in haar vervangingsformule ten volle handhaafde. Maar wat is die zakelijke inhoud? Toelichting en Praeadvies hadden die op synodaal bevel en onder synodale goedkeuring duidelijk geformuleerd. Hielden die officieele geschriften dus hun vroegere beteekenis? Mciar hoe was deze synodale verklaring dan te rijmen met de „verruiming", welke de vervangingsformule bUjkbaar toch ook wilde geven? Toen de friesche predikanten met de synodale deputaten samenspraken hadden dezen verklaard, dat Toelichting, Praeadvies en Zestien punten geheel vervallen en verdwenen waren en de zakelijke inhoud van 1905 en 1942 alleen en uitsluitend te vinden was in de Nieuwe Verklaring.

Maar dacht de Synode ook zoo?

En zij verzoeken daarom aan de komende synode van Zwolle een duidelijke bevestiging van wat de deputaten in dezen hadden beweerd.

Behalve deze vraag hebben de friesche predikanten er evenwel nog een paar.

In de vervangingsformule komt de clausule voor dat volgens het woord van God „de kinderen der geloovigen zoowel als de volwassenen in het verbond Gods en in zijn gemeente begrepen, en in Christus geheiligd (zijn), zoodat zij deel hebben aan de belofte en gesteld zijn onder den eisdh des verbonds. Tevens leert ons de Schrift, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn. Nochtans moet de Kerk, daar het haar niet gegeven is over het verborgene te oordeelen, geen .onderscheid maken tusschen leden en leden, doch, bouwende op Gods belofte en overeenkomstig het spreken der Schrift, de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en behandelen als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest”.

Maar deze woorden zijn, vooral in verband met de synodale verzekering dat de zakelijke inhoud van de oude verklaring in de nieuwe geheel en al werd overgenomen, allesbehalve duidelijk!

Vooreerst komt bij de overweging daarvan de vraag op: wil deze eisch om de kinderen te beschouwen en te behandelen als zulken die deelen in de wederbarende genade des Geestes alleen maar een bejegeningsnorm zijn en geeft ze dus de vrijheid bij den doop niets te „veronderstellen" — geen geloof, inwendige genade, wedergeboorte o.i.d. ? Met andere woorden: is de leer van de veronderstelde wedergeboorte werkelijk heelemaal weggevaagd?

Voorts wanneer in bovengenoemde uitspraak weer wordt gesproken over het in „Christus-geheiligd-zijn" van de kinderen der geloovigen, rnogen deze woorden dan ook zóó worden gelezen als de bezwaarden dat doen in hun bekende „Verklaring van Gevoelen", dus als de aanduiding van een allen kinderen gelijkelijk t o e k o m e n d e v e r b o n d s - heiligheid? Of moeten ze worden opgevat zooals het Praeadvies dat doet, namelijk als de aanduiding van. een „inwendige heilighei d", welke alleen aan de uitverkorenen toekomt?

In de derde plaats: als in de vervangingsformule ver. klaard wordt, dat de kinderen der geloovigen zoowel als de volwassenen in het verbond Gods en in de gemeente begrepen zijn, mag dan voor de kinderen gelezen worden alle kinderen?

En als gezegd wordt, dat de kinderen zoowel als de volwassenen deel hebben aan de belofte des verbonds, mag dan dit ook zoo worden opgevat, dat aan alle genoemde kinderen de volle verbondsbelofte toekomt?

En ten slotte: ligt in de woorden „rekenende niet „de kinderen des vleesches" doch „de kinderen der belofte" voor het zaad", gelezen in het verband waarin zij voorkomen, weer niet opgesloten, dat het verbond toclx eigenlijk alleen met de u i t v e r ­ korenen is opgericht, waardoor zij voor deze bezwaarden beslist onaanvaardbaar worden? Of behoeft men er dat niet in te lezen?

Ieder zal inzien dat deze vragen zeer belangrijk zijn.

Zij wijzen haarfijn de dubbelzinnigheden der vervangingsformule aan. En zij noemen precies de m geding zijnde punten — die „vrijheid" vragende, waarvoor de bezwaarden steeds hebben gestreden.

De synodale deputaten hadden in him samenspreking met de friesche predikanten verklaard, dat zij op deze

vragen geen antwoord konden geven, omdat de Synode zich daarover óók niet ihad uitgesproken. Zij meenden evenwel, dat men hier te maken had met de libertas prophetandi, waarvoor de ^ynode ruimte wilde laten en dat naar hun overtuiging de opvattingen, die in de genoemde vragen tot uitdrukking kwamen, niet als strijdig met de Nieuwe Verklaring moesten worden gekwalificeerd

Wanneer dat inderdaad zoo zou zijn —• aldus deze bezwaarden —, wanneer dusi inderdaad de opvattingen, zooals die in de „Verklaring van Gevoelen" der bezwaarden werden geformuleerd, onder de vigueur van de Vervangingsformule recht van bestaan zouden hebben in de Kerken, dan moet dat door de Sjoiode ook duidelijk worden uitgesproken en algemeen bekend gemaakt. „Dat zou op dogmatisch gebied zeer de rust bevorderen en veel oneenigheid, verwarring en onklaarheid wegnemen".

