Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Reeds meer dan eens is er gewezen op de nauwe verwantschap van wat Barth en zijn familie leeren en de mystiek der oud-gereformeerden, die niet alleen in het Zuiden van ons land of op de Veluwe, maar in meerdere of mindere mate overal de zuivere prediking en het schriftuuriijk geloofsleven tegenstaat.

Feitelijk de gevaarlijkste vijandin van de kerk des Heeren.

Wij zien dit weer bevestigd in het artikel van prof. van Ruler over de Bevinding, waarvan ik in een vorigen brief sprak.

Het heet thans, dat de jongeren in de Ned. Herv. kerk wel veel van Barth leerden, maar nu toch meer geneigd zijn den kant der Veluwsche mystiek op te gaan.

Daar ligt nu, zegt prof. van Ruler, de vernieuwing der Ned. Herv. kerk. Bij die eenvoudige mystieke vromen zouden wij vinden de beste elementen der Reformatie.

Wat is leertucht, zoo roept hij uit, wat zending, wat avondmaal, wat de kerstening, wanneer er in de kerk niet is de bevindelijke ontmoeting met God? Als dat niet het geval is, loopt de leertucht uit op versplintering.

Die bevinding kan dus alles in de Ned. Herv. kerk bijeenhouden, zooals nu ook de geloofsbelijdenis, opgesteld door dr lliskotte en de zijnen, zoowel confessioneelen, gereformeerde bonders en vrijzinnigen als Barthianen zal moeten vereenigen. Op den klank af zou men zeggen: daar is zoo iets als een gereformeerde geloofsbelijdenis, terwijl' er in werkeUjkheid ds grootst mogelijke tegenstelling is.

De verleiding is minstens even gevaarlijk als ds mystiek der wederdoopers in de dagen van de Reformatie der zestiende eeuw.

Dit doet het artikel van prof. van Ruler ons duidelijk zien.

O, zoo zegt hij, die bevinding, die ik bedoel', is geen spiritualisme; maar hierbij mogen wij wel bedenken, dat zulke ontkenning in menig geval een bevestiging beteekent.

Men zegt dan: ik bedoel niet dit of dat — terwijl men het juist wel bedoelt.

De gereformeerde mystiek is, dat het hart meedoet. Zooals het werd in de zeventiende eeuw, de werkeUjke reformatie. Voetius wordt genoemd, die inderdaad mystieke trekken heeft, en Lodensteyn.

Niet maar reformatie der leer, maar het leven, de reformatie van het hart, dat een andere naam is voor wat men gevoel acht te zijn.

Wij moeten dan letten op de werking van den Geest, in het hart van den mensch, voor en buiten het Woord om.

Leest U maar goed de hoofdartikelen van ds Bremmer.

Het kenmerkende van de gereformeerde mystiek is het pneumatologisch, het geestelijk element. Prof. van Ruler zegt: de Geest en de geschiedenis zijn één. De Geest schept de geschiedenis in Zijn vrijmacht.

En ten diepste ligt de samenhang van de historische heilsdaad en de bevinding in de praedestinatie, de uitverkiezing; derhalve een nieuw oordeel Gods. Op een geestelijke en eschatologische wijze wordt in de uitverkiezing het offer van Christus gerepresenteerd eg. herhaald en wordt de mensch „geUjktijdig" met Golgotha.

Ik denk, dat daar Kierkegaard voor den dag komt.

Maar nu moet de leugen haar werk doen.

Want zie, in heel de kerkgeschiedenis heeft de Dordtsche synode deze dingen eerst goed gezien. Het schijnt dus, dat de Dordtsche leerregels worden aanvaard. Maar nu opgepast! Er wordt gezegd: dat deze vaderen wijsgeerige vormen, als die van een voortijdelijk decreet gebruikten, kan men hun niet kwalijk nemen. Dat geldt dus niet. Maar zoo heeft men heel het belijden der vaderen ten eenenmale ontkracht. En er een goddelooze wijsbegeerte voor in de plaats gesteld. Een goed onderlegd gereformeerd belijder zal zoo iets aanstonds zien. Het heet nu, dat de Dordtsche synode „in haar vormen de bijbelsohe leer het diepst heeft gevat".

