Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor een iegelijk die geloof!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor een iegelijk die geloof!

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft". Rom. 1 : 16.

Het evangelie van Christus is een kracht Gods tot zaligheid.

Door middel van de blijde boodschap redt God zondaren van het verderf.

Het is niet zóó, dat het evangelie ons slechts zou aanwijzen op welke wijze we gered moeten worden. Maar het r'edt daadwei'kelijk.

Olevianus teekent bij dezen tekst aan: „Het evEingeiie is een krachtig en machtig instrument, waardoor God niet alleen de heerlijke weldaden van dood en opstanding van Christus verklaart, naaar Gfod werkt daardoor krachtig en machtig, n.l. door menschen te trekken tot het geloof".

Het heeft Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig" te maken die gelooven (1 Cor. 1 : 21).

Dat wil niet zeggen, dat alle menschen zalig worden. Zelfs niet dat alle menschen, die het evangeüe hooren, gered worden.

Het evangelie is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft.

Letterlijk staat er in het Grieksch: voor eiken geloovende.

Voor ieder, die het evangelie volhardend gelooft.

Wie het evangelie ongeloovig verwerpt gaat verloren.

Wie alleen maar voor een oogenblik de bUjde boodschap met vreugde aanneemt, maar straks weer door de beslommeringen van dit leven in beslag wordt genomen, dat er voor het evangeUe geen plaats overbüjft, komt om.

Eén ding is dus noodig voor Jood en Heiden, voor „vrome" en goddelooze menschen, voor kerkmenschen en tollenaren en zondaren. Ziülen ze gered worden dan is noodig, dat ze gelooven en in dat geloof volharden.

Dat ligt ook in den aard van het evangelie. Het is een boodschap.

Hoe kan een'boodschap haar werk doen als ze geen geloof vindt?

Wanneer een patiënt weigert de medicijnen, die voor genezing noodig zijn, te gebruiken, dan kunnen ze geen baat geven.

Zoo kan het evangelie geen kracht Gods tot zaligheid zijn, wanneer het niet met een geloovig hart wordt aangenomen.

Daar is de Schrift vol van.

Zoo heeft de Heiland de apostelen uitgezonden met de opdracht: Gaat henen in de geheele wereld, predikt het evangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zaUg worden. Maar die niet zal geloofd hebben zal verdoemd worden" (Marcus 16 : 15).

Als de stokbewaarder te Filippi na de bekende wonderlijke gebeurtenissen vraagt: eeren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? , dan antwoorden Paulus en Silas hem: eloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden (Hand. 16 : 31).

Dit alles is ons zoo bekend, dat de vraag wel bij sommigen zal opkomen: Is het nu noodig hierover te schrijven? Dat weten we allen toch al lang?

Ik zou met een wedervraag willen antwoorden: Hoe komt het toch, dat velen, die het al lang weten, toch niet zalig worden en niet zalig zijn?

Velen, die al'es van het evangelie weten, blijven toch maar ieven in de zonde.

Velen hebben geen zekerheid van de vergeving der zonden.

Vele kerkleden gaan ongetroost en triest hun weg. Zou dat niet hiervan konaen, dat velen niet simpel, kinderlijk gelooven?

Gelooven is: alles voor waarachtig houden, wat' God in Zijn Woord geopenbaard heeft.. Het voor waar houden, dat God om Christus' wil de zonden vergeeft.

Vast vertrouwen, dat niet alleen anderen, maar ook mij verge'ving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid geschonken is van God, uit louter genade, alleen om de verdienste van Christus wille.

Er stellig op rekenen, dat de HEERE doet, wat Hij beloofd heeft.

Pau'us beschrijft den weg der zaligheid aldus: , , Indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus en met uw hart gelooven, dat God Hem uit de dooden opgewekt heeft, zoo zult gij zalig worden; want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.

Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden" (Rom. 10 : 9, 10).

Vele broeders en zusters zitten hier met een moeilijkheid.

