Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

STELLINGEN OMTRENT DE KERK.

Voor de wereldoorlog publiceerde Prof. Schilder in „De Reformatie" eens een aantal stellingen omtrent de kerk. Ze zijn voor het verstaan van zijn visie in deze van zeer grote betekenis. In mijn bezit is een exemplaar van deze stellingen, waarin door Prof. Schilder zelf enkele aanvullingen en wijzigingen zijn aangebracht. Zowel om deze stellingen in de uiteindelijke, door de auteur zelf vastgestelde, redactie bekend te maken, alsook om de in onze dagen meer dan ooit noodzakelijke studie omtrent de Kerk te stimuleren, neem ik deze Stellingen in de Persschouw op.

Hier volgen ze:

' a. Dat er een kerk Is, kan men niet zien, doch slechts gelooven. Elke bepaling van het „wezen" der kerk (stel, dat er van zulk een wezen zou te spreken zijn) uit hetgeen men in de wereld hier beneden ziet, of op grond van andere axiomata, dan de Schrift geopenbaard heeft, is dus een werk van niet-geloof o£ ongeloof, — zelfs al zouden er ettelijke waarheden in gezegd zijn. Waarheden „(uit)vinden" is hoogmoed, ook in dezen.

•^ b. „De" kerk is nog nimmer aanschouwd. Niemand heeft ooit „de" kerk gezien. Niemand heeft ooit „de menschheid" gezien. Niemand heeft ooit het Nederlandsche volk of een ander volk gezien. Want de kerk Is niet „af", evenmin als de menschheid, een volk.

Berst als de laatste uitverkorene zal gelooven en wandelen overeenkomstig- het geloof zal , , de" kerk haar pleroma hebben bereikt. Ook dan evenwel is het „zien" ervan in één en dezelfde zienswijze eerst mogelijk aan de overzijde van de grens, die deze bedeeling scheidt van de toekomende.

•' c. Er is dus strikt genomen nog niet een „zichtba.re" kerk. Er ^ijn slechts tijdelijke en plaatselijke deelen en verrichtingen van zulke deelen der kerk te zien. B.v. bepaalde manieren van inrichting en organisatie van het leven van zulke kerk-deelen in een bepaalden tijd (Oud-, Nieuw-Testament, voor en na de reformatie), of in een bepaalde plaats (op de aarde, in den hemel, in Nederland, Rusland, Java, etc).

M. d. Aangezien het begrip „onzichtbaar" bepaald is door dat van „zichtbaar", valt" dus ook de noodzaak van het spreken over een „onzichtbare kerk" weg. .''e. De kerk is door God gewild; de Zoon Gods immers vergadert zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord. Hij doet dit van het begin der . wereld tot aan haar einde. Hij is dus vandaag er mee bezig, en morgen^ en tot aan den laatsten dag toe. Hij is dus daartoe aan het werk, in den onvoltooid tegenwoordigen tijd. Neena nu eens aan dat er maar één timmerman is in de heele wereld, die heel den wereldtijd noodig heeft voor het maken van de eenige tafel, die hij afleveren zal aan 't eind, dan kan toch niemand van den man, 'die de tafel maakt, iets goeds zeggen, zoolang de lofprijzing zich durft gronden op een „phaenomenologisch" opgebouwd betoog over de „zichtbare" en de „onzichtbare" tafel, die hij daar aan het maken is ? Zóó moet dan ook niemand den- Zoon Gods vermoeien met doxologieën, naar aanleiding van „phaenomenologisch" opgebouwde theorieën over , , de" „zichtbare" en „de" , , onzichtbare" kerk. Wat weten wij ervan hoe de tafel van den timmerman er uit zal • zien, stel dat er maar één timmerman in de wereld is, en maar één tafel en stel dat wijzelf .het hout zijn, dat hij snijdt en besnijdt om zijn tafel ervan te maken? „De" kerk is nog nimmer een phaenomeen geweest; en voorts is er maar één Heer, en wordt er slechts de ééne kerk éénmaal gemaakt. Socrates kan hier geen „begrip" van de kerk geven, want er is slechts één kerk; en lüj heeft voor begripsvorming meer dan één „exemplaar" noodig. En Plato kan het ook niet; het enkele feit reeds, dat de kerk sedert de eerste UITblazing van adem uit menschelijke neusgaten (het eerste sterfgeval) over twee , , werelden" verdeeld is, gelijk de hemelsche „hiërarchie" zulks is, sedert de eerste INblazing van den adem in menschelijke neusgaten, verhindert Plato met behulp van zijn twee-werelden-leer een „wezen" der kerk te construeeren. En wijl voorts niemand iets van de kerk zeggen kan, zonder de- Schrift, is elk woord over de kerk aan liaar gebonden,