Zoo kan men alles loochenen, wat zij beleed, maar, o, zoo vroom haar zoogenaamde diepe waarheid handhaven.

De waarheid achter de waarheid. Wie kent niet dien mystieken term. De „geest" achter de „letter".

De bevinding is nu niet slechts een inkeer in het diepst van de ziel. Zoo dacht Augustinus het. Ach, ja, men kan bij Augustinus van alles vinden.

Hij zou dan hebben teleden: God is zoozeer besloten in den inhoud van den menschelijken geest, dat de mystieke heilsweg kan bestaan in een geconcentreerden inkeer in zich zelf.

Zoo vindt de mensch dan daar dus zijn wezenUjke verlossing.

Maar zie, dus prof. van Ruler, de gereformeerde bevinding heeft door haar zuiver accent op de pneumatologie een radicale correctie aangebracht. Wij moeten desnoods heel die reformatie der zestiende eeuw maar voorbijgaan^ maar. naar Calvijn en de mystiek der zeventiende eeuw terugkeeren.

De correctie, die dan werd aangebracht, is deze, dat de genade van God niet langs allerlei bemiddeling naar beneden druppelt tot de laagste treden van het zijn, maar door God zelf, nameUjk door God den Heiligen Geest, wordt zij opgericht en verheerlijkt in het hart en het leven van den mensch; de inwoning van den Geest is meer en iets anders dan de ingieting van genade; de Geest is God zelve.

Zoo is de bevinding niet maar resultaat of vrucht, maar modus en moment zelve. De mens is van zich zelf bevrijd en op God geworpen.

Daar hooren wij Heidegger.

Er zijn dan twee uitersten: de mensch leert aan den Ujve zijn verlorenheid zien en ervaren en dan zegt hij: het is een afgesneden zaak. Daar komt het absolute niets van den existentialist. Maar dit volstrekt ledig wordt nu op „christelijke" wijze gevuld. Daar is ook het ander uiterste: de extase der mystiek. En tusschen die twee pendelt de ziel dan heen en weer.

Daar moet dus heel wat gebeuren in de menscheüjke ziel.

De bevinding is nooit af. Ten diepste blijft God een vreemde, zooals man en vrouw ten diepste ook vreemden voor elkander blijven. In elk moment komt de ander op ons toe.

Het huwelijk en het leven zijn nooit af. Er is nadering tusschen God en den mensch, er is weer verwijdering. Er is veriangen, verwachting, er is ook verzadiging, verrukking. Én dan wordt gesproken van geestelijke verloving, van „het uur der minne", maar tevens van veel geestelijke dorheid en doodschheid der ziel, opdat men zou leeren uit het geloof te leven.

Ik vermoed, dat, als de eenvoudige Veluwsche mystieke vrome dit alles hoort, hij verrukt is over zulk een „echte" prediking, en er niets van begrijpt, welke philosophic hem wordt geboden.

Bij deze mystieke redeneering gaat het al over den mensch, zijn ervaringen, gevoelens, bevindingen, ontmoetingen met God, bijzondere gebeurtenissen, invallende teksten enz.

Alles draait om hem zelf, om zijn bevinding. En er is geen verhaal op dit alles. Men heeft het of heeft het niet. En van dat gebeuren kan de enkele bijzonder begenadigde alleen verhalen.

De prediking is ook van beteekenis. Zeer zeker. Maar als men het woord heeft gehoord, dan moet het eigenlijke nog beginnen. Dan moet komen die spanning, waarbij zooals prof. van Ruler zegt al het andere maar „burgerlijk" is.

En nu volgt een merkwaardige bekentenis.

