Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Voorwaardelijk" ? (inzake „Amerika")

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Voorwaardelijk" ? (inzake „Amerika")

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II, slot

Wat b e d o e l t men met „voorwaardelijk"? Het zou wel een bewijs van vrij^villige armoede zijn, indien men, om op dit punt klaarheid te krijgen, ging neuzen in woordenboeken, van dezen of genen „litterator". Men kan beter zoeken in theologische werken uit den schat der vaderen, die de belijdenis hebben opgesteld; daar zal men onophoudelijk sprake vinden van „voorwaarden". De vraag is maar: hoe men dat woord opvat. „Voorwaarde" („conditio") kan beteekenen: regeling, toestand, ordening, inrichting. Het kan ook ettelijke andere beteekenissen hebben.

We zullen hier niet repeteeren, wat we al ettelijke malen hebben geschreven, in brochure, artikel, boek. Wie wil, kan in onze geschriften onze meening, bij ons weten door niemand weerlegd, genoegzaam vinden.

Voor wat die amerikaansche resolutie-in-concept betreft, zij het onderstaande genoeg:

A. Bedoelt U met „voorwaarde": iets, dat G o d b i n-den zou? Dan zeggen wij onvoorwaardelijk: „onvoorwaardelijk zij de leus!"

B. Bedoe'.t U met voorwaarde: iets, waarop God wachten moet, eer Hij verder kan gaan ? Dan zeggen we onvoorwaardelijk: „onvoorwaardelijk zij de leus!"

C. Bedoelt U met voorwaarde: iets, dat wij vervullen moet e* n, om er mee te verdienen ? Dan zeggen we onvoorwaardelijk: „onvoorwaardelijk zij de leus!"

D. Bedoelt U met voorwaarde: iets, dat God aan iets anders vastgekoppeld h e e f t, om ons duidelijk te maken, dat het ééne niet komen kan zonder het andere, en dat wij van het ééne niet kunnen zeker zijn, tenzij meteen, van het andere wij verzekerd zijn geworden? Dan zeggen we onvoorwaardelijk: „voorwaardelijk zij de leus!"

Dat beteekent:

A. God is aan niets gebonden, dan alleen aan zijn eigen vasten wil, zijn eigen vast besluit, zijn eigen eeuwig voornemen. Dat vervult Hij op zijn eigen wijze en tijd; en niets kan Hem daarin hinderen. Hij heeft besloten, besloten, dat alleen de uitverkorenen effectief zullen verkrijgen in den vollen omvang de goederen, die Hij in het verbond d^r genade heeft toegezegd aan wie in Hem gelooven. Hij heeft bepaalde menschen verkoren tot de zaligheid, en düs tot het geloof, de hoop, de liefde, en wat daar verder volgen kan en moet. Verkiezing is nu eenmaal verkiezing; en ze is vrij: En onveranderlijk. En particulier. God heeft de verkorenen verkoren om te worden getrokken uit den algeheelen dood. Daarom kan Hij aan hen geen voorwaarde stellen, die Hém zouden moeten „bewegen" om hen te verkiezen, of Hem zouden machtigen daartoe. Want Hij kiest op grond van zijn welbehagen. En van niets anders. En al wat zij ooit zullen „opbrengen" aan geloof en hoop en liefde, kortom aan goede werken, dat zullen zij pas kunnen opbrengen uit kracht, die Hij zelf hun heeft verleend uit vrije genade, naar zijn eeuwig voornemen.

B. Daarom behoeft God ook nergens op te „wachten". Hij behoeft op een doode niet te wachten, eer deze „komt". Want de «doode komt niét, tenzij hij van dood levend geworden is. En die levendmaking staat alleen aan God den Heere zelf, die de levendmaker is naar het Hem „eigene" (proprium) werk. Hij behoeft nergens op te wachten, eer Hij verkiest; want Hij verkiest van eeuwigheid. Hij behoeft nergens op te wachten, eer Hij b.v. kleine kinderen „tot zich neemt", die vroeg sterven, want Hij zal zelf wel zorgen voor zijn eigen werk, gelijk dat is voorgenomen voor het geval van de in Dordtsche Leerregels I, 17 bedoelde kinderen. Hij behoeft nergens op te wachten bij volwassenen, die Hij geroepen heeft door zijn Woord, want als Hij in hun leven A wil gaan zeggen dan zegt Hij A. En als Hij daarin B wil zeggen, dan doet Hij het, met inachtneming alleen van de orde, die Hij zelf stelde voor zijn eigen werk, waarbij de B volgt op de A, in alle gevallen n.l. waarin Hij bepaald heeft, dat er een A moet zijn voor er een B kan worden geschreven. En, behaagt het Hem een B, een C, een D, een Z te schrijven langs nog een anderen weg, dan dóet Hij dat, waar Hij wil; we denken b.v. aan krankzinnigen, die in Hem niet ordinaarlijk kunnen gelooven of belijden, en die Hij toch, zoover het Hem belieft, zal brengen in de zaligheid,

C. En wijl alles om niet geschiedt, is er geen sprake van verdienen. In het paradijs niet. Daarna nog minder; indien men tenminste zou willen spreken van een „meer" of „minder" (wat e i g e n > 1 ij k dwaasheid is in dit verband: verdienen is principieel uitgesloten, ook bij Adam, den recht-voor-God staanden paradijsbewoner. Geloof is daarom geen verdienste, en geloof is geen grond der zaligheid, evenmin als de bekeering.