i^ f. Gelijk reeds gezegd is, wordt de kerk eiken dag vergaderd (bijeengebracht) door den levenden Heer (Kurios) Jezus Christus. Dit vergaderen geschiedt dagelijks in den onvoltooid tegenwoordigen tijd. Elke onderscheiding tusschen , , wezen" en „wei-wezen", tusschen , , zichtbare" en „onzichtbare" kerk, tusschen kerk als. „organisme" en kerk als , , instituut" is daarom valsch en fataal, indien zij de dagelijks in onvoltooldtegenwoordlgen tijd geschiedende samen-kómst der geloovigen losmaakt (abstraheert) van de eveneens dagelijks in onvoltooid-tegenwoordigen tijd zich voortzettende saraen-tréliking der geloovlgen door Jezus Christus (congregatie der geloovigen).

-1 g. Christus' samen-trekkings-werk is het dagelijks voorwerp van Zijn gebed. Het is dus de weg tot - voltooiing der wereld; men is alleen dan Zijn medearbeider, en dus ook alleen dan sociaal, als men den concreten kerk-vergaderingsarbeid, zoover het geloof zien kan, in gehoorzaamheid aan Zijn gebod volbrengt. Alleen Zijn geopenbaarde Woord toch geeft ons de lijnen aan, waarlangs Zijn gebed zich beweegt en den Vader bewegen wil, en beweegt, tot het bewegen-van-ons.

\J h. Elke fixatie van een kerk-formatie, waarbij tot principe van het samenkomen en samenhouden der geloovigen genomen wordt, hetzij de' uitverkiezing, of het geloof, of de aanwijsbare heiligmaking van den enkeling, alsof dit „gecultiveerd", „verzorgd", , .versterkt" worden moest, zonder dat gevraagd wordt naar het actueele medearbeiderschap met den kerk-vergaderenden Christus is derhalve ongehoorzaamheid. Gelijk gezinsvorming niet afhankelijk mag zijn van de vraag: hoe krijgt de aanwezige gezinsgemeenschap rust in haar naar binnen gekeerde zelfbehagen, doch geschieden moet met de begeerte, dat God de massa van zijn kinderen uit ons voortbrenge, zoo moet elke kerkformatie, insteê van te vragen, hoe de ergens aanwezige gemeenschap van geloovigen rust vinde in haar . gegeven samen-zijn, zich steeds weer laten bepalen door de vraag: hoe Christus de massa Zijner uitverkorenen uit en door ons vergadert.

S ir Hierdoor is de opvatting van de Kerk als , , Heilsanstalt" absoluut veroordeeld.

\\j j. Hierdoor is tevens als konstitutief , , kenmerk" van de kerk van den eersten rang erkend de - wil, en de daad van het vergaderen der geloovigen tot één lichaam. Oecumenisch-AVillen is primair kenmerk der kerk; de vraag hoe en wanneer de kerkformatie werkelijk oecumenisch is, zal alleen te beantwoorden zijn door den bekend gemaakten, geopenbaarden, uitgedrukten wil van God.

'^ k. Omdat het wlllen-vergaderen der geloovigen uit alle plaatsen en gedurende alle tijden het eerste kenmerk der kerk is (wijl daarin Christus' werk zich in ons mede-arbeiden met Hem voltrekt), is het een principiëele fout van den allereersten rang, indien men „kenmerken" der kerk, of „indeelingen" der kerk tracht te geven, waarvan de criteria óf tegen dit criterium strijden, óf ervan geabstraheerd zijn.

1--^ 1. Zulk een fout begaa, t, wie b.v. de kenmerken der kerk (een gezelschap) bepaalt onder het gezichtspunt van strikt-persoonlijke gebeurtenissen of ervaringen. Want persoonlijke belevingen zijn geen eigenlijke criteria voor een vergadering, een gemeenschapsvorming, als zoodanig.

