Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Supralapsaristische voetangels en klemmen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Supralapsaristische voetangels en klemmen?

(Inzake „Amerika")

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Inzake „Amerika")

I

In ons vorig artikel hebben we afgewezen de constructie-Heyns, waarvan we wisten, dat ze — terecht — aan de voorgangers der Prot. Ref. Kerken ergernis gegeven-had. En ik merkte op, dat bij mijn weten, niemand onder de onzen anders dacht of schreef dan ik zelt reeds jaren geleden deed.

Ik zit dus nog met de vraag: wat „zit" er eigenlijk? üm zooveel mogelijk op het spoor te komen, wil ik in dit nummer een gedeelte geven van Eet antwoord, dat coll. Hoeksema in The Standard Bearer gaf aan ds Blankespoor, een der predikanten uit de Prot. Ref. Kerken. Verleden week heb ik op dat artikel reeds gereflecreerd; maar slechts kort. Tijd om het lange stuk voor onze lezers te vertalen had ik niet. Het jongste nummer van The St. B. ontslaat ons van de noodzaak, onzen tijd aan vertaalwerk te geven, want coU. Hoeksema zorgde zelf voor een vertaling: het nummer kwam juist deze week, gister, binnen.

Ds BlankesDoor had coll. Hoeksema een vraag gesteld, die aldus begon:

„Er is mij vermeld, dat het Zendings-Comité de synode verzocht een formule op te stellen aangaande onze beginselen ten nutte van hen (vooral in Canada) die kerk-organisatie aanvragen. Op grond hiervan stelde de synode deze .Verklaring op.

Coll. Hoeksema geeft daarop o.a. volgend antwoord („zendingswerk" is bedoeld als arbeid onder andersdenkenden) :

We waren gewoon dit soort zendingswerk hoofdzakeiijk te verrichten In de Christelijke Gereformeerde Kerken. En dit werk concentreerde zich hoofdzakelijk rondom de kwestie der algemeene genade, zooals zij aangenomen was door de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1934, en hare belichaming vond in de welbekende Drie Punten. Met dit werk ben ik persoonlijk door en door op de hoogte, daar' Ik gewoon was om op reis te gaan voor weken aaneen, en de dwalingen der Drie Punten uiteen te zetten, en dan vooral onder het Christelijke Gereformeerde volk in de staten Illinois, Wisconsin, Iowa, en zelfs in California. Het was nooit ons doel om eenvoudig onze kerken te vermeerderen en gemeenten te organlseeren. Het volk werd altijd eerst bekend gemaakt met ons standpunt en met onze Protestantsche Gereformeerde Waarheid in onderscheiding van de dwalingen der Drie Punten. En het was eerst nadat zij overtuigd waren van deze dwalingen en als een resultaat van dezen arbeid een groep volks vergaderd werd die gewillig waren om onze Protestantsche Gereformeerde beginselen te onderschrijven, dat zij georganiseerd werden tot een gemeente.

Onlangs echter, kwam het Zendings-Comité in aanraking met wat werkelijk hetzelfde probleem was, maar vanuit een verschillend gezichtspunt. Zij en onze zendelingen kwamen in contact met menschen, die schijnbaar gewillig waren om onze verwerping der algemeene genade te onderschrijven, en de Drie Punten te verwerpen, maar die volhouden, dat de belofte geldt voor alle kinderen die geboren worden onder de historische bedeeling Van het verbond. Met andere woorden, zU wenschten de algemeene genade te handhaven bin-

nen de historische lijn des verbonds. Deze menschen hadden hun oorsprong In de Gereformeerde Kerken van Nederland. Historisch, zoowel als leerstellig, verschilden zij van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Amerika, maar zij verschilden ook van de Protestantsche Gereformeerde Kerken. In Nederland werd er bij hen op aangedrongen zich te voegen bij de Protestantsche Gereformeerde Kerken en niet bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. Geen wonder daarom, dat zij onder den indruk verkeerden, dat zij zoo maar, zonder verdere onderrichting, georganiseerd konden worden als Protestantsche Gereformeerde Kerken. Maar terzelfder tijd wenschten zij v.ast te houden aan hun eigen bijzondere opvatting van het verbond. Zij zonden zelfs een aanvraag tot het Zendings-Comité om op hun eigen basis. georganiseerd te worden. Dat was de moeilijkheid waarmede het Zendings-Comité te worstelen had.

