Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus Christus en de herschepping der wereld ¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus Christus en de herschepping der wereld ¹)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Om uit de Schriften een duideUjk beeld van Jezus Christus als den Herschepper der wereld te kunnen ontvangen, zal het noodzakelijk zijn zich eerst goed rekenschap te geven van de boodschap van den Bijbel omtrent de wereld, die door Christus herschapen is en wordt..

Het is u zonder twijfel bekend, dat het begrip wereld h? . de Schrift veel facetter> bezit. Eén woord waarmee ze wordt benoemd — ik bedoel het woord kosmos — duidt b.v. successief aan: het heelal, dus de totaliteit van al wat God schiep; ^) de wereld als woonplaats der menschen, de oikoumene, de aarde ^); voorts de geheele m e n s c h-h e i d zonder nadere kwalificatie *); de m e n s c h-heid buiten het Jodendom; ^) de gevallen menschheid; ") en, om niet meer te noemen, het geheel van de van God afgevallen, door den zondeval verwoeste, onder Gods gericht staande, en Jezus Christus verwerpende wereld'). Wanneer ik nu eerst een paar opmerkingen over de wereld wil maken, bedoel ik daarmee de door Gfod geschapen wereld die geconcentreerd is in de menschheid, het menschelijk geslacht. En dan nader die wereld zooals ze in de menschheid tegen God zondigde, van Hem afviel, door zijn vloek werd getroffen, en nu Gods eeuwig oordeel heeft verdiend.

Met • strakken ernst en in sobere woorden teekent de Heilige Geest ons in den Bijbel de eerste principieele zoAde van het menschelijk geslacht en de ontzaglijke katastrofe welke daarvan het gevolg was.

Adam, stamvader, maar bovendien óók en vooraJ hoofd van de gansche menschheid, heeft in. een onzalig uur de wet des Heeren overtreden. Hij heeft gegeten van den boom, waarvan God had gezegd dat hij daarvan niet eten zou. In plaats van zich door Gods wet te laten voorschrijven wat goed was en wat kwaad, heeft hij daarover, tegen Gods duidelijke woord ingaande, zélf beslist. Hij heeft zich autonoom gemaakt.

In deze ééne, schijnbaar zoo simpele en onbeteekenende, daad wordt ons het wezen van de zondp ten volle onthuld. Oók de zonde heeft vele aspecten. Ze wordt b.v. een overschrijden van een grens, een vallen waar men moest blijven staan, een schuldig niét weten van wat mer v.'èl weten moest, een krenken van den eerbied welken men God verschuldigd is, genoemd. Maar haar eigenlijke wezen is overtreden van Gods ons nadrukkelijk gestelde wet.

De gevolgen van deze daad waren verbijsterend.

Vooreerst beteekende deze zonde van Adam een zich overgeven aan den Satan. Toen Adam niet naar God, maar wel naar den duivel luisterde, verbrak hij 't verbond waarin God hem aanstonds bij zijn schepping had opgenomen en ging hij. een vrijwillige alliantie met den Booze aan. En wat Adam geheel vrij\villig tot stand bracht — de gemeenschap met den duivel — bevestigde God daarna en daarom met onweerstaanbaar geweld. Adams zonded a a d — het fcich losscheuren van God en het zich overgeven aan den Vorst der duisternis — werd zijn doror God hem opgelegde straf. Zijn verschrikkelijke keus werd zijn gruwelijk lot.

Maar daarbij bleef het niet. Door de ééne, radicale overtreding van de wet zijns Gods werd héél het bestaan^ het hart en het leven, van Adam omgezet. De reinheid van zijn hart, de zuiverheid van zijn genegenheden, de klare, geestelijke kennis van God en al wat Hij geschapen had verdween. Hij haalde over zich „blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid van oordeel en verstand; boosheid, weer-.spannigheid en hardigheid in zijn wil en hart, mitsgaders onzuiverheid in al zijn genegenheden" ). Uit zijn hart komen nu, naar Christus' woord, voort, kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, bedrog, , ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hoovaardij, onverstand"). Kort gezegd: de natuur van den mensch, zijn aard, werd door de eerste zonde radicaal bedorven en dat wel zoo erg, dat het beheerschend motief van zijn leven haat tegen God en tegen de naasten werd'").