Zie, deze oudenvetsche kinderen Gods, deze mystieke vromen, staan nu vlak bij den modernen dichter.

Gij zult U herinneren, hoe heel den Inhoud van dat boek van Rispens opging ui wat hij noemt: levensgevoel.

Welnu, dus prof. van Ruler, daar is een diepe verwantschap tusschen dit bevindelijk leven en dat levensgevoel.

En dit komt, zegt hij, ook tot uitdrukking in het existentialisme en de psycho-analyse. Men komt dus terecht bij Heidegger en Preud.

De kerk moet de echte, volle bevinding terugvinden.

Hoe zal zij anders den modernen mensch met nieuwe wijsheid benaderen? zijn

Nu ligt hier niet een bewering, die geen grond zou hebben.^ De verwantschap is er wezenlijk.

Het behoefde ons waarlijk niet te verwonderen, dat prof. van Niftrik met een zekere waardeering van Sartre sprak.

Wij hebben hier heel' de moderne familie voor ons, die op waarlijk treffende wijze ons geteekend werd in een pas verschenen studie van den Amerikaanschen professor m de wijsbegeerte Helmut Kuhn. Hij doceerde eerst in Berlijn, en is thans verbonden aan de Emory universiteit m de Vereenigde Staten.

Het is goed, dat wij deze familie leeren kennen, hoe moeilijk het ook is de taal harer wijsheid te leeren verstaan, terwijl, het toch gaat over heel gewone menschelrjke dwalingen. .

Prof. Helmut Kuhn is een Duitscher en heeft haar terdege doorzien.

Hij zegt: het begint bij Kierkegaard, en dan komt

Dostojewsky en daarna Nietzsche, en dan Heidegger en Sartre, en Berdjajew en Sjestow, en eindelijk Barth en Brunner. Daar heeft men den tijdgeest van vandaag in zijn allergevaarUjkst kleed.

Nu moeten wij er niet voor terugschrikken om ernstig te trachten dien tijdgeest te verstaan. Niet zeggen: •vsdj hebben er niets mee te maken.

Hoe heeft Groen van Prinsterer in zijn „Ongeloof en Revolutie" de kinderen Gods vermaand, om toch de teekenen, de leugen van hun tijd, te onderkennen. Hoe heeft ook dr Kuyper geworsteld met de taal om den modernen geest van zijn dagen ons te doen zien.

Hoe hebben zij hun leven gewijd aan den strijd tegen den geest van hun tijd, om hun tijdgenooten wakker te schudden, opdat zij niet in de vreesélijke verleiding zouden gevangen worden en verloren gaan.

Want is dit niet de val van den mensch, dat hij God van Zijn troon wil stoeten, om zelf daarop plaatö te nemen? Wil hij niet zijn eigen zaligheid werken, of er in elk geval iets aan toedoen?

En vinden wij het kwaad der mystiek feitelijk ook niet in de synodocratische beschouwingen omtrent de wedergeboorte, de scheiding van Geest en Woord, de zelfbeproevtng ?

Dat er bij dr A. Kuyper een mystiek element was, kan moeilijk worden ontkend. En dit werkte tot nu toe in steeds versterkte mate door.

Eenigen tijd geleden vond ik in een boekenstalletje op de markt een verzameling oude preeken van dr Kuyper, zoo uit zijn Amsterdamschen tijd. Men trof daarin dat „indalen tot in het allerdiepste der ziel" waar de mensch dan God zou ontmoeten.

En dat heeft zich ook later bij Kuyper nimmer geheel verloochend. Maar hoe dit ook zij, wij hebben met deze dingen allen te maken, en het zal u dus zeker niet onwelkom zijn, als ik Ü iets uit het werkje van Helmut Kuhn ga vertellen.

Wij betrappen den boozen tijdgeest dan in zijn mee.^t gevaarüjke element.

Met hartelijke groeten *en heilbede, uw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's