Eu daarom had het Zendings-Comité behoefte aan een definitieve formule als basis tot de organisatie van kerken, een formule die ook kon dienen als basis voor onze zendelingen in den arbeid onder deze menschen, en welke zij zelf konden bestudeeren, opdat zij niet alleen op de hoogte zouden komen ten overstaan van onze beschouwing, maar ook zouden mogen weten wat zij deden wanneer zij aanklopten bij het Zendings-Comité om georganiseerd te worden in Protestantsche Gereformeerde Kerken.

Hierna volgt een betoog, dat de verklaring-in-kwestie nog niet definitief is aangenomen. Dat weten onze lezers reeds.

Daarna wordt van ds Blankespoor volgende vraag vermeld:

„Het schijnt mij toe, dat de verklaring wijst in de richting der Vrijgemaakte Kerken. Slechts een _ klein gedeelte wordt ingeruimd voor de verwerping der algemeene genade theorie, kerkelijke hiërarchie, enz., terwijl een groot gedeelte, direkt en indirekt, gewijd is aan de verwerping der Vrijgemaakte beschouwingen aangaande het verbond en den doop. Ben ik correct in het trekken van deze conclusie, ? "

Hierop antwoordt coU. Hoeksema:

De verklaring van beginselen kan met geen mogelijkheid gericht zijn tegen de Vrijgemaakte Kerken om de eenvoudige reden, dat zij beweren als kerken geen verbondsbeschouwing te hebben. Ze beweren, dat in hunne kerken er niets bindends is aangaande het verbond.

Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit opgaat. Ik besprak onze moeilijkheden met Mijnheer en Mevrouw A. Schilder, broeder en schoonzuster van den professor. Zij waren verleden zomer (over den oceaan) gekomen, en wij smaakten het voorrecht hen in ons huis te niogen ontvangen voor eenige dagen. Zij bewezen zichzelf zeer beminnelijke menschen te zijn, en in den korten tijd, dat zij bij ons vertoefden, leerden wij hen te beminnen als een broeder en zuster in Christus. Maar ik verwittigde hem, dat het voor ons geen kwestie was om sommige individueele gezinnen of leden der Vrijgemaakte Kerken te ontvangen, maar - een zaak van het organiseeren van groepen Vrijgemaakte menschen in Protestantsche Gereformeerde Kerken. En ik vroeg hem of in Nederland, onderstellende dat er een groep Gereformeerd volk was, die nadruk zouden leggen op de theorie van de veronderstelde wedergeboorte, en wenschten georganiseerd te worden tot de Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31), de Vrijgemaakte Kerken hen organiseeren en ontvangen zouden in hunne gemeenschap op die basis. En beide, hij en Mevrouw Schilder, antwoordden, dat zij dat nooit zouden doen. En ik vertelde hen, dat wij hier voor hetzelfde probleem stonden ten overstaan van de Heynsiaansche conceptie, dat het wezen des vérhonds de belofte is, en dat de belofte voor allen is die geboren worden in de historische lijn van het verbond. En toch kan het niet gezegd worden, dat de verklaring van beginselen als zoodanig gericht is tegen de Vrijgemaakte Kerken, want zij hebben geen offioieele conceptie van het verbond aangenomen. En daarom kan men op zijn hoogst zeggen, dat het gericht is tot sommigen der Vrijgemaakten, die leeren, dat de belofte Gods objectief voor al de'gedoopte kinderen is, en dat God, in deze belofte, genadig is aan die allen.

Het is natuurlijk waar, dat vanwege de huidige omstandigheden de verklaring van beginselen oogenschijnlijk het leeuwenaandeel van haar inhoud besteedt aan de vraag der belofte Gods voor alle kinderen die onder het verbond geboren worden. En toch is dat slechts oogenschijnlijk zoo. De verklaring ontkent even nadrukkelijk de theorie der algemeene genade, zooals die aangenomen werd door de Synode van Kalamazoo, in 1924. Zij ontkent, dat er een genade Grods is voor alle menschen, den verworpene ingesloten, in de gemeene gaven van alle menschen. Z^J ontkent, dat de belofte des Evangelies een genadig aanb& d van zaligheid van Godswege is voor allen .die uitwendig het Evangelie hooren. En zij ontkent, dat de natuurlijke mensch, door Invloeil der algemeene genade, het goede kan doen (voor God) in deze wereld. En tegenover deze punten handhaaft zij, dat de genade Gods altyd particulier Is en alleen voor de uitverkorenen, en nooit voor de verworpenen. Zij handhaaft, dat de belofte des Evangelies geen genadig. aanbod van zaligheid van Godswege is aan alle menschen, noch ook een voorwaardelijk aanbod aan allen die geboren worden in de historische bedeeling des verbonds, maar een eed Gods, dat Hij alle verkorenen onfeilbaar zal leiden tot de zaligheid en eindelijke glorie door het geloof. En zij handhaaft, dat de onwedergeborene mensch geheel en al onbekwaam is tot het doen van eenlg goed, dat hij door en door verdorven Is, en daarom alleen zondigen kan. Bovendien verwerpt zij de theorie der veronderstelde wedergeboorte, en zij verklaart, dat ze niets moet hebben van de hiërarchische actie der Gereformeerde Synode van Nederland, uit de jaren 1939—'44, f z r a d w waardoor zij sommige leerstellige besluiten den kerken synodaal oplegden. En waardoor zij plaatselijke ambtsdragers afzetten. Het eenigste verschil is, dat, terwijl voor de stelling, dat de belofte niet voor alle kinderen is die onder het verbond geboren worden, doch alleen voor de uitverkorene (kinderen), uitvoerig bewijs geleverd werd uit de belijdenisschriften, het niet noodig geoordeeld werd hetzelfde uitvoerige bewijs te leveren voor de stelling, dat de Drie Punten ongereformeerd zijn, om de eenvoudige reden, dat ook de Vrijgemaakte menschen verondersteld worden met ons overeen te stemmen ten overstaan van de loochening der gemeene gratie, alswel ten overstaan van de loochening der Drie Punten.