(ï m. De onder 1 afgewezen methode volgt men b.v. in veel gevallen, waarin men de onderscheidingen in het leven roept van „onzichtbare of zichtbare", van „strijdende of triumfeerende kerk". Bij de eerste onderscheiding toch denkt men vaak aan de vraag, of iemand geloof heeft, ja dan neen; en bij de tweede aan de vraag, of hij nog kampen moet tegen zonden en rampen van deze bedeeling, ja dan neen. Maar beide vragen raken strikt persoonlijke kwesties-van-biografie, uin. Uitteraard hebben zulke strikt-persoonlijke kwesties -wel hun beteekenis in het verder zich ontwikkelen of achteruitgaan van het leven der kerk. Maar dit is toch geen reden, om ze toch tot indeelingsprincipe of kenprincipe speciaal van de KERK te maken. Ze werken immers ook in op leven en lot van niet-kerkelijke organisaties. Elke christelijke organisatie lijdt, indien er in haar hypocrieten zijn. Elke organisatie van geloovende menschen, ook een niet-k e r k e 1 ij k e, is „onzichtbaar" inzooverre men het geloof niet , , zien" kan (evenmin als b.v. de denkkracht, de melancholie), en , , zichtbaar", inzooverre het geloof het niet laten kan, te werken-naar-buiten (evenmin als b.v. de denkkracht, de melancholie). En wat de „strijdende en triumfeerende" „kerk" aangaat, onder triumfeerende , , kerk" verstaat men ongeveer hetzelfde als de gemeenschap der verlosten, en tot den hemel gebrachten. Die tot haar behooren, hebben op aarde evenwel óók in andere dan bepaald-kerkelijke verhoudingen geleefd. Ook daar- - in hebben zij gestreden (tegen de zonde) en triumfeeren zij thans (d.w.z. ze zijn in-beginsel de. zonde te boven gekomen). Zoover dus de onderscheiding „strijdend-triumfeerend" zin hééft, past zij b.v. óók op een christelijke vakorganisatie, een christelijke vriendenkring, een christelijke muziekelub etc.

iro. Dergelijke den (kerk)-vergaderings-factor buiten beschouvsring latende indeeling-eriteria zijn de oorzaak van menig misverstand inzake de kerk.

, 1, p. Zoo heeft de langs dézen weg (!) verkregen onderscheiding van „onzichtbare en zichtbare kerk" vaak tot gevolg gehad, dat men heele gezelschappen van sectarische origine en praktijk toch als „ware kerken" bezag, om de eenvoudige reden, dat ze toch dat „onzichtbare" (geloof) van haar leden verwachtte. Hetgeen ook in elk conventikel gebeurt. En in een christelijke sportvereeniging. De vraag evenwel wat men deed, om met Christus te - VERGADEREN, raakte als punt van primair belang niet meer de conseientie. Men liet na het eerste der KERK-wet.

, 7. q. Ja, men fantaseerde zelfs een op gelijke wijze zondigende kerk-in-den-hemel: de z.g. triumfeerende kerk hierboven, tegenover de strijdende van hier-beneden. De triumf der (nog maar aanvankelijk) zaligen werd onderscheiden van het , , strijden", dat deze zelfde thans zalige personen op aarde hadden gedaan. Naar deze strikt persoonlijke ondervinding werd dan een kerkindeeling gegeven. Maar juist als nog wordende kerk (die over twee plaatsen, , , boven" en „beneden", verdeeld is) kan de kerk nimmer zeggen, dat ze reeds in haar vergaderings-werk toekwam aan het gemeenschappelijk triumfeeren. Triumfeeren (in voltooid tegenwoordigen tijd) doet slechts, wie klaar is. Christus nu is als Vergaderaar der kerk nog lang niet klaar. Dus is ook de kerk in haar kèrk-zaken nog niet gereed. En wel triumf eert de Christus in onvoltooid tegenvvoordigen tijd dagelijks; maar dit overkomt eveneens (uit Hem) de z.g. strijdende kerk (meer-dan-overwinnaars; geloof overwint de wereld). Christus triumfeert-inonvoltooid-tegenwoordigen-tijd, wijl Hij dagelijks strijdtin-onvoltooid-tegenwoordigen-tijd (Zijn strijd is een „gelukkiglijk" strijden). Maar dat zelfde geschiedt ook de z.g. triumfeerende kerk. Zij strijdt dagelijks in de gebeden (het allerscherpste wapen, vgl. Op. 5 en 11). Zoo zoekt ook zij de kerk „af" te krijgen, voltooid. Een „triumfeerende kerk", die haar triumf van den éénen concreten kerkstrijd (over de beide af deelingen, boven en beneden) abstraheeren zou, ware sectarisch, precies gelijk het stichtelijk gezelschap, de „scheurkerk", het conventikel, bedoeld onder p. (•> r. In het licht van deze gedachten ziet men de gruwelijkheid van het sectarisme: het gaat tegen het bidden van Christus en de (aanvankelijk) zaligen in, keert dus het wapen van een beneden-afdeellng van geloovenden tegen het wapen der boven-afdeeling van (ook nog) geloovenden; is dus „gruwel der verwoesting ter plaatse, waar 'hij juist het allerminst behoort". .< ! s. De z.g. strijdende kerk triumf eert dus dagelijks, üe z.g. triumfeerende kerk strijdt dagelijks.