Ik hóór het iemand zeggen: Ik geloof het evangelie wel. Ik geloof, dat alles waar is, wat het evangelie belooft. Ik geloof wel de vergeving der zonden in het algemeen. Maar ik mis het persoonlijk geloof, dat m ij n zonden vergeven zijn. Ik weet niet of Jezus m ij n Zaiigmaker is.

Wat is daarop te antwoorden? Zullen we zeggen, dat zoo iemand m.oet wachten op een bijzondere stem of inspraak of aanwijzing van den hemel, waaruit hij mag opmaken, dat Jezus ook z ij n Zaligmaker is ?

Of zullen we zoo iemand trachten duidelijk te maken door allerlei kenmerken op te sommen, dat hij toch wel echt het persoonlijk geloof heeft?

Ik denk, dat de Schrift ons dezen weg niet - wijst.

Ik zou - willen 'wijzen op de belijdenis van Petrus üi Matth. 16.

üi Matth. 16. Hij beUjdt: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods".

Dan antwoordt de Heere Jezus niet: „Petrus, dat is nog maar een geloof-in-het-algemeen. Dat is nog niets. Nu moet gij nog leeren gelooven, dat Ik voor u persoonlijk de Christus ben".

Maar de Heiland zegt: „Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona, want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hemelen is".

Als Petrus z'n belijdenis uitspreekt, dan is hij toch zelf daarbij betrokken? Hij meent toch wat hij zegt en gelooft oprecht in den Heere?

Nu dat is genoeg. Ook nu nog voor ons.

Wie oprecht, meenens, van harte het evangelie van Jezus Christus gelooft is daar zelf toch bij betrokken ? Als dat niet het geval is dan praat men maar wat, zonder dat men meent wat men zegt.

Men beleeft wonderlijke dingen bij den arbeid in de gemeente. Ik herinner me menig gesprek met een broeder óf zuster, die met deze dingen zat. We spraken dan een heelen tijd over den HEERE. En over wat Hij in Zijn Woord beloofde. Over de weldadigheid en trouw van den God des Verbonds. Over de vergeving der zonden en het eeu'wige leven, dat God, uit genade schenkt. Over de verzoening door het bloed van Christus. Over de zorg des HEEREN voor Zijn volk. Ook over den toom Gods over de goddeloozen.

Bedoelde broeder of zuster t'wijfelde niet of dit alles was waar.

Maar tenslotte was de verzuchting: Wist ik nu maar of ik daar deel aan heb.

Mijn antwoord was dan: Maar meent ge dan niet wat ge zegt?

Ge hebt van Gods genade gesproken en van den Zaligmaker.

Was dat maar ijdel gepraat? Was dat maar wat geredeneer?

Meent ge dat niet oprecht? Dan heeft het niet de minste waarde.

Dan gelooft ge er dus eigenlijk ook niets van.

Maar als ge oprecht meent wat ge zegt, laat u dan niet in de war brengen door menschen met him eigenwillige wegen der zaligheid.

Gelooft gij het evangelie? Dan is het ook waar voor u.

voor u. Vertrouw maar op Gods beloften. Leef maar uit het geloof.

Dan komt ge niet beschaamd uit.

De moeilijke overgang van een zoogenaamd algemeen-geloof tot een persoonhjk-geloof kent de Schrift niet. • '

Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart.

Ge spreekt ër over. Ge denkt er over. Ge gelooft het met uw hart.

Welnu: Dit is het woord des geloofs hetwelk wij prediken: indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus en met uw hart gelooven, dat God Hem uit de dooden opgewekt heeft, zoO' zult gij zalig worden; want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond beUjdt men ter zaligheid.

Wat ook aan het geloof moge voorafgaan, waarmee het geloof moge gepaard gsian, wat er op het geloof moge volgen, het geloof zelf is van allesbeheerschende beteekenis. Welgelukzalig zijn we, als we mogen zeggen: Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof b e h o - IJ d e n. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal, en niet alleen mij. maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben" (2 Tim. 4 : 7, 8).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Voor een iegelijk die geloof!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's