Tot zoover de aanhalingen. Wat in ons vorig artikel reeds besproken is, liet ik in dit breede citaat onaangestreept. Maar enkele zinnen liet ik met vette letter onderscheiden: onze lezers zien, dat hier een nieuw element is, dat verleden week niet rechtstreeks in geding is gebracht. Het zal dus de moeife loonen, daarop in te gaan.

Nu moeten we ook hier weer elkaar waarschuwen tegen ondoordachte formuleeringen. Het gevaar daarvoor is in dit verband niet denkbeeldig.

Coll. Hoeksema's bezwaar blijkt te gaan tegen volgende stellingen:

1) de belofte geldt voor alle kinderen (geboren onder de „historische" „bedeeling" van het genadeverbond; een terminologie, die ik thans onbesproken laat, maar zelf of onduidelijk of onjuist acht);

2) de belofte des E v a n g e l i e s is pen genadig aanbod van zaligheid van Godsw e-g e voor allen, die uit-; wendig het Evangelie hooren (zeg dus maar: voor allen, die het hooren zonder het ooit aan te nemen, de verworpenen dus).

Wie stelling 1) en 2) toch zou aanvaarden dien noemt coll. Hoeksema een importeur (althans als men niet oppast), van gemeene-gratie-theoricën. Hij doet dat ook afgezien van de k w e s t i e H e y n s. Waarom wij dan ook met ons duidelijk neen tegen de geincrimineerde woorden van Heyns nog niet klaar zijn.

Nu geloof ik, dat dit niet juist is. Het woord „g e 1-den" (stelling 1) heb ik al afgewezen, als volkora°", onduidelijk. In de ééne beteekenis aanvaard ik het. in de andere verfoei ik het (zie een vorig artikel). Eén van beide dus: coll. H. heeft niet gerekend met dat verschil in beteekenis van het woord , , gelden" (al hebben we destijds in Grand Rapids er uitvoerig over gesproken, hoewel ik me herinner, dat hij destijds door ziekte gedeeltelijk afwezig was) — öf hij heeft er wèl mee gerekend. Dan is zijn meening: in alle beteekenissen is hét verboden te zeggen: de belofte geldt allen die in de kerk zitten. Indien dit zijn bedoeling is. dan hebben we de vraag: hoe is 't met de hoorders in de kerk ? G e 1 d t de preek hen allemaal, ja of neen?

Dit daargelaten, letten we even op de volgende stelling: volgens coU. H. mag men niet zeggen: de belofte is voor allen een genadig aanbod van God s w e g e.

Als ik de dingen goed begrijp, is dit zijn bezwaar: zeg niet, of suggereer niet, dat er voor 'n verworpene ook maar één genade is. Ook de ontvangst der belofte van het genadeverbond is voor hen geen genade. Ook de preek niet.

Bij de overweging van een en ander, bedenke men wel, dat coU. H. hier niet uitdrukkelijk strijdt tegen den term: genadige gezindheid, cok tesren den individu, die verwornen is. De term gezindheid is in Kalafhazoo gebruikt, en toen door H. (ik geloof: terecht) afgewezen. Maar het bezwaar loont ook buiten dien term om. Men mag z.i. niet zeggen: „de vetwornenen hpbben in de kerk met de verkorenen g e-m e e n, dat hun het „aanbo3" of , .de belofte" gedaan wordt; de komst van dit „aanbod", van die ..belofte" is een srenade — dus: ze hebben BINNEN DE KERK een zekere commune gratie.