In al haar plaatsen (op aarde en in den hem_el) strijdt en triumfeert de kerk van oogenbiik' tot oogenblik, en bewijst daarin, dat zij het mééarbeiden met den vergaderenden Christus als kenmerk van haar leven ziet.

IN MEMORIAM PROF. DR K. SCHILDER.'

In het orgaan van de Chr. Gereformeerde Studentenbond „Canon Gestorum Scriptura", scheef Ds J. H: Velema het volgende „In memoriam" over Prof. Schilder:

Toen op de laatste, gure Woensdag van Maart, nadat de vrijgemaakte begrafenisondernemer op het laatste ogenblik de hoogleraarsbaret (niet de hoogleraarsbaret, maar de studentenmuts! — C. V.) van de lijkkist had weggenomen, onder doodse stilte ten aanschouwe van duizenden Eianwezigen het lijk van prof. Schilder ten grave daalde, werd één van de grootste theologen van deze eeuw , , gezaaid", wiens betekenis we op zo korte afstand nog moeilijk kunnen peilen, maar - wiens sterven ook voor ons reden is om eerbiedig ons vaandel te neigen en uit te spreken onze dank voor hetgeen hij ons gegeven heeft.

Het feit, dat we kerkelijk van hem gescheiden waren, is geen belemmering om iets af te doen aan de waardering, die we voor deze grote in Israël koesterden. Integendeel — hij, die zich in zijn leven zo bijzonder voor de Chr. Geref. Kerken geïnteresseerd heeft, mag door zijn sterven wel eens een ogenblik in de kring onzer belangstelling getrokken worden. En is juist zijn interesse voor ons kerkelijk leven geen reden te meer ons een moment te bezinnen op deze moeilijk te begrijpen en daardoor vaak, ook door ons, onbegrepen figuur ?

Bovendien — Schilder was meer dan de vrijgemaakte dogmaticus, die in Kampen zetelde, maar verder onverschillig stond tegenover de andere Geref. belijders. Hij is een figuur van grote betekenis voor de gehele Geref. gezindte. Als Geref. belijders noemen we hem gaarne een der onzen. Het is dan ook opmerkelijk, dat de Gereformeerde pers zich gehaast heeft ter gelegenheid van zijn sterven uit te spreken, dat Schilder, ondanks alles wat er sinds '44 gepasseerd is, toch nog altijd als één der hunnen werd beschouwd en dat men zich nog altijd met hem verbonden voelde. Hoe dit alles te rijmen is met de schorsing en afzetting van deze, nu zo hooggeprezen, hoogleraar is mij en velen met mij o.a. ds Kremer in „De Kerkklok" en prof. van Niftrik in „Kerk en Theologie" — een groot raadsel. We mogen ons gelukkig prijzen, dat we geen verantwoording dragen'voor deze daden. Zonder enig Farizeïsme durven we te zeggen, dat we niet graag in de schoenen van zijn afzetters zouden staan.

