Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kerk en haar diensten (Art. 28 N.G.B.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk en haar diensten (Art. 28 N.G.B.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

XI

DEN HALS BUIGENDE ONDER HET JUK VAN JEZUS CHRISTUS

3. Zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die God hun verleend heeft, als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam.

Het zich voegen bij de kerk houdt in en brengt met zich: zich onderwerpen aan haar onderwijzing en tucht. Dat is iets anders dan wat Rome zegt. Want hier wordt met onderwijzing en tucht der kerk bedoeld de onderwijzing en tucht van het Woord des Heeren. Er staat immers nog bij: den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, dat is het juk vaji Christus' geboden. Rome eischt onderwerping aan de kerkleer en in die kerkleer bindt Rome zich niet onvoorwaardelijk aan de Schriften. Bij Rome is er niet de gestage worsteling om het karakter der kerk als pilaar en vastigheid der waarheid te bewaren door voortdurende confrontatie met de Schriften en reformatie naar de Schriften. Bij Rome is er, los van de Schriften, een souverein bestaan van de kerk, en wat die kerk leert als waarheid moet worden aangenomen. Het criterium is daar niet: wat zegt de Schrift? maar: wat zegt de kerk? Er moet zijn onvoorwaardelijke onderwerping aan de kerkleer, en wat de kerkleer is dat wordt uitgemaakt door de geestelijkheid. De leden der kerk zijn leeken, daarboven staat de geestelijkheid met als top van de pyramide de paus, die onfeilbaar geacht wordt wanneer hij spreekt met ambtelijk leergezag.

Maar wanneer onze vaderen spreken over onderwerping aan de onderwijzing en tucht der kerk, dan spreken zij over onderwerping aan het Woord des Heeren. In artikel 7 van de confessie is dat uitdrukkelijk vastgelegd: Men mag ook geener menschen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijk "stellen met de goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven alles), noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten. Want alle menschen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve (vgl. Ps. 62 VS 10). Daarom verwerpen wij van ganscher harte al wat met dezen onfeilbaren regel niet overeen komt, gelijk ons de Apostelen geleerd hebben, zeggende: Beproeft de geesten, of zij uit God zijn (1 Joh. 1:4). Insgelijks: Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis (2 Joh. VS 10).

Hieruit vloeit dus voort, dat we niet alles wat van ambtsdragers of kerkelijke vergaderingen tot ons komt zoo maar hebben te accepteeren, maar dat wij dat hebben te toetsen aan het Woord Gods als den eenigen onfeilbaren regel des geloofs. En is er over­ eenstemming met de Schrift, dan hebben we te buigen. Dan buigen we niet voor de ambtsdragers, maar voor het Woord des Heeren dat door de ambtsdragers bediend wordt.

De Schrift leert ons, dat we allen het recht en den plicht hebben om te toetsen hetgeen cot ons komt van ambtswege. De in artikel 7 (hierboven aangehaald) genoemde teksten wijzen daar reeds op. Voorts kan nog gewezen worden op hetgeen Paulus zegt tot de Galaten: Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen vsdj u verkondigd hebben, die zij vervloekt (Gal. 1 : 8, vergel. vs 9). Daarin zit opgesloten, dat de Galaten dat kunnen en moeten beoordeelen. Zij moeten waakzaam zijn tegen dwaalleeraars. Zij moeten zelfs waakzaam zijn tegenover Paulus. Dat Paulus eenmaal het Evangelie recht heeft verkondigd is nog geen waarborg dat dat altijd zoo blijven zal. Ook wat Paulus verder leert moet getoetst worden aan hetgeen zij vroeger hebben ontvangen.

Ook in 1 Joh. 2 is sprake van het kennen der geloovigen waardoor zij in staat zijn om dwaalleeringen te onderscheiden: Doch gij hebt de zalving van den Heilige en gij weet allen. Onze vertaling heeft hier: gij weet alle dingen, maar zeer waarschijnlijk is „allen" de juiste lezing. Dat wil dus zeggen: gij zijt allen op de hoogte, gij hebt allen de noodige kennis. Het is niet meer als in de oude bedeeling, toen slethts enkelen begiftigd waren met den Geest der profetie en kenners waren van het Woord Gods, en die enkelen het volk moesten leeren. Neen, gij weet allen, zonder uitzondering, gij zijt allen op de hoogte. En het verband wijst aan, dat het ook hier gaat over het onderkennen van dwaalleeraars. Voorts schrijft de apostel: Ik heb u niet geschreven, omdat gij de waarheid niet weet, maar omdat gij die weet, en omdat geen leugen uit de waarheid is

Dit heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden. En de zalving, die gijlieden van Hem-ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van noode, dat iemand u leere (1 Joh. 2 : 20, 21, 26, 27). Gij hebt geen nieuwe openbaringen meer noodig, zooals het volk Gods van de oude bedeeling telkens nieuwe openbaringen noodig had om den rechten weg te weten. Gij kent en verstaat zelf, zonder profeten, zonder geestelijkheid, het Woord des Heeren. En gij zijt zelf bij machte om te onderzoeken of het naar het Woord des Heeren is wat tot u gesproken wordt.