En nog is het einde niet. Adam was door God geschapen als hoofd van de gansche millioenerikoppigf menschheid, die uit hem zou geboren worden. Hij stond voor God en leefde ia het paradijs als aller vertegenwoordiger. Wat hij deed zouden allen doen. Waar hij kwam zouden allen komen. Wat hij kreeg zouden allen ontvangen. In de Schrift springt immers op ons af wat ons, ras-individualisten, zoo vreemd en hatelijk is, dit nl., dat de menschheid een volstrekte eenheid vormt. De Israëlieten moeten ook na eeuwen tot huii kinderen zeggen, dat zij, die kinderen zélf, onder Jozua door de Jordaan zijn getrokken ). Stefanus rekent de zonden van het gansche Joodsche volk door alle eeuwen den joodschen raad toe, tot wien hij spreekt. Gij wederstaat altijd den Heiligen Geest i). En Christus zelf verwijt de Schriftgeleerden en de Farizeeërs zijner dagen, dat adderengebroed, dat zij, zij zélf de profeten hebben vermoord ). Wehiu, zoo hebben in Adam alle menschen de wet des HEEREN overtreden! Allen hebben in hem, al is het niet op precies dezelfde wijze als hij, de eerste, de wortelzonde bedreven"). Daarom zijn ook alle menschen schuldig aan dat ééne kwaad en erven daarom ook allen Adam's verdorven natuur. In zonden worden alle menschen ontvangen, als kinderen des toorns worden ze geboren. Onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, dood in zonden en slaven der zonde zijn ze. Ze willen niet en kunnen niet tot God wederkeeren en hun verdorven natuur verbeteren is hun volstrekt onmogelijk ).

We moeten er voorts ook terdege op letten, dat om der wille van Adam's zonde heel de schepping onder Gods vloek iz gekomen en daaronder zacht en kreunt. De aarde brengt doornen en distelen voort en geeft alleen na veel zwoegen en lijden haar rijkdommen aan den mensch, die haar naar Gods oorspronkelijke bedoeling beheerschen moest. Gods geschapen wereld is voor den mensch een v ij a n d geworden. Donkere krachten brengen telkens ontzaglijke verwoestingen te weeg. Het schoone boek der natuur, waarin alle schepselen gelijk als letters zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods te aanschouwen geven, is door en na den val des menschen gescheurd en geschonden.

Ten slotte moet ik in dit verband nog één ding noemen. Toen Adam zich in en door zijn allesbeslissende zondedaad aan Satan overgaf, gaf hij zich in zijn kwaliteit, in zijn ambt van heer der schepping over. Als onderkoning over zijn wereld had God hem in het paradijs geplaatst, daarom — het kon eenvoudig niet - anders — pleegde Adam ook als onderkoning verraad jegens den Heer van hemel en aarde en gaf hij zich eveneens als onderkoning in Satans destructieve macht over. Maar omdat Adam in die positie van God afviel kwam mét Adam ook de wereld waarover hij heerschappij ontving in den greep van den Vorst der duisternis. En in en met die wereld het gansche menschelijke geslacht, dat uit Adam zou voortkomen en waarvan hij heer en hoofd was. En zoo is op grond van Adanis zonde en krachtens Gods straffend recht Satan „overste dezer wereld" geworden. Deze wereld ligt naar het onheilspellende woord van Johannes in den greep, de omklemming van den booze ).

Wanneer men nu de alomvattende omzetting welke er door, en op het moment van, de eerste zonde in Ad am's hart, leven en levensomstandigheden plaats greep, overweegt, is men evenwel voor een scherpe en eenigszins volledige visie op de zondige menschheid, zooals die thans reilt en zeilt, nog lang niet waar men wezen moet! Wil men tot zoo'n visie komen, dan moet men niet alleen letten op de geweldige destructie, die op het moment van Adam's val in wereld en menschheid intrad. Neen, men moet ook letten op wat daarna geschiedde. Adam werd immers in het uur van zijn eerste zonde niet van deze wereld weggerukt. Integendeel, hij bleef op deze aarde en zette, omdat God dat wilde, zijn menschehjk bestaan ononderbroken voort. God sneed de historie van wereld en menschheid, welke Hij met de schepping had laten beginnen, bij den val van den mensch niet af. En Adam moest daarin als eerste zijn hem door God opgelegde taak volbrengen. Bovendien is uit Adam een geheel geslacht van menschen voortgekomen dat eveneens in dezen tijd inkwam, op deze aarde leefde, zwoegde, leed en stierf en dat, gezamenlijk en in elk van zijn leden, in de eeuwenlange historie der wereld 'n eigen tasik verrichten moest en ook verricht heeft. Hoe staat het nu naar de Schriften met deze in Adam gevallen en in de historie der wereld levende en werkende menschheid?