Maar Schilder was meer dan Gereformeerd belijder. Hij was van die Gereformeerde belijders de „primus Inter pares". Daar ligt m.i. voor alle dingen zijn grote betekenis. Schilder heeft in een tijd van Belijdenis-ondermijning het gouderts der Geref. belijdenis laten schitteren in heerlijke glans eu hij heeft dwars tegen het hoongelach van zijn tegenstanders in de confessie verdedigd op een beschaniende manier. Zijn strijd tegen het Barthianisme spruit voort uit zijn liefde tot de Gereformeerde Belijdenis, die hij door en door kende en die hij wist te belichten uit de geschriften der „oudvaders", die hem beter vertrouwd waren dan menige oud-Gereformeerde dominee. Zijn formidabele kennis van het Latijn stelde hem in staat minitieuze vertalingen te geven, die menigeen met bewondering vervulden en die tegelijk vergezichten openden voor het hedendaags theologisch denken. Dat hij ook wel eens teveel gevonden heeft in een bepaald citaat, dank zij een bepaalde vertaling, vergeven wij hem graag. Hij wist de actualiteit der Confessie aan te tonen. Men leze b.v. zijn herdenkingsrede over , , De dogmatische beteekenis der Afscheiding"; een buitengewoon goed gedocumenteerde oratie, waarin hij met tal van argumenten de waarde van de Canones van Dordt aantoonde in de strijd tegen Karl Barth, omdat het z.i. ging- om de continuïteit van het heilswerk Gods In de geschiedenis en het persoonlijke leven. Zijn breed opgezette Catechismus-commentaar, die nu helaas bij Zondag 10 afgebroken werd, was een evident bewijs van zijn confessionele trouw in het confronteren van de hedendaagse theologie met de oude Heidelberger, die hij geëxegetiseerd heeft op unieke wijze.

Deze Catechismusverklaring nam bijna de plaats in van een dogmatiek. Zijn felle strijd tegen Karl Barth, wiens theologie hij kon ontleden in artikel, boek en referaat — voor het laatste denk ik aan zijn betoog op het C.S.B.-congres te Lunteren in 1949 — op verbluffende wijze, omdat hij in denkkracht Barth's evenknie was, in een tijd waarin het , , serum Barthianum" ook Gereformeerde kringen infecteerde, moet door allen, die op de basis der Drie Formulieren van Enigheid staan, in dankbare herinnering worden gehouden. Bij zijn graf danken wij de Vader der Geesten, da, t Hij ons deze Gereformeerde Confessor heeft gegeven.

Juist in het licht van zijn verdediging' der Confessie en zijn betekenis voor de Gereformeerde Gezindte wordt de tragiek van dit leven te groter. Hij werd gestoten uit de kring der Geref. Kerken, wier Synode hem tien jaren geleden met algemene stemmen tot hoogleraar benoemde; een daad, die de vrijmaking tengevolge had en dus een verscherping van de kerkelijke verdeeldheid. Was det een m.otief van Schilders leven — scheiding maken ? Zaten er sectarische tendenzen in zijn denken of was hij een oecumenische figuur? Velen zullen geneigd zijn Schilder te doodverven als een breker eerste klas, die gnuifde in de scheuring der Kerken, die hij zo fel bestreed.

Doch dan doen we Schilder onrecht. Dat deze gedachte gelanceerd wordt is te begrijpen. Zijn gecompliceerde natuur en zijn niemand en niets ontziende polemiek gaven daar alle aanleiding toe. Zijn leven zat vol tegenstellingen. Wie week in, week uit , , De Reformatie" las, dacht, dat Schilder een wolvennatuur had, maar wie hem ontmoette werd getroffen door zijn lammeren-zachtheid! Hij heeft gevochten tegen vele kerken en groepen, maar op zijn graf werd door zijn wijkpredikant, volgens Schilders beschikking van jaren terug, Johannes 17: „opdat zij allen één zijn" gelezen. Om dit goed te begrijpen zullen we in rekening moeten brengen, dat in Schilders leven het woord van de Heiland vlees en bloed is geworden: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Vrede in de weg van 't zwaard. Polemiek terv/ille van de eenheid. Dat zuivert de atmosfeer en geeft opluchting. We kunnen deze gedachte zeker van Schilder leren, waarbij dient opgemerkt te worden, dat we in de wijze van polemiseren meer rekening dienen te houden met de mens, die we bestrijden, dan Schilder deed, die zich voor alle dingen op diens mening concentreerde.

