Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

neven

Amice frater. Goethe leefde in dagen, die in veel gelijken op onzen tijd.

zen tijd. Na schrikkelijke jaren van revolutie en oorlogen, de vrucht van de aanvaarding der ongeloofstheorieën, toen de boosheid der menschen zich had uitgeraasd, verhief de humanist zich weer, pochend op de goed­ heid van den mensch, en zijn kracht zichzelf te verlossen.

Daarom is inzonderheid zijn Faust leerzaam.

Want wij hebben ergere uitspattingen en ellenden beleefd, maar de hoogmoed van den humanistischen mensch, die thans het liberalistisch gewaad voor het socialistische verwisselde, klom hooger nog dan ooit.

Wat hij in den kleinen kring der enkele natiën niet kan verrichten, zal thans in een vereenigd Europa en straks in een wereldeenheid zeer goed kunnen geschieden. En zelfs uit antirevolutionairen kring vernemen vidj, dat wij Europeesch, en in den kring der valsche kerk, dat wij oecumenisch moeten leeren denken.

De „Raad van Europa" heeft opnieuw de „menschenrechten" vastgesteld, maar nog in beraaid gehouden en feitelijk verworpen het recht op den eigendom, naar het achtste gebod een der grondslagen van het economisch leven; en het recht der ouders, om de opvoeding van hun kinderen te bepalen, wat verwerping van het vijfde gebod beteekent.

Het moet wat wennen, leert ons „Trouw", en dat zal wel waar wezen.

De ChristeHjk-historische afgevaardigde in Straatsburg vond de verheerlijking van een Voltaire door den voorzitter Herriot alleen maar stootend voor de Roomschen, een kleine oneffenheid. Men kan hieruit afleiden, hoe zwak de stem is geweest van diegenen, die de christelijke beginselen daar behoorden te belijden.

Goethe teekent ons nu de verwarring van zijn tijd.

Hij heeft de menschheid, als zoovele hooggevoelende humanistische wijzen, zijn verachting en hoon niet gespaard. Hij zei eens: ik zie den tijd komen, waarin God geel? vreugde meer aan de menschheid zal hebben, en Hij haar andermaal, weer eens, zal moeten verdoen om een nieuwe schepping er voor in de plaats te stellen.

Dit spreken bewijst ons in welke heidensche gedachtenwereld Goethe leefde; hier niet eens de Grieksche wijsheid, maar die van de Babyloniërs en Perzen. Wie weten wil, wat dit zegt, moet maar eens goed bestudeeren de pas uitgekomen vierde aflevering van het tweede deel van prof. Schilder's „Heidelbergschen Catechismus", als hij, tegenover de beschuldiging van het „rechtlijnig denken", de Oostersche wereldbeschouwing teekent van den steeds doorgaandén, zich steeds weer repeteerenden cirkelgang, de cyclusmythologie, waarin de wezenlijke werelden steeds weer opkomen uit de oerzee, en straks daarin ook weer verzinken.

Goethe geloofde den strijd tusschen chaos en kosmos, de eeuwige tegenstelling van het booze en het goede, het donker en het licht.

In den revolutietijd en ook daarna scheen de boosheid der menschen te overheerschen. Dit teekent Goethe in den Walpurgisnacht, — de nacht van 30 April op 1 Mei —, als, naar het heidensch volksgeloof, de duivel met zijn heksen feest viert op den Blocksberg.

In de dagen van Hitler's gelukten greep naar de macht, werd ik op een vacantieverblijf in Duitschland een uur lang onderhouden door een der Nazigrooten in die buurt, die mij vertelde hoe hij had bepaald, dat op de scholen en door de moeders aan de kinderen niel meer uit den Bijbel, doch veel van dien Blocksberg en zijn heksenwereld — oud Germaansche wijsheid, zei hij — moest worden verteld.

Nu, het Duitsche volk en Europa heeft wel weer een Walpurgisnacht beleefd en Goethe zag dat duivelswerk nog lustig gaande na de toenmalige vrijmaking.