Deze gave en roeping staat onder ons bekend als het ambt der geloovigen. In de kerk fungeert niet alleen het bijzondere ambt, waaraan dan de geloovigen zich zonder meer en onvoorwaardelijk zouden moeten onderwerpen, maar alle geloovigen staan in een ambt en dragen verantwoording in het kerkelijk leven. Bij Rome is dit totaal verdwenen. En telkens weer, wanneer de kerk tot deformatie komt, in verval raakt, zien we de bediening van het ambt der geloovigen op den achtergrond geraken of geheel en al in het niet verzinken. Dan onderwerpt men zich, zonder zelfstandige toetsing aan het Woord des Heeren, aan wat een synode zegt. De geesten worden niet beproefd. Men leeft uit de gedachte: de synode zal het wel weten! En men zegt, romaniseerend: ik ben maar een leek!

Wanneer de Heere reformatie geeft dan wordt dat openbaar ook hierin, dat het ambt der geloovigen tot nieuw leven en nieuwe activiteit komt. We moeten echter bij het ambt der geloovigen nooit vergeten dat ook dit ambt alleen maar recht bediend kan worden in onderwerping aan het Woord des Heeren, in gedurige gebondenheid aan de Schriften, in buigen van den hals onder het juk van Christus. We moeten niet het ambt der geloovigen gaan zien en gaan bekleeden vanuit de revolutionaire gedachte der volkssouvereiniteit, die de overheden beschouwt als ambtenaren van het volk. Zoo kan men. met een revolutionaire opvatting van het ambt der geloovigen, de volkssoavereiniteit in de kerk gaan huldigen, en de ambtsdragers gaan beschouwen als uitvoerders van den wil des volks: zooals het volk het wil, zoo moet het gebeuren. En wanneer de ambtsdragers dan eischen onderwerping aan het Woord des Heeren, dan spreekt men van hiërarchie in de kerk.

Het ambt der geloovigen is niet: eigen zin willen doen en eigen zin willen doordrijven, maar het is: gebonden zijn aan het Woord, dat. Woord kennen en verstaan, het is: den hals buigen onder het juk van Christus, den oppersten Bisschop, en dus ook: aanvaarden de onderwijzing. en tucht der kerk, door Christus' ambtsdragers aan ons bediend in getrouwheid. De ambtsdragers hebben dan niets anders te doen dan naar het Woord des Heeren de sleutelen des hemelrijks te bedienen: Woord en tucht. Die ambtsdragers hebben het recht van binding, maar alleen van binding aan het Woord des Heeren. Wanneer het hart tegen zulk een binding zich verzet, dan worden licht aan het adres der ambtsdragers verwijten gemaakt: dat is binding, dat is hiërarchie! En zoo zoekt het booze hart zich vrij te maken van binding aan het Woord des Heeren met een gemakkelijk ingang vindende leus. Maar dit is de revolutionaire vrijmaking van Psalm 2: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen.

Dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die hun God v e r l e e n d heeft, als o n d e r l i n g e lidmaten van eenzelfde lichaam.

Wanneer wij ons onderwerpen aan de onderwijzing en tucht der kerk en den hals buigen onder het juk van Jezus Christus, dan zijn we waarachtig één, in eenigheid des waren geloofs, allen en een iegelijk staande in de gemeenschap met Christus ons Hoofd, en dan is er ook onderling gemeenschap in het elkander dienen-tot-opbouwing met de gaven die de Heere aan een ieder gegeven heeft. Dat is volgens Zondag 21 het tweede stuk van de gemeenschap der heiligen. Die onderlinge gemeenschap is niet dit, dat we vriendelijk en aardig tegen elkander zijn, zooals ook in de wereld de menschen van „beschaving" vriendelijk en beleefd tegen elkander zijn. De broederlijke liefde, die wij elkander hebben te betrachten, is niet en mag niet zijn een wereldse, humanistische liefheid. Wanneer die laatste in de kerk de plaats gaat innemen van de eerste, dan is er een groot bederf in de kerk. Dan wordt de gemeenschap der heiligen de gemeenschap van een knussen, gezelligen kring, waarin we het zoo heerlijk met elkaar kunnen vinden. En wee hem, die die knusse gezelligheid mocht verstoren. Maar de donder van het profetische woord doorbreekt

de gezelligheid van den krans der deftige dames in het afvalUge Samaria (Amos 4:1), en de omgangsen gemeenschapssfeer van het ten doode opgeschreven Jeruzalem (Jeremia 16 : 1—9), terwijl toch die profeten zoeken de waarachtige gemeenschap der heiligen en dienen de opbouwing der broederen. Opbouwing, dat is: opbouwing in het geloof en in de kennis van onzen Heere Jezus Christus. Daarvoor kan het noodig zijn, dat een valsche rust verstoord wordt en een gezellige sfeer wordt doorbroken. Daarvoor kan het noodig zijn, dat we een broeder, die verkeerd gaat, ernstig vermanen en bestraffen, gelijk ook Paulus zijn mede-apostel Petrus in het aangezicht wederstond (Gal. 2 : 11 v.v.). Dan is niet hij, die de rust verstoort, de beroerder Israels, maar de beroerder Israels is hij, die het Woord des Heeren verlaat en het verbond des Heeren breekt (vgl. 1 Kon. 18:17, 18).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De kerk en haar diensten (Art. 28 N.G.B.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's