Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den schat van het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den schat van het verleden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

vn, slot.

Het verval der a.r. partij is volgens Fabius begonnen in 1894. In 1891 trad op het kabinet Tienhoven-Tak van Poortvliet, waarvan Mr Van Tienhoven de formateur was, maar Mr Tak van Poortvliet de domineerende figuur.

Een van de belangrijkste dingen, die dit kabinet te doen kreeg, was de zaak van het kiesrecht. Vrijwel algemeen was de. wensch, dat het kiesrecht zoo ver mogelijk zou worden uitgebreid (algemeen kiesrecht kende men in die dagen nog niet), dat het kiesrecht aan zooveel mogelijk ingezetenen zou worden toege-Jcend. Het wetsvoorstel, op het kiesrecht betrekking hebbende, ging in dezen zeer ver. Door Dr Kuyper •werd het met ingenomenheid begroet. Hij wilde stuwen in „christelijk-democratische" richting, en daarom was hij voorstander van een zoo uitgebreid mogelijk kiesrecht. Wel was hij niet in alle opzichten bevredigd door het wetsvoorstel. Zoo ware het z.i. wenschelijker geweest indien de kiesvereenigingen officieele erkenning hadden gevonden. Maar Dr Kuyper betoont zich niettemin een krachtig voorstander en hij beveelt telkens in De Standaard het wetsontwerp aan. Al wie tegenstaiider is wordt conservatief genoemd. Die is geen voorstander van ruimen invloed des volks, die wil aan de „kleine luyden" geen plaats gunnen in het staatkundig bestel, die wil alleen aan de hoogere kringen invloed toekennen. „Tegen het conservatisme van alle gading" is Kuypers leuze.

Lang niet alle antirevolutionairen stonden aan Kuypers zijde. Onder de kamerleden waren er verscheidene die zijn standpunt niet konden deelen. Zij zagen in het voorgestelde ontwerp voortschrijding van de beginselen der revolutie: volkssouvereiniteit. Zoo sprak De Savornin Lohman in de Eerste Kamer als volgt:

Ik ben bang, dat dit kiesrecht de beginselen waartegen ik een groot deel van mijn leven gestreden heb, nog dieper ingang zal doen vinden bij het Nederlandsche volk. Ik ben bang, dat, wanneer dit kiesrecht eenmaal verleend is, het de vele verwachtingen die het opwekt, niet zal bevredigen, en dat tengevolge daarvan telkens weder, óf op uitbreiding van het kiesrecht, óf op andere groepeeringen van kiezers zal worden aangedrongen, door allen die in de minderheid zijn gebleven. (P. A. Diepenhorst, Onze strijd in de Staten-Ge-• neraal, II, blz. 172).

Het is niet doenUjk de parlementaire historie van deze gansche periode te beschrijven. Aangestipt worde slechts, dat in den loop der beraadslagingen een kamerontbinding plaats vond, en dat er een strijd ontstond in de a.r. gelederen tusschen Takkianen en Anti-Takkianen, dat hier het criterium lag waarnaar bepaald werd of men opnieuw in aanmerking kon komenvoor het kamerlidmaatschap.

Een bittere en pijnlijke worsteling ontbrandde. scheuring in de a.r. partij ging zich voltrekken.

Prof. Diepenhorst merkt op, dat in deze zaak onderscheidene fouten zijn gemaakt. Hij acht het bedenkelijk

, , om den tegenstand tegen de kieswet Tak zonder meer als uiting van verderfelijk conservatisme voor te stellen (gelijk Dr Kuyper had gedaan, B. J.); aan den ernst der waarlijk niet denkbeeldige grondwettelijke bezwaren wordt zoo allerminst recht gedaan. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 22 April 1894 ontwikkelde prof. Fabius die bezwaren tegen de kieswet Tak in haar laatste definitieve lezing in een kort scherpzinnig betoog",

welk betoog dan door Diepenhorst wordt opgenomen. (Diepenhorst, a.w. blz. 209 vv).

Op dit jaar 1894 is meer dan eens teruggegrepen. Fabius schrijft in zijn maandblad Studiën en Schetsen 7de serie, blz. 125 v aldus:

DE FOUT VAN 1894.

De fout, van antirevolutionaire zijde in 1894 begaan, zou volgens De Standaard van 3 Mei 1.1. (1915, B. J.) hierin liggen:

„dat men gemeend had op den wederzijdschen steun der Democraten aan de overzij te kunnen rekenen, en dat het bij de stembus vlak omgekeerd uitkwam".

Zou dit waarlijk de eenige, de eigenlijke feil dier dagen zijn? Of schuilt de voorname fout dieper?

Zou deze niet veeleer zijn, dat men zoo warm partij koos voor een op gansch verkeerden grondslag verdedigd, uit grondwettig en technisch oogpunt zeer bedenkelijk, later zelfs van geavanceerd-vrijzümigen kant losgelaten wetsontwerp? dat men de scharen opvoerde tot wilden hartstocht; dat niets was te bespeuren van het hoogere beleid, hetwelk noodig was om zich tegen het ontwerp-Tali te keeren, zonder den schijn op zich te laden van principieel het bestaande kiesrecht in bescherming te nemen?

