Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

misteekening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

misteekening

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hebben reeds een en ander opgemerkt, om én de loocheniag der Identiteit van „hoer" en „stad" (in Charles' exegese van Openb. 17) èn de verwonderlijke argumentatie vóór deze loochening — gelijk dr H. N. Ridderbos ze aandurfde — te weerspreken.

Nu nog een laatste element, dat uit zijn artikel de aandacht vraagt. Zijn eigen loochening van de identiteit van „hoer" en „stad" kan onze opponent niet langer op rekening van Charles schuiven. Toch poogt hij nog inzóóverre ze te dekken, dat hij zegt: in Charles' ontleding van de trekken van het apocalyptisch beeld onderscheidt deze het „hoer"-beeld van het „stad"-beeld. Maar wie ontkende dit?

Het beeld van „eten" is met het beeld van „verbran­ den" ook niet identiek. In één en het zelfde portret is het beeld van den neus ook niet identiek met dat van den mond. Maar dat neemt niet weg, dat belde, neus en mond, behooren tot denzelfden persoon. En zoo behooren het ondergaan van de handeling van „eten" en het ondergaan van die van „verbranden" tot dezelfde figuur: de hoer, die stad, de stad, die hoer is. Een scheiding der subjecten Is in strijd met Charles.

Charles verwijst voor het motief van Openb. 17 : 16 naar Bzechlël 23 : 25—2d. Hij zegt, dat Alles wat daar gezegd wordt is gesproken met het oog op Jeruzalem; den éénen keer wordt die heilige stad, die heilige (!) tempelstad, die priesterlijke (!) stad, voorgesteld als een vrouw, die In deplorabelen toestand wordt achtergelaten, den anderen keer als een „city", die in vlammen opgaat. Het beeld van het „verbranden" ziet Charles dan als betrekking hebbende alleen op de stad, die evenwel door die vrouw wordt vertegenwoordigd, of voorgesteld. En daarna merkt Chrales op, dat de dood-door-verbrandlng niet de straf van „de hoer" was, tenzij ze een priesterdochter was: ev. 21 : 9.

Nu hebben we reeds opgemerkt, dat naar auderer — ook naar onze — meening zelfs in Lev. 21 : 9 geen sprake is van „dood-door-verbrandlng" (death by fire). De verbranding was o.l. een supplement bij het reeds voltrokken doodvonnis.

Maar dit verschil van meening houdt ons niet op. Wat wij in die paar losse zümetjes in onze Persschouw naar aanleiding van ds D. K. Wielenga's artikel opmerkten, was, dat CharleS wel degelijk elementen opneemt die ontleend zijn aan het O.T.isch gegeven van een vrouw, die ontrouw werd aan haar door het verbond met Jahwe bepaalde roeping — de valsche kerk dus. En dit houden we vol, omdat Charles „hoer" en „stad" als object der strafhandelingen Identiek verklaart. En dit wel degelijk ia onderscheiding van dr H. N. R.

Charles ziet de trekken van het beeld van Jeruzalems ondergang opgenomen in de schildering van het verderf van Rome. Z.l. is het mysterie van de groote hoer geïnterpreteerd In 17 : 18 (p. 66). Zie zijn aanteekenlng bij 11 : 8 (vgl. p. 75). Het visioen van 17 : 16 slaat volgens hem op den Antichrist naar het beeld van keizer Nero (428). En dus is het Beest van Op. 17:8 voorzien van een naam, die een parodie is van den goddelijken naam (429). En in een excuus op hoofdstuk 17 zegt Charles, dat de antichrist een collectieve naam is voor de valsche leeraars, die uit den boezem der kerk zijn uitgegaan als bedriegelijke geesten (p. 79). Zijn origine Is dan ook „religieus (79). Dat element is dan ook z.l. bepalend voor den heldenschen antichrist, die aan de , , imperial priesthood" zich laat herkennen (80). Wel heeft in Openb. 17 de „mythe" een politieke beteekenls (volgens Charles), in onderscheiding van 2 Thess. 2 : 1—12, waar ze een religieuze heeft. Die religieuze beteekenls van 2 Thess. 2 VS 1—12 speelt evenwel naar Charles' meening ook nog een rol in 13 : 11—17; maar dan is gedoeld op de priesterschap, die een keizercultus begeleidt: eels religieuze, deels politieke bedoeltagen hebbende (79, 80). Maar in dit alles ziet Charles concretiseering van den „valschen profeet", ook zeif als „Bart" aangeduid, en ontleend aan joodsche toekomstverwachtingen (82), In al die trekken ziet Charles joodsche, en dus aan het O.T. herlrmerende grondgedachten uitgewerkt. Zóó sterk, dat z.l. de teekenlng van den antichrist als verschijnende in Jeruzalem tenslotte te zien is als identiek met de conceptie in hoofdstuk 13 en 17 (83).

Charles meent dan ook, dat de valsche profeet oorspronkelijk gedacht is als joodsch, of christelijk antichrist. M.a.w. als apostaat, afvallige (I, 342). Dat wordt nog eens aangedikt als Charles komt te spreken over „het teeken aan hun rechterhand" (I, 343); hetgeen ook aan een joodsch gebruik herinnert, z.l. Zeer sterk houdt de kwestie, joodsche dan wel niet-joodsche antichrist, religieuze dan wel politieke beteekenls van hem, Charles bezig ook in ander verband, b.v. bij de exegese van 11 : 7 (I, 285). Vandaar ook, dat de trekken van Jeruzalem te herkennen zijn in het beeld van Rome, de „hoer"-stad, 286. Hetgeen dan weer van invloed is op het feit, dat Jeruzalem heet Sodom en Egypte, 11 : 8; vgl. Jes. 1 : 9, 10; Rom. 9 : 29; Jes. 3 : 9; Ez. 16 : 46, 48, 49, (Ch. I, 287/8). Later nog iets.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

misteekening

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1950

De Reformatie | 8 Pagina's