Das drangt und stöszt, das rutscht und klappert! Das zischt und quirlt, das zieht und plappert! Das leuchtet, spriiht und stinkt und brennt

Van „klappem" — reclamemaken — en „plappem" — babbelen — gesproken, beleven wij er in onze dagen niet veel van? Men denke slechts aan de vele wereld-en oecumenische congressen en synoden, of aan den Raad van Europa en zoo.

Teekenend ook voor onzen tijd is het optreden van Faust en zijn duivelschen verleider aan het hof des keizers, die door zijn spilzucht en zucht tot vermaa.k zijn volk op den rand van het bankroet bracht. De nar des keizers is, naar men meent, op de trap verongelukt, en de duivel dient zich nu bij den vorst als nar aan.

Alles klaagt aan het hof over geldgebrek, maar dan wijst Mefistofeles den keizer zoo welsprekend op de schatten, die in de aarde schuilen, dat deze wel aanstonds aan het graven zou gaan.

Dit is niet noodig, zegt Mefistofeles, en hij bewerkt daarna, dat in de maskerade, die volgt, en waarin de keizer Pan verbeeldt, die de wereld algeheel beheerscht, een wet wordt onderteekend, die het papiergeld in plaats van het harde geld verordent. En direct daarop - wordt het hof en het volk overstroomd met de papiertjes, die alleen maar waarde zullen hebben; en er is een groote rijkdom allerwege, die 'tot allerlei uitspatting aanleiding geeft. De staat schijnt gered met dat valsere geld, zooals Mefistofeles later spottend zegt. Het wordt een wilde wereld, en wij hooren maar van twee verstandige lieden: de Bannerheer, die met dat valsche geld zijn hypotheken aflost en de teruggekeerde nar, die er een kasteel, weiden en vee voor koopt.

De duivel zegt dan tenslotte: en wie twijfelt nu nog aan het verstand des narren?

Maar op dien tijd volgt natuurlijk groote ellende, een tegenkeizer staat op, en Mefistofeles raadt tot den oorlog, dien hij beheerscht en wint.

Adolf Trendelenburg, die in 1921 een verklaring van Goethe's Faust uitgaf, zegt: hebben wij Duitschers nu niet ondervonden wat dat papiergeld, . met de inflatie tengevolge, voor een volk beteekent?

En wij mogen wel eens bedenken, waarheen ook nu die staatspapiermolen ons zal voeren. Onze minister van financiën mag Goethe's Faust wel eens goed bestudeeren. Vooral deze keizersscène.

Ik doe uit den Faust hier en daar slechts een greep. En wijs nu op Goethe's misbruik der Heilige Schrift.

Goethe werd opgevoed in een piëtistisch huisgezin, waar de vroomheid een zeer mystiek karakter droeg. Later in Frankfort, waar het piëtisme met de magie druk beoefend werd, ook door de vrome Jonkvr. von Kletterer, sprak Goethe zelfs van zijn bekeering. Wie kent niet zijn bekentenissen-van een schoone ziel?

Maar als zijn vrienden hem waarschuwen tegen Pelagius, verklaart hij, dat diens leer hem zeer wel lijkt. De mensch is goed.

Goethe heeft het Woord des Heeren leeren kennen, maar hij ergert zich aan den Bijbel. Hij ergert zich aan den Christus der Schriften. Hij spreekt van God, en bedoelt het hoogere van den mensch. En God is liefde zegt hij. God wil geen bloed. En moge de kerk verdoemen, en op aarde de duivel heerschen, in den hemel vergeeft God alle kwaad na kleine boete.

Het misbruik, dat Goethe van de Schrift maakt is zeer ergerüjk en het verbaast mij, dat J. H. Gunning Jr, die Goethe's Faust hoog verheft, in zijn Fauststudie geenerlei bUjk geeft zich daaraan te hebben gestooten.

Ik wil een paar voorbeelden noemen.

