Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Professor Benne Holwerda, de Hoogleraar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor Benne Holwerda, de Hoogleraar

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De elfde October 1945 benoemde de Voorlopige Synode van Enschedé Ds B. Holwerda van Amersfoort tot Hoogleraar aan de Theologische Hogeschool, om onderwijs te geven in de exegese van het Oude Testament en aanverwante vakken.

De negen en twintigste Januari daaraan volgende hield Prof. Holwerda zijn inaugurele oratie over het onderwerp: „De Priesterkoning in het Oude Testament".

Sindsdien heeft hij in grote trouw en nooit verflauwende ijver zich gegeven aan de vervulling van de taak, die hem was toevertrouwd en die hij, met grote schroom, op zich had genomen.

Prof. Holwerda heeft nooit de doctorstitel behaald.

De omstandigheden, waaronder hij als student en later als dominé en als hoogleraar heeft moeten leven en arbeiden, hebben hem dit onmogeüjk gemaakt.

Wij kunnen ons voorstellen, dat deze professor zelf dit niet-gepromoveerd-zijn heeft gevoeld als een gebrek.

Die hem kenden en van zijn werk konden kennis nemen, hebben het nooit als een gebrek gezien.

Deze man was doctor van nature.

Begaafd met een verstand, zó scherp als slechts aan zeer weinigen wordt gegeven; bezield met grote lief de voor de vakken, die hij had te doceren; ijverig, trouw, punctueel, heeft hij, in de weinige jaren, waarin hij als Hoogleraar heeft mogen arbeiden, zich een plaats der ere mogen verwerven in de wereld van de Oud Testamentische wetenschap.

Zijn, in December 1949 gehouden, rectorale oratie, was een verbluffend bewijs van het vermogen van deze professor tot zelfstandig wetenschappelijk denken, het openen van nieuwe wegen.

Als ik in enkele trekken de betekenis van zijn werk als Hoogleraar tracht te tekenen, wil ik daarbij op vier dingen de aandacht vestigen.

In de eerste plaats: Prof. Holwerda was een man, voor wie óók het Oude Testament was het onfeilbaar Woord van God, waaraan geen mens, ook niet de hoogste mens, mag tomen.

Nu is het bekend, hoezeer de zogenaamd „wetenschappelijke" critiek, de goddelijkheid, de onfeilbaarheid, van het Oude Testament vooral heeft geloochend.

Klein is het getal van wetenschappelijke theologen, die zich onder het Oude Testament, als onder het onfeilbare Woord Gods, zijn blijven buigen. Tot de weinigen, die dat wèl zijn blijven doen behoorde Prof. Holwerda. En hij had zich opgemaakt met al de kracht, die in hem was, de critiek van het ongeloof tegen te treden en de onhoudbaarheid daarvan klaar in het licht te stellen.

Zijn rectorale oratie, die ik zoeven reeds noemde, heeft duidelijk doen zien, hoe hij bezig was één van de grondpijlers, waarop die critiek van het ongeloof rust, ik mag wel zeggen d e grondpijler, te doen wankelen.

In de tweede plaats: Professor Holwerda was niet in de eerste plaats „dogmaticus". Meer dan éénmaal heeft hij dat tegen mij gezegd. Veel meer dan naar het bouwen van een dogmatiek en het zich bezig houden met een dogmatiek, ging zijn hart uit naar het openleggen van de Schrift en het leven direct bij het Woord.

Natuurlijk verachtte hij de dogmatiek niet. Maar wel had hij oog voor het grote gevaar, dat de gemeente, „dogmatisch" levende, loopt, om zich, ongemerkt van de Schrift te verwijderen.

„Terug naar de Schrift", was zijn ideaal.

Én door dat ideaal werd het werk, dat hij als Hoogleraar heeft mogen doen, geheel beheerst.

Hij heeft voor de studenten de Schrift ontsloten en hun in handen gegeven de sleutel, waarmee zij voor zichzelf en voor de gemeente de Schrift konden openen om daarin te vinden de rijkdom van Gods openbctring.

Zijn colleges waren van die aard, dat wie ze mocht bijwonen, daarbij telkens de gedachte kregen: „nu kan ik over dat gedeelte van de Schrift preken; dat had ik er nooit in gezien; wat is dat rijk".

Zo ging het mijzelf, toen ik 17 Maart voor de laatste maal hem hoorde over Richteren 20 en de Professor liet zien, hoe in de kerk een verkeerd ingezette tuchtoefening ook verkeerd moet verlopen.

Het was niet voor niets, dat op de z.g.n. seminariecolleges van Prof. Holwerda altijd onderscheidene predikanten uit Kampen en uit de omgeving van Kampen aanwezig waren om te genieten van het onderwijs van deze man, die zelï prediker was bij de gratie Gods.

En hoevelen waren er niet onder de dominees, die bij zichzelf dachten en tegen elkander zeiden: „Ik wilde, dat ik die colleges geregeld kon bijwonen."