We moeten er vooreerst op letten, dat God met de gevallen menschen rusteloos bezig is, ze geen moment uit zijn greep laat glippen. Zeker, Hij werkt niet in en met allen op dezelfde vidjze en in dezelfde mate. Het maakt een enorm verschil of iemand een goddelooze is, die drie jaar lang Christus heeft gehoord en Hem ten slotte naar het kruis joeg of dat men als een Congo-neger geboren werd, die in alle mogelijke duisternis den dood tegemoet strompelt. _Maar al is er dit verschil, God laat zich toch aan niemand der menschenkinderen algeheel onbetuigd. Gods allen en alles doorstroomend onderhoudende, regeerende voorzienigheid omvat óók de goddeloozen altijd en totaal. Al weten ze het niet, al vloeken ze er tegen: God is altijd om hen, in hen. Ze verdwijnen nimmer uit zijn gezichtsveld en uit 't veld waarop zijn goddelijke energieën ieder mensch tot in alle hoeken, uitingen en relaties van zijn leven beheerschen en bepalen.

Bij deze algemeene notie laat de Schrift het evenwel niet. Zij schuift in het geheel van Gods voorzienigheidsarbeid, zooals die tot heel de gevallen menschheid uitgaat, enkele momenten bizonder op den voorgrond. Ik noem er een paar.

In zijn brief aan de Romeinen (2 : 4) spreekt Paulus er b.v. van, dat God aan goddeloozen een „rijkdom van goedertierenheid" schenkt. Hij begiftigt hen met allerlei zegeningen en weldaden. Voorts is Hij „verdraagzaam" jegens die zondaren. Hij bedmngt Zijn toom en laat die niet onmiddellijk en ten volle ontbranden, hoewel het volkomen verdiend zou zijn als dat geschiedde. Ook deelt de gevallen menschheid in Gods „lankmoedigheid". Hij duldt zoo ontzaglijk veel in hen en spaart hen onbegijpelijk lang. En dat alles doet God om die goddeloozen „tot Tsekeering te leiden" Dat is Gods geopenbaarde bedoeling daarmee. Hij heeft nu eenmaal geen lust in den dood van zondaren. We lezen voorts (Rom. 1 : 19) dat wat van God kenbaar is, dat wat krachtens openbaring door menschen omtrent Hem kan gekend worden, speciaal Gods eeuwige kracht en goddelijkheid, in het geschapene, in het schepsel, reeds van het begin der wereld aan inderdaad ook openbaar en zoo kenbaar is. God heeft dat in de schepselen om zoo te zeggen geëtaleerd, objectief zichtbaar gemaakt. Bovendien laat God overal het Evangelie prediken. En die evangelieprediking is een ernstige roeping van Christus' wege tot de zaligheid. We lezen voorts, dat God de menschen vanwege hun zonde zeer zeker van al de uitnemende gaven, welke zij bij hun schepping van God ontvingen, heeft beroofd. Maar tegelijk wordt ons verzekerd, dat Hij de zondige menschen daarvan toch nog eenige „kleine overblijfselen", eenige „sporen" heeft laten houden ^^). O neen, 't is niet veel. Ze hebben niets anders overgehouden dan dat! Maar het is toch wat! In de Dordtsche leerregels worden die overblijfselen nader omschreven als „eenig licht der natuur", waardoor ' de zondaar behoudt „eenige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tusschen hetgeen eerlijk en oneerlijk is en ook betoont eenige betrachting tot de deugd en uiterlijke tucht". Neen, ik zeg het nog eens: et is niet veel. Om tot ware kennis van God te komen, schenkt de HEERE aan de zijnen het licht van het Evangelie, het licht van de wet, en het licht der natuur. Van dat alles bezitten de goddeloozen nu niets anders meer dan een restje natuurlicht! Het licht van het evangelie en dat van de wet hebben ze verloren. Alleen van wat aan kennis van God en van zijn wereld uitde geschapen „n a t u u r", als alle voorwaarden gunstig zijn, kan worden gevormd, bezit de gevallen mensch nog een heel klein beetje. Neen, voor'een lofzang, dat het met de gesteldheid van den gevallen mensch dus nog al meevalt is geen enkele grond. Een klaaglied, dat het er zoo ellendig met hem voorstaat is beter op zijn plaats. Maar dat alles scherp voor oogen houdend, moeten we tóch op grond van de Schrift belijden, dat den mensch, die vrijvnllig van God afviel en zich vrijwillig van alle hem geschonken gaven heeft beroofd, nog eenig licht der natuur is overgelaten. Ten slotte noem ik nog één moment. Het is dit, dat God den zondigen mensch in zijn wil tot zondigen, in zijn voortrazen op den weg der zonde permanent remt. Gods voorzienigheid t.o.v. deze zondige en verdorven menschenwereld is ook een voortdurend intoomen van de zonde-energie. Straks in den avondstond der wereld zullen alle remmen worden losgesmeten en zal de zonde in de dan voluit antichristelijke wereld tot een uitbarsting komen, gruwelijker dan we ons ook in onze somberste droomen konden voorstellen! Maar nu is 't zoover nog niet. Nu is het beest in den mensch nog geketend en gemuilkorfd.