Schilder heeft reeds in de dertiger jaren aandacht gevraagd voor de belijdenis t.a.v. de Kerk. Vanzelfsprekend is dit de gelegenheid niet om uitvoerig Schilders gedachten op dit punt weer te geven, laat staan critisch te bespreken. Het behoeft ook niet. Deze dogmaticus, die door een Generale Synode werd weggezonden, heeft geijverd voor de zuiverheid en de heiligheid der kerk, heeft Kuypers pluriformiteitsleer bevochten „ten (ambtelijken) bloede" toe en gewaarschuwd, als •wachter op Slons muren, tegen alle deformatorische verschijnselen in de Geref. Kerken voor en nog meer na de Vrijmaking. Bij dit alles heeft hij met al de hartstocht van zijn geladen persoonlijkheid gestreden voor de eenheid der Kerk en gehamerd op de gedachte: er kunnen in een bepaalde plaats twee ware kerken zijn, maa, r dan dienen zij zo spoedig mogelijk bij elkaar te

komen. Op < Je Kerk heeft hij zijn loflied gezongen. Een van zijn hoogstaande polemische werken is de brochure „Ons aller Moeder". Wie Schilders visie op de Kerk wil leren kennen, moet zich niet alleen werpen op zijn polemiek over de Kerk met Prof. Hepp en (toen) ds de Bondt, maar dient öok dit werkje te verwerken, dat geschreven is n.a.v. de Hervoj-mde herdenking dër Afscheiding.

Is het wonder, dat deze „kerk"-belijder graag Psalm 122 zong en ondanks de grote intellectuele afstand, die er was tussen hem en het kerkvolk, toch zo goed begrepen werd door , , zijn" mensen, die wisten te offeren als hij aan de noodklok trok voor een zesde Kamper hoogleraar of voor het Hospitium der Theol. School of voor zijn aula-orgel, dat voor het eerst bespeeld is in de rouwdienst, die voor hem moest worden belegd?

In het licht van zijn strijd voor de Kerk zullen we ook zijn verhouding tot onze Kerken moeten zien. Bekend is de scherpe polemiek, die nu 25 jaren geleden gevoerd werd tussen K. S. en A(peldoorn) S(chuit). Onvriendelijke woorden zijn toen van beide zijden gevallen. In de gehouden samensprektngen, maar vooral op de Kamper Synode van verleden jaar heb ik begrepen, dat Schilder deze strijd gevoerd heeft en ook na de Vrijmaking dezelfde strijd voerde, zij het op andere wijze, omdat hij hartstochtelijk de eenheid begeerde met hen, die het dichtst bij hem stonden. Juist daarom, was hij zo scherp, want hij wilde ons dwingen de verschillen te formuleren, hij wilde ons opjagen uit onze rust om met hem te vechten voor de eenheid onzer kerken. Daarom wilde Schilder praten en nog eens praten over en weer. Hoe heeft hij de Synodeleden in Kampen gestriemd, die alle contact met onze kerken wilden verbreken. Hij heeft zijn uiterste best gedaan op die Synode, om het voorstel er door te krijgen, dat men zich tot onze e.k. Generale Synode zou wenden en deputaten voor een eventuele verenigingsbespreking zou benoemen. Als het aan Schilder gelegen had zouden de samensprekingen zijn voortgezet ook voor de komende Leeuwarder Synode, want hij wilde werkelijk twee mijlen, ja verder met ons gaan. Hij durfde het aan om te zeggen dat zijn kerken sectarisch zouden worden als zij besloten om de Chr. Geref. Kerken links te laten liggen. Ds Popma schreef dezer dagen in „Bezinning", dat de Chr. Gereformeerden Schilders bedoelingen zeker niet hebben verstaan._We kunnen dit toestemmen, maar willen er direct aan toevoegen, dat dit voor een groot gedeelte ook Schilders eigen schuld is geweest. Zijn bedoelingen waren ook niet gemakkelijk te begrijpen. En we moesten soms ook wel denken dat hij antithetisch tegenover ons stond. Pas wie hem de laatste jaren ontmoette ging begrijpen, dat Schilder anders was dan wij dachten. Bovendien zou een openlijke erkenning van zijn veranderde waardering van 1905 verhelderend gewerkt hebben in onze verhouding. Weliswaar had Schilder in zijn bekende brief van 13 December 1943 geschreven, dat hij deze uitspraken van 1905 als geheel verdedigd had „tegen critiek van Chr, Geref. zijde, toen deze onzen kerken meningen toedichtten, welke de hare niet konden zijn, en toen men van die zijde daarop het recht grondde voor een als kerk in isolement blijven staan. Ik kon dit doen in goede conscientie, omdat aan de verklaring van 1905 geen confessioneel karakter was toegekend en ik van oordeel was, dat wie op de basis der drie formulieren van enigheid stonden, met ons moesten samenleven om 's Heeren wil."