Daaruit vloeit dan voort, dat het , , aanbod" der genade .ri". belofte", niet een aan de Kerk toekomende genade is.

Al zou men ze willen noemen: historische bedeeling van het genadeverbond, — die h i s t o r i s c h e b e-d e e 1 i n g van dat genadeverbond is zelf geen p-enade. Althans niet voor allen. Of ze dat is, voor de betrokken individuen, zal moeten blijken — straks, als we zullen •"•«n welk° de uitkomst is

Bliikbaar is de afkeer tegen het , , (al)gemeen maken, " van het woord „genade" zoo groot, dat men hier ook , , gemeene-gratie-gevaren" ducht van den komst van iedereen, die. in w e l k e n zinook, stelling 1 en 2 zou uitspreken.

Ik acht het m o g e 1 ij k, dat hier supralapsaristische motieven werken. We willen daar iets van zeggen. De vraag is: hoe „waardeert" God het bloote feit van de verkondiging der belofte, de prediking van zijn verbond?

Deze kwestie valt ónder de rubriek van een andere vraag: hoe „waardeert" God deze heele wereld, afgezien nu van de zonde?

De schepping? De s u p r alapsariër zegt: wat God het laatste doet is het eerste in zijn besluit. Het laatste at Hij doet is: een hemel openzetten èn een hel (alleen om er i n te komen). Dus heeft Hij dat het

(Vervolg pag. 76.)

a l l e r e e r s t e besloten. Ergo: de schepping van die heele mooie wereld is alleen maar een middel om te komen naar wat anders. Daar hebt ge de zaak: de schepping is alleen maar een middel. Ze is niet begeerd om en in zichzelf.

Maar de infralapsariër werpt tegen: Man, schei uit, ga niet op je hooge en toch zoo lage stoeltje over God zóó praten, en over de orde in z\jn besluiten, dat ge den band aan de successie van zijn werken kwijt raakt. De schepping van de wereld behaagde God ook in zichzelf. Die schoone wereld is het werk zijner handen, waarin Hij lust had. En vergeet dat niet. Zeg b.v. nooit, dat Gods e e n i-ge doel met de schepping geweest is: candidaten voor de verdoemenis te krijgen naast candidaten voor de glorificatie Zeg nooit, dat Gods bedoelen met Adams schepping uitgeput is met Adams val, als gelegenheid, door God geopend, om voor Zichzelf verdoemeniscandidaten te verwekken — waarbij dan Adams individueele zaligheid een neven-kwestie wordt.

Ik ga in deze artikelen op deze kwestie niet verder in.

Maar waar ik zelf noch supra-noch infralapsarist wil wezen, geloof ik, dat zoowel Gods gezindheid jegens de personen van den aanvang af bepaald js door zijn besluit, ten hunnen opzichte genomen, als ook dat God een positief behagen heeft in zijn werken. De bedoeling van de se he p p i n g van een verworpene is niet uitgeput door het zeggen: ziedaar nu materiaal voor de verdoemenis — zijn schepping is alleen maar , , middel" van „secundaire" beteekenis tegenover het „primaire" (Coecejus) van Gods besluit aangaande het uiteindelijke lot der gepraedes tineerden.

En d a t wilde ik nu ook zeggen van de prediking van Gods genade (plus van zijn toom), de verkondiging van zijn deugden (liefde èn gerechtigheid), de stipulatie met de bondskerk (eisch èn belofte). Die is a 11 ij d, behalve „middel" ter bereiking van wat straks als uitkomst zal gezien worden, ook een doe 1-in-zichzelf, een schoone verbreiding van Gods Naam, een uitstraling van zijn heerlijkheid, een prolongatie van zijn o c h t e n d-s t o n d s-w e r k in Genesis 1: de verantwoordelijk-s telling van den mensch. Want daarin verheerlijkte God Zichzelf — dat Hij menschen schiep, die meer dan stomme kreaturen waren. Hij stelde hen dadelijk verantwoordelijk „door Woord en d ö ö r verbondsstipulatie. Die is in het drama der geschiedenis niet maar een haast-middeltje, om straks weg te werpen, zooals men het beschermend omhulsel van een goeie Amerikaansche sigaar wegwerpt, zoodra men ze opsteekt. Neen — dat verantwoordelijk stellen behaagt God ate verkondiging van Zijn lof. Maar de individuen dan? Daarover een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Supralapsaristische voetangels en klemmen?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's