Het volgende la de Nederlandsche weergave van een toespraak gehouden op de Internationale Studentenconferentle, uitgaande van de Calvinistische Studentenbeweging. In verband met de discussie werden enkele gedeelten wat breeder uitgewerkt. In haar oorspronkelijken vorm werd deze toespraak op 19 Augustus 1950 in het conferentieoord „Woudschoten" te Zeist uitgesproken.

Joh. 1:10; Hand. 17:24; 1 Kor. 3:22.

Matth. 4:8; Matth. 16:15, 26; Mare. 8:38; Luc. 12 : 30.

Matth. 5 • 14; 13 : 38; 18 : 7; Mare. 14 : 9; 1 Job. 4:1.

Rom. 11 : 12, 15.

1 Joh. 3 : 1—14; 5 : 19.

1 Joh. 2 : 15. Prof. Greijdanus schrijft in zijn kommentaar op den eersten brief van Johannes bij dit vers, dat „kosmos" hier genomen moet worden „als aanduiding van de geheele schepping, los gedacht van God, op zichzelve beschouwd, en niet als in dienst staande van God, noch in hare verhouding tot Hem gewaardeerd Dan ligt zij" geheel in het booze, 5 : 19^ heeft zij in haar geheel verzoening noodig, va. 2; 4:14. Liefde tot haar sliüt daarom vanzelf liefde tot God en tot wat Zijna is tiit, Jac. 4 : 4: . 437.

Dordtsche Leerregels, Hoofdst. ni/IV, art. 1.

!> ) Mare. 7 : 21.

Heidelb. Cat. Vr. 5, 7.

Jozua 4 : 23.

Hand. 7 : 51, 53.

Matt. 23 : 35.

i< ) Rom. 5 : 12—21.

Dordtsche leerregels, Hoofdst. III/IV, art. 3.

Prof. Greijdanus schrijft in zijn verklaring van 1 Joh. 5 : 19 •— „v/ij weten, dat wij uit God zijn en de wereld geheel in den booze ligt" —: Er is geene reden, de beteekenis van kosmos hier te beperken tot den zia van dit woord in 3 : 1 e.d.g., d.w.z. tot de niet in den Heere Christus geloovende menschheid. De Satan wordt ook door den Heiland Zelven genoemd de overste der wereld, Joh. 12 : 31; 16 : 11. Met den zondeval des menschen viel diens gebied, de wereld, ook toe aan den vorst der duisternis, Luc. 4 : 6. Kosmos heeft in 2:2; 15—16, . insgelijks ruimer of alomvattende beteekenis". Omtrent het woord „booze" in dit vers gebezigd, schrijft Greijdanus: ooze „komt vs 18; 2 : 13, 14; 5 : 12 mannelijk voor; in 3 : 12' eveneens als adjectief bij een substantief. Er Is niet de minste aanwgzing, noch aanleiding, dit woord ta. VS 19 als neutrum op te vatten = het booze Het werkwoord ligt, stelt het volkomen en als machteloos overgegeven zijn der geheele wereld aan de heerschappij dea duivels voor oogen".

1') Dordtsche leerregels, Hoofdst. III/IV, art. 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Jezus Christus en de herschepping der wereld ¹)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's