Daar was in Goethe's dagen een strijd onder de geleerden over het ontstaan der wereld. Daar waren Vulcanisten, die aan het vuur en geweldige catastrofen dachten, en Neptunisten, die een meer zachte, geleidelijke ontwikkeling voorstonden. Goethe voegde zich het liefst bij laatstgenoemden. En hij drijft den spot met de Vulcanisten. Hij laat de leer der Vulcanisten steunen door des duivels satyre. Mefistofeles vertelt, dat hij bij de schepping is geweest en dat God de duivelen in de aarde had opgesloten, maar die duivelen begonnen zoo te hoesten, dat de aardkorst spleet en zij konden opstijgen hoog in de lucht. En bij zulk een spot wordt nu gezegd: et geheimenis is ons later verklaard. NI. in Efeze 6 : 12: Want wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht".

Dat is Goethe's humor, zegt Trendelenburg. Het is een vreeselijk misbruik der Schrift.

En erger is nog, wat de dichter aandurft, als hij Mefistofeles den krijg doet leiden, die daartoe drie geweldigen oproept tot hulp; drie wezens met ruwe oermenschenkracht.

Die geweldigen zijn dan de drie helden Davids van 2 Samuel 23 : 8, die in de vertaling van Luther heeten: asobeam, Eleasar en Samma. Goethe noemt den eeirsten Rausebold, gierig naar menschenbloed, den tweeden Habebald, gierig naar geld, den derden Haltefest, die het verkregene weet vast te houden.

Maar nog erger wordt het, als dan die Haltefest de tent van den overwonnen tegenkeizer gaat berooven en dan tot zijn hulp heeft een lichtekooi Eilebeute. Hier wordt toch gezinspeeld op Jesaja 8, waar de profeet profeteert van de roede der Assyriërs, waarmede Israël zal worden getuchtigd. De naam Eilebeute is ontleend aan Luther's vertaling. Jesaja zal toch zijn zoon die hem geboren zal worden, noemen Maher schalal chaz bas — zooals onze statenvertaling het zegt.

Prof. Ridderbos vertaalt dit als: Spoedig .roof — ijlings buit.

Ik sprak van Gunning's studie over Goethe's Faust, eigenlijk een verheerlijking, die ons doet zien hoeveel heidensche filosofie er school in Schleiermacher's leer; in de ethische dwalingen.

Goethe geloofde in de schoonheid, het a e s t h e - t i s c h e, en dat is v; el heel mooi en goed, maar, zegt Gunning, daar moet dan noz het zedelijke Ijij on dan is alles waar. Als het uit het natuurUjke maar in het geestelijke wordt overgezet.

„Er is tweeërlei levensrichting, de aesthetische en de zedelijke. Goethe, gelijk hij in den Faust zich teekent, behoort tot de eerste. De tweede, zoo zij waarlijk gevolgd wordt, neemt de eerste gereinigd in zich op. Daarom is Goethe's Faust een heerlijke profetie

van de volle waarheid". Maar nu moeten wij toch letten op het eind van het Faust-drama. Het is ongetwijfeld een van de geweldigste werken van den menschelijken geest. Met een verleidelijke schoonheid menigmaal, die vele harten heeft getroffen en — verleid.

Maar Faust krijgt ten slotte de gelegenheid de wereld te bouwen, die hij winnen wil. Hij ontvangt als loon voor zijn hulp in den oorlog, dien de keizer door satanische kunsten winnen mocht — wat, en dit teekent Goethe's verhouding tot de Roomsche kerk, door den bisschop wel wordt afgekeurd, maar zóó, dat hij uit de boete des keizers daarover zooveel mogelijk stoffelijke winst voor de kerk trekt —, een breed strand ter bebouwing. Hij bereikt veel, maar een kapelletje van een paar eenvoudige lieden staat hem in den weg. Hij wil dat terreintje koopen, maar als dat niet lukt kunnen de duivelen het vernielen.

Herhaling, zegt Goethe, van de historie van Naboths wijngaard.

Faust wordt er voor j-estraft met blindheid. Maar de honderdjarige geeft zich niet. Trotsch verheft hij

zich. Hij zal zijn werk voortzetten en zegevieren. Daarna sterft hij, maar ais de duivel meent hem nu als zekere prooi te hebben, voeren engelen de ziel van Faust de hemelen door tot zij eindelijk in het goddelijke versmelt.

En dat is altijd weer Goethe, en met hem de humanist van deze eeuw.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's