Maar toch blijft er een zekere antinomie tussen de felle polemiek van toen en de niet het minst door Schilder beaamde deputatenverklaring, dat de leer der veronderstelde wedergeboorte niet tolerabel is. „Als iemand zo iets leert zullen we hem in de practijk aanpakken met Schrift en belijdenis." (Verslag Ie samenspreking) .

Schilder heeft waarschijnlijk in ons kerkelijk leven de meeste invloed gehad door zijn heilshistorische prediking. Deze invloed is moeilijk concreet aan te wijzen en nog' minder in statistieken uit te drukken. Toch ben ik ervan overtuigd, dat verschillende jongeren door Schilders werken op de één of andere wijze beïnvloed zijn. Het magistrale alttjd weer verrassende werk „Christus in Zijn lijden" is ook onder ons bestudeerd. Er liggen rijke bouwstoffen in voor een goede Christus-prediking. Wie eenmaal door dit werk gegrepen werd zal het niet spoedig weer kunnen vergeten. Het heeft me vaak stil gemaakt, omdat de schoonheid van de Borg er zo heerlijk in uitstraalt. Alleen — dit is geen kost om zo de gemeente voor te zetten. Het moet verwerkt worden. Gebeurt dit niet, dan is het een onverteerbare hap. En — waarom het te verzwijgen? — het moet tegelijk Christelijk Gereformeerd , , umgedeutet" worden. D.w.z. de spits van deze Christus-prediking moet meer op de mens gericht worden en de zondaar moet telkens weer op deze lijdende Christus betrokken worden. Stellig zitten in deze trilogie meer mystieke elementen dan in zijn andere werken; toch zou ook het gewone kerklid meer aan dit werk hebben wanneer het dichter bij hem stond. Hier ligt m.i. tegelijk één van de schaduwzijden van Schilders invloed, die in verband staat met de verhouding van beide kerkengroepen. Heilshistorisch preken kan zo gemakkelijk betekenen — en verschillende vrijgemaakte predikers zijn daar zeker niet aan ontkomen, in strijd met de Canones van Dordt — dat er niet meer „ad hominem" gepreekt wordt en de gemeente wordt weggezonden met enkele openbaringshistorische gedachten, die het hart koud laten en die meer de lijnen uit een bepaald Schriftgedeelte naar Christus laten zien dan dat ook de weg gewezen wordt van Christus naar de zondaar-christen. Bij deze korte kanttekening moe- . ten wij het laten. Persoonlijk blijf ik echter graag erkennen — en een herdenkingsartikel mag een persoonlijke kleur dragen — dat in Schilders heilshistorische prediking elementen zijn, die, mits goed verwerkt, de Schriftuurlijke prediking ten goede kimnen komen.