D. Maar nu het fijne puntje: God geeft ons wel BELOFTEN maar geen VOORSPELLINGEN. Hij zegt dus niet tot N.N.: gij zult eenmaal in den hemel komen, en tot een anderen N.N.: gij blijft er eeuwig buiten.

Daarom geeft Hij een belofte, ' met een bevel, zooals de Dordtsche Leerregels zeggen: de belofte komt met bevel van geloof en bekeering.

En dus zegt Hij bij den doop: wie in Mij gelooft, zal niet beschaamd worden; die Mij eeren, zal Ik eeren; den oprechte gaat het licht op in de duisternis; die Mij vroeg zoeken zullen Mij vinden.

En wie dat nu remonstrantsch wil noemen, die leest m.i. den bijbel niet goed, waarmee toch de remonstranten zijn verslagen.

En nu de slotsom: waarom zou men toch zulke termen vastleggen, waar geen mensoh iets aan heeft?

Heel die passage over „o n v o o r w a a r d e 1 ij k" wordt ingeleid (zie begin van C) met de opmerking:

a) het geloof is geen voorafgaande vordering ;

b) het geloof is geen voorwaarde tot de zaligheid, geen voorafgaande voorwaarde.

Maar daar zijn we het allemaal mee eens. T e n ^ minste, als wij het goed begrijpen. Er staat immers: het geloof is geen v o o r a f g a a n d e vordering, MAAR een gave Gods, Elke beteekenis, in het woord „voorwaarde" gelegd, in dien zin, dat ermee bedoeld zou zijn: het is niet GEGEVEN, m-aar het komt van ons zelf, wordt door ons allen hartgrondig verworpen! Hoe kan men het anders denken? Waarom zouden wij dan dat woord: voorafgaande VORDERING accepteeren? Alsof het geloof een EISCH was, waarvan de vervulling moest v o o r a f g a a n aan Gods BESLUIT? Of zelfs maar aan Gods GEHANDHAAFD, of NADER of VOLGEND besluit om ons zalig te maken? DaT is allemaal remonstrantsche dwaasheid waarmee wij in Nederland geen zier te maken willen hebben.

Maar we zeggen hier wèl, geleerd door al die interpretatie-narigheid: waarom spreekt men niet duidelijker? Het geloof geen v o o r a f g a a n d e vordering? NEEN, indien bedoeld wordt: zooiets als wanneer ik zeg: het werk van den daglooner moet VOORAFGAAN, eer zijn patroon hem het loon uitkeert. En wederom: NEEN, indien bedoeld wordt: zoo iets als: het meisje moet eerst den jongeman

behaagd hebben, eer hij haar ten huwelijk vraagt. Het geloof gaat niet vooraf aan het BESLUIT van Grod aangaande onze zaligheid. Noch aan Gods ROEPING.

Natuurlijk niet. Ma„arhetgaatWELiVooraf a a n o n z e B E R E l K I N G v a n de volle zaligheid. Want het gaat zelfs vooraf aan onze w e d e r g e b o o r t e volgens art. 24 der belijdenis. De A gaat niet vooraf aan de B in het Besluit om een alfabet te ontwerpen. Maar W E L in het leven van degenen, die de Heere naar den gewonen regel tot de zaligheid zal leiden.

Me dunkt, collega Hoeksema zal dit alles met ons eens zijn.

Maar daarom doen we ook een beroep op hem. Hij is een knap theoloog, en hij haat tenslotte 'alle dwaze binding. Laat hem ertoe meewerken, onduidelijke en onzakelijke verklaringen als even zoovele impedimenten op den weg der kerkelijke eenheid te voorkomen. Laat hem niet onze menschen dwingen, nóg weer een kerk te brengen, daar, waar zijn eigen kerken geroepen werden in het wijde Amerika om het volk van God te vergaderen. E r kan nog veel voorkomen worden; en dat zonder dat ook maar iets gedaan wordt om te verhinderen dat het licht der waarheid helder schijnt. Bij onheldere verklaringen wordt het klaar schijnen zelf verhinderd. En dat wil coll. Hoeksema zeker niet. Aan termen moeten we alleen hangen als ze poorten zijn waardoor de waarheid naar den inhoud binnenkomen kan.

Correspondentie. P. V. G. Uw brief ontvangen; Ik ga met U accoord.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

„Voorwaardelijk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's