In de derde plaats: Prof. Holwerda had de gave, de dingen, die hij had te zeggen, te zeggen op een wijze, zó scherp, zó klaar, dat ieder, die hem hoorde spreken, of las wat hij had geschreven, zonder moeite hem in zijn betoog kon volgen en begrijpen wat hij wilde zeggen.

Het was een genot, naar deze man te luisteren, zijn geschriften te lezen.

Hij boeide van het begin tot het einde.

Ik heb stukken van hem gelezen, die ik, op één dag, twee-, driemaal, telkens weer las, om het genot alleen, dat zijn wijze van zeggen, zijn betoogtrant, mij verschafte.

Ieder gevoelt onmiddellijk wat zulk een gave betekent voor een Hoogleraar.

Neen, de Synode van Enschedé heeft zich niet vergist, toen zij Ds Holwerda benoemde tot Hoogleraar.

Wat was er van hem nog veel te verwachten.

Gisteren, na zijn begrafenis, had ik het voorrecht nog even op zijn studeerkamer te mogen kijken.

Daar stond zijn schrijfmachine met daarnaast het niet geheel afgewerkte artikel voor „De Reformatie".

Daar lagen zijn beide vulpennen, met de dop nog afgeschroefd, gereed voor gebruik.

Daar hing over de leuning van een stoel nog zijn werkjasje, dat hij gewoon was op zijn studeerkamer te dragen.

Daar stond zijn prachtige, met grote zorg en grote kennis van zaken verzamelde bibliotheek.

Van Mevrouw Holwerda hoorden wij één en ander over zijn connecties in de wetenschappelijke wereld.

Gij proefdet daar in alles het werk van deze Hoogleraar als te zijn een boom, die pas in bloei begon te komen met de belofte van rijke, rijke vrucht, voor de studenten, voor de Kerk des Heren in heel de wereld.

En nu is dat leven afgesneden.

Plotseling.

In de tegenwoordigheid van duizenden hebben wij hem begraven.

Samen hebben wij rondom zijn graf gezongen:

Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort. Elk hunner zal in 't zalig oord, Van Sion haast voor God verschijnen.

Dat woord is aan hem vervuld.

Zijn werk op aarde heeft een einde genomen.

Dat wil niet zeggen, dat zijn leven en arbeiden in het Hoogleraarsambt in het geheel geen vruchten heeft gedragen of in de toekomst zal blijven dragen.

Er zijn reeds onderscheidene, jonge, predikanten, die van hem hebben geleerd hoe zij tot de Schrift hebben te naderen.

Hij heeft ons de goede weg gewezen. Het zal aan ons liggen die weg in het oog te blijven houden en ijverig daarin te wandelen.

Ook in zijn geschriften blijft hij tot ons spreken nadat hij gestorven is.

De Kerken hebben rijke stof om de Here te danken voor wat Hij in deze rijkbegaafde aan de Theologische Hogeschool en, in haar, aan de Kerken heeft gegeven.

Alléén, wij hadden nog zoveel meer van hem verwacht.

En dat is nu afgesneden.

God nam hem weg; vlak na Prof. Schilder. Daarin heeft Hij de School, de Kerken, zeer gevoelig getroffen.

Waarom deed hij dat?

Waarom deed hij dat? Het is zo gevaarlijk om daarop een precies antwoord te willen geven. Daarin ligt dit gevaar, dat ieder het gaat uitleggen naar zijn eigen inzicht.

Iemand, die luistert naar het luiden van een klok, kan daarin horen precies wat in zijn eigen hart leeft.

Toen het concilie van Trente zijn onschriftuurlijke en ketterse besluiten had genomen en vastgelegd, klonk juist op dat moment een dreunende donderslag.

De paus hief toen zijn hand op en zeide: „Hoort! God geeft Zijn goedkeuring over onze besluiten". En de vergadering applaudiseerde.

Waarom hoorde de paus daarin niet Gods afkeu-

ring? Omdat zijn hart daarin de goedkeuring wilde horen.

Laat men toch voorzichtig zijn met te zeggen: „In dit smartelijk gebeuren is openbaar de toorn Gods over ons", of iets dergelijks.

Wat weten wij er ten slotte van, wat van dit sterven het gevolg zal zijn, waartoe het moet dienen?

Dit alleen staat vast: zowel door het zoete als door het zure, dat Hij in ons leven brengt, wil Hij ons leren Hem te vrezen, teder te wandelen; van alle zonde afstand te doen; in één woord: „ons te bekeren."

Wanneer ieder persoonlijk dat doet, komt het goed. Dan rijpt de vrucht in ons leven, in het leven van de Theologische Hogeschool, in het leven van de Kerken, de vrucht, die de Hemelse Landman op het oog heeft.

Dat wij maar loslaten, wat de Here ons ontneemt.

De genade daartoe geve de Here aan de weduwe en de kinderen van onze overleden broeder.

Loslaten, wat Hij wegneemt, al doet dat nog zo'n pijn. De genade daartoe geve God aan Zijn kerken.

En voorts:

Dat Israël op de Heer vertrouw, Zijn hoop op Gods ontferming bouw, En stil berust in Zijn beleid, Van nu tot in all' eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Professor Benne Holwerda, de Hoogleraar

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's