En een dergelijk verzoek richten ze dan ook tot de zwolsche synode.

Als men deze vragen voor het eerst leest, raakt men in hevige spanning.

De hier door de friesche predikanten aangeraakte kwestie is immers de kern van het geheele conflict!

Wanneer de Synode in 1944 hetzelfde zou hebben verklaard als de deputaten aan deze predikanten verzekerden, dan zou de kerkelijke scheur nooit zijn getrokken.

En we vragen ons, dit lezend, af: wat heeft de zwolsche sjTiode op deze precaire, allesbefheerschende vragen geantwoord? 4)

Het requisitoir dat in dit „Getuigenis en gravamen" tegen de kerkrechtelijke handelingen der S3Tiode wordt ingebracht is in één woord vernietigend!

Voor alles verklaren ze nadrukkelijk, dat de vorige Synodes concrete schuld op zich hebben geladen en dat de vorige Synode dat ook had moeten uitspreken!

In 1943 werd inmiers plechtig geëischt, dat niets mocht worden geleerd dan wat volkomen in overeenstemming was met de nu vervangen leeruitspraken, en dat wel op poene van schorsing en afzetting en wering uit het ambt. Nu heeft de Nieuwe Verklaring de clausule omtrent het „houden voor wedergeboren" gewijzigd. Dan is evenwel volkomen duidelijk, dat de vroegere Synodes eischen hebben opgelegd, die niet mochten worden gesteld. Maar „daarmede is tevens vastgesteld, dat gezondigd is in de weringen, schorsingen en afzettingen, die voortgevloeid zijn uit de eischen der Synode, die te ver gingen". En deze schuld der Synode m.aakt het dezen briefschrijvers onmogelijk zich „bij den stand van zaken betreffende de weringen, schorsingen en afzettingen neer te leggen. Ze bezwaren al te zeer onze conscientie!" — schrijven ze.

Maar er is nog veel meer!

Nu de synode verklaarde, dat aan een meerdere vergadering „het recht niet kan worden ontzegd, op eigen initiatief een zaak als de handhaving der leer aan de orde te steüen" heeft de „subjectiviteit vrij spel en kan de Synode, los van haar lastgevers, optreden zooals zij wenscht, en de vrije kerken knechten en knevelen". Een „toevallige meerderheid op de Synode kan met of zonder advies en leiding van hen, die op elke Synode ambtshalve aanwezig zijn en hun levenstaak vinden in de beoefening der theologische wetenschap, eigen meeningen laten vaststellen en opleggen aan de kerken”.

Ook wat de synode omtrent art. 31 der Kerkenordening vaststelde is voor hen onaanvaardbaar. Nu de synode vaststelde, „dat het beslissend oordeel of de uitvoering van het besluit eener kerkelijke vergadering hangende het appèl daartegen voorloopig kan worden opgeschort, in elk bizonder geval staat aan de desbetreffende vergadering en dat het niet juist geaciht moet worden voor bepaalde gevallen een algemeene regeling te treffen, die er toe zou leiden besluiten eener kerkelijke vergadering tijdelijk voor niet vast en bondig te verklaren", heeft de synode art. 31 K.O. „voor een belangrijk deel van haar wezen en kracht beroofd" en is men het „genootschapskerkrecht genaderd". Nu is het breken van het kerkverband noodzakelijk geworden bij een conflict tusschen een of meer kerken en een meerdere vergadering. Maar „dit kerkrecht is ruïneus en desastreus voor de kerkelijke samenleving".

En wat de buitengewone synode over het tuchtrecht der meerdere vergaderingen uitsprak heeft eveneens „een rem tegen de hiërarchie weggenomen". Daardoor is „de weg voor de overheersching van de kerk door de meerdere vergadering en voor oversteuning van de kerk op de meerdere vergadering" volledig opengesteld. Maar wat de-Synode daaromtrent uitsprak bhjft tegen de letter van artikel 79 der Kerkenordening rechtdraads ingaan! 5)

Zoo spraken de friesche predikanten.

Indien Prof. Schilder de synode met geeselen had gekastijd dan deden deze bezwaarden het met schor­ pioenen.


¹) Acta, p. 123 en art. 123.

²) Idem, p. 14.

3) Idem, p. 15.

4) Idem, p. 15/17.

5) Idem, p. 17 v.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWAARDEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's