Maar vooral ligt Schilders betekenis m.i. in de profetische visie, die hij op het karakter van deze tijd gehad heeft. Het is niet toevallig geweest, dat Schilder in 1940 in het principiële verzet vooraan stond. Het is evenmin vanzelfsprekend, dat Schilder, scherper dan iemand anders, de practische gevaren van het Barthianisme heeft aangetoond. En het is meer dan wraakgevoel en leedvermaak geweest, ofschoon we die indrulc misschien uit de wijze van zeggen kregen, dat hij de decadentie-symptomen, de doorbraakgeest, de Thijs Booy-mentaliteit in de Geref. Kerken heeft gesignaleerd en geanalyseerd met een scherpte en een overtuiging, die ons Popma's typering doet onderschrijven: „Achter alles ziet hij de dreiging van een synthesegeest, die op den duur de kerk verlammen moet en machteloos maken. Dat geeft aan al zijn spreken een eschatologische ernst". We kunnen in dit opzicht veel van Schilder leren. Een vraagstelling of wij als kerken de moderne tijd hebben verstaan zou zonder meer Schilders toorn hebbeu opgewekt en door hem in ieder geval zo beantwoord zijn, dat hij doorboorde naar de geest van deze moderne tijd. Dat was belangrijker voor hem dan de vraag of we ons behoorlijk hebben aangepast en mee kunnen doen. Prachtig is nog altijd zijn slot van „Christus en Cultuur": „Gezegend mijn verstandige wijkouderling, die goed huisbezoek doet: een cultuurkracht, al weet hij het waarschijnlijk zelf niet. Laat ze maar om hem lachen: ze weten niet wat ze doen — die cultuurslampampers van de overkant."

Minder nog dan zijn dogmatische bijdragen kunnen wij zijn profetische injecties missen, in dagen van afval, ondermijning van het christelijke leven, verlies van het gereformeerde karakter van veler levensvisie en levenswandel. Schilder is een profeet geweest, vrtens betekenis verder reikt dan die van eigen School en Kerken.

'Zijn rijke erfenis dient ook onzerzijds verwerkt te worden. Daarbij zullen we ons ernstig rekenschap moeten geven van zijn gemene gratie-opvatting, die ons als Chr. Geref. zowel aantrekt als afstoot.

Voor de toekomst van eigen kerkelijk leven en in het licht van ons verleden toen we ons verzet hebben tegen de Gereformeerde levenspractijk, lijkt een nauwere aansluiting bij Schilders profetische critiek op de geest van deze tijd en de afval me verantwoorder en schriftuurlijker dan een, zij het wat aarzelend, navolgen van de huidige Gereformeerde levensstijl.

Tenslotte — het feit, dat een figuur als Schilder ons dwingt ons met hem te confronteren bewijst zijn grootheid.

Het feit, dat we niet kerkelijk één waren met Schilder en vandaag nog bezwaren hebben tegen de Vrijgemaakte Kerken, die zich heus niet concentreren op 1892 of 1905, doet aan de waardering van de theologische en profetische grootheid van de overleden hoogleraar niets af.

Zijn plotseling sterven, terwijl nog zoveel van hem verwacht werd, is een ernstig verlies voor heel de gereformeerde gezindte.

'n Paar maken. opmerkingen wil ik omtrent dit artikel

We zijn dankbaar, dat Ds Velema iets heeft ver­ staan van het hartstochtelijk verlangen en streven naar eenheid, dat één van de krachtigste motieven van Schilders levensarbeid is geweest! Wie geen oog heeft voor deze echt Schilderiaanse hartstocht zal Schilders werk nooit verstaan.

Onjuist is, dat Schilder de samensprekingen met de Chr. Geref. deputaten ook in de door de laatste brief dezer deputaten ges c h a p e n situatie, wilde voortgezet zien. Hij stond geheel en al achter het rapport der commissie en de besluiten der Kamper synode in deze.

Ik kan voorts met de meeste stelligheid verzekeren, dat K. S. een fel tegenstander was van het denatureren der prediking tot het debiteren van heilshistorische verhandeling. Is er iemand, die krachtiger gestreden heeft voor de erkenning van de fundamentele waarheid, dat het woord Gods niet maar „spraak" of „uit-spraak", maar vóór alles „toe-spraak" en „aanspraak" is? Hij verwierp zowel alle soort , , objectieve" als iedere vorm van „subjectieve" „prediking". En niet minder een , .prediking", die een combinatie van. die beide wilde zijn.

Bizondere aandacht wil ik vestigen op de uitspraak van Ds Velema, dat voor „eigen kerkelijk leven" een nauwere aansluiting bij „Schilders profetische kritiek op de geest van de tijd en de afval verantwoorder en schriftuurlijker" is dan een navolgen van de huidige Gereformeerde levensstijl!

Inderdaad, dat is niet alleen voor de chr. gereformeerden, maar voor allen die gereformeerd willen zijn een zaak van zijn of niet zijn.

Want die huidige Gereformeerde levensstijl —

daarvan verlosse God ons in zijn genade!

C. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's