Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik heb hem van den Heere gebeden".

Schandelijk was het zooals Peninna, door God rijkelijk met kinderen gezegend, zich gedroeg jegens Hanna, de kinderlooze; schandelijk en goddeloos. Want zoo goed als zij het kon weten, en het ook wist, dat haar kinderen een godsgeschenk waren, wist ze ook, dat het de Heere was, die aan Hanna kinderen onthield. Voor Peninna was er geen enkele reden, waarom zij zich boven haar mede-vrouw kon verheffen, en uit de hoogte op haar zou mogen neerzien; nog minder om haar te tergen en haar te vergrimmen.

Toch deed zij het; niet één keer, maar gedurig. En hoe meer pijn zij daarmee Hanna deed, hoe meer zij genoot.

En Hanna? Wij lezen niet, dat zij zich verdedigde tegen de vernederende woorden en tergende houding, die haar wondden tot in het diepst van haar ziel; zelfs niet, dat ze haar man vraagde, aan deze terging een eind te maken, en haar te beschermen tegen haar tegenpartijdige. Het zou voor Elkana ook zoo moeilijk geweest zijn: want beide waren zijn vrouw; Peninna even joed als Hanna.

Maar Hanna was een vrome vrouw; die wandelde met God; die alles, wat haar wedervoer, ontving uit de hand des Heeren; die wel met de menschen te maken had: met haar man, met Peninna, met den hoogepriester Eli — natuurlijk wel; maar als het er op aan kwam toch alléén met den Heere; dat was voor haar „het hoogste kantoor", of, in bijbeltaal. Hij was haar toevlucht.

Daarom wendt ze zich tot Hem!

Haar hart zit boordevol, tot berstens toe; en daarom weenende weent zij; bitterlijk bedroefd; bezwaard van geest; de gedachten vermenigvuldigen zich in haar vanwege haar vele verdriet'; als een gewond dier, dat hittiglijk door de jagers wordt vervolgd, die het op de hielen zitten, en dat overal zich den uitweg ziet af-, gesneden — vlucht zij tot den Heere, den Eenige, Die haar kan helpen. Die haar verstaat; Die recht richt en zich ontfermt over de éllendigen.

Daarom bidt ze tot den Heere; en ze blijft biddende; zij stort haar ziel uit voor Zijn aangezicht en spreekt met Hem uit de veelheid harer gedachten en van haar verdriet.

Zij worstelt in haar gebed met Hem en laat Hem niet los. Als een Jacob bij Pniël. En zij beloofde een gelofte. In haar geloof grijpt zij den Heere der heirscharen aan. Zij zet alles op alles.

De hoogepriester Eli, die haar gadeslaat, weet niet, wat hij aan haar heeft. Zooiets heeft hij in zijn lange hoogepriesterlijke ambtsbediening nog niet meegemaakt. En zij houdt maar niet op. Wel bewegen zich haar lippen, maar geen woorden hoort hij. „Wat mag toch dit zijn? " vraagt hij zich af; , , zeker is zij dronken!" Dat kwam wel vaker voor. En hij roept haar tot de orde. Maar dan merkt hij zijn vergissing.

En dat is meteen het einde van haar gebed.

Nog hetzelfde oogenblik geeft de Heere op haar smeeken, door den dienst van denzelfden hoogepriester, haar het antwoord: „Ga heen in vrede; en de God Israels zal uwe bede geven, die gij van Hem gebeden hebt".

Dat is haar genoeg, haar, de geloovige bidster. Zij twijfelt niet; zij vraagt niet — zij gelooft alleen; en gaat haars weegs.

Zij eet weer, haar-aangezicht staat niet meer droevig — als hadde ze reeds haar zoon ontvangen!

Maar dan na verloop van dagen gaat de toezegging over in vervulling; en baart zij haar eerstgeboren zoon en noemt hem: „Ik heb hem van den Heere gebeden!" „Samuel".

Zeker, het is een kreet van blijdschap, zooals elke moeder die slaakt, bij de geboorte van haar kind; en zij vergeet de doorgestane smarten, omdat een mensch ter wereld geboren is.

Tenminste zoo moet het zijn. Ons geslacht echter is zoo diep weggezonken, dat er ouders zijn, die met een wrang opstandig gemoed de geboorte van hun kind tegemoet zien, het met tegenzin ontvangen als een te zware last, en zich tenslotte maar in hun lot schikken.

, , Als er nu maar niet meer komen!" Nog afgezien van de gevallen, waarin de toekomstige ouders heimelijk een aanslag ondernemen op de nog ongeboren vrucht. , , Deze dingen zijn den Heere een gruwel!"

Hoe anders de blijde jubel yan Hanna: „Ik heb hem van den Heere gebeden!" En niet alleen van Hanna, maar van al de geloovige moeders.

Maar ook de roemtaal der dankbaarheid. Hanna weet en erkent, door deze naamgeving, dat het de Heere is, die haar dit kind als een rijk geschenk in de armen legt; een écht godsgeschenk; waarop ze geen aanspraak kon maken; enkel genade, een verbeurde gunst.

En toch in zekeren zin een overwinningskreet: „Ik heb hem van den Heere gebeden!" Zij herinnert zich de gebedsworsteling in den tabernakel .te Silo, waarvan Eli alleen getuige was geweest; waarin zij den Heere in het geloof heeft aangegrepen en niet afliet, al maar weer in het gebed Hem aanriep, en pleitte, niet op iets van zich zelf, maar op de heerlijkheid Zijner deugden, die Hij in en aan Israël had geopenbaard: Zijn almacht. Zijn heiligheid. Zijn ontferming. Zijn trouw. Zijn recht; tot God zich liet verwinnen, en haar'den zege op Hem liet behalen.

Daarom juicht ze: „Ik heb hem van den Heere gebeden!" Zij toch overwinnares; maar uit genade! Door bidden en strijden! In zwakheid sterk!

„Och, dat al onze kinderen , , Samuels" waren!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's