Tegen het conservatisme van alle gading was toen de leus.

Maar daaraan herkent men niet den antirevolutionair. Die kreet is zuiver radicaal.

De antirevolutionair is, o ja! tegen het conservatisme van alle gading, maar niet minder tegen het radicalisme van alle gading.

Ook de conservatlef-liberalen hadden zich verheugd in het ministerie Van Tienhoven, dat in 1891 het Kabinet Mackay verving. Maar bitter voelden zij zich welhaast door de kieswet van Mr Tak van. Poortvliet gefopt.

Zoo ontstond een breuk in de vrijzinnige gelederen, die de antirevolutionairen als het ware opriep om, tusschen de slaags geraakte afdeelingen der vrijzinnigheid heen, aan te rukken op het regeeringskasteel; de leiding van de oppositie tegen het radicalisme in handen te nemen en deze te sturen in antirevolutionaire bedding.

Maar Ln stee van dit hoogere beleid vond men slechts een als dolle-mannen meeloopen achter de geavanceerde vrijzinnigheid.

Zelfs dringt de vraag zich op, of de toen begane fout niet nog nawerkt in dezen zin, dat althans na 1894 in de anti-revolutionaire partij weinig van wezenlijke leiding valt te zien, en daarentegen meer, onder den naam van organisatie, zeker persoonlijk regiment van machtsoefening, door allerlei kunstmiddelen gesteund. In de 12e serie, no. 8, vinden we het volgende:

O, het meegaan — zelfs in dolle opgewondenheid — met de kieswet-Tak ln 1894 heeft zich zoo schrikkelijk gewroken.

Daarna en daardoor was de antirevolutionaire partij in hare levenskern geknakt.

Reeds toen heeft men kunnen zien wat de ondergrond van het gezinshoofdenkiesrecht is: geavanceerde vrijzinnigheid, met bedriegelijken scliijn.

Immers waren het niet het minst de voorstanders van dat gezinshoofdenkiesrecht, die zich voor Minister Tak het vuur uit de sloffen liepen; heeft de fata morgana van het gezinshoofdenkiesrecht deze beteekenis gehad, dat het de geesten rijp stoofde voor algemeen stemrecht, waaraan in de Eerste Kamer ook Dr Kuyper — zelfs zonder één woord van tegenspraak — zijne stem heeft gegeven.

Groeii van Prlnsterer noemde het in 1871 misdrijf, de anti-revolutionaire Kamerleden te herkiezen, wijl zij niet genoeg zelfstandigheid van beginsel hadden getoond.

Toch was het door dezen bedreven kwaad nog maar Tiet tiende, het honderdste deel van wat In het laatste tiental jaren van de anti-revolutionaire Kamerleden werd aanschouwd.

Reeds in het zich verklaren voor algemeen stemrecht, nadat men In onbezonnenheid of euvelmoed doorbroken had den wal, daartegen door anti-revolutionaire staatslieden in hunne werken opgeworpen.

Toch is daarbij nog te voegen het achter vrijzinnigheid of sociaal-democratie meeloopen voor verzekeringsdwang, staatspensioen, openbare armenzorg, wettelijke werkweek van 45 uur.

Wie dit alles overziet, kan moeilijk nog hopen, dat het antl-revolutionalre Kamer-personeel, hetwelk daaraan medeplichtig is, zich weder in fïissche zelfstandigheid zal kunnen opbuigen.

Genoemde vraagstukken hangen toch dermate samen met alle opvattingen aangaande Staat en maatschappij, dat wie, na bij die vraagstukken in verkeerd spoor te zijn gegaan, zich ten aanzien van een ander vraagstuk ln anti-revolutïonalren koers zou bewegen, gevaar liep, zich aanstonds voor' de voeten te zien geworpen, dat dit weinig strookte met zijne houding van vroeger en elders.

Kracht is slechts te wachten van wie zich geheel kunnen losmaken van de-anti-revolutionaire verwording ln de laatstverioopen kwarteeuw.

We zullen het hierbij laten. Duidelijk is wel dat Fabius het verval van de a.r. partij ziet' beginnen in 1894. En zoolang hij geleefd heeft, heeft hij geen wederopleving gezien. Nog tegen het einde van zijn leven schreef hij een opstel in „Anti-Revolutionaire Staatkunde", getiteld: , , Groen van Prinsterer nooit gevolgd". En bij het reeds vermelde jubileum der Vrije Universiteit liet hij niet na ook op deze dingen te wijzen.

Daar zijn dingen, die de huidige generatie niet eens meer kent als eens voorwerp van felle bestrijding van a.r. zijde. Zoo algemeen stemrecht, verzekeringsdwang. Die dingen zijn we al heel gewoon en vanzelfsprekend gaan vinden. De ontwikkeling heeft intusschen niet stilgestaan. Er is in dit spoor verder gegaan. En de afglijding wordt niet gezien.

Mogen veler o ogen open gaan. Wie weet, het oordeel mocht nog eens worden afgewend.

B. JONGELING.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Uit den schat van het verleden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's