Wat velen zeggen en wat weinigen doen
Velen zeggen: «Wie zal ons het goede doen zien ? Verhef Gij over ons het licht uws aanschijns, o Heere!»
Bij al de verwarring en bij al den strijd onzer dagen ontbreekt het zeker niet aan menschen, die vragen als weleer: «Wie zal ons het goede doen zien?» Zooveel toch is er, dat tot zulk vragen aanleiding geeft! De woelingen en gistingen, die onder de volken alom zich openbaren, — de spanning tusschen de rijken en staten onderling, de strijd op kerkelijk gebied, de verdeeldheid en dorheid onder de kinderen Gods. En daarbij nog zooveel verborgen druk en ellende, — nog zooveel onzichtbaren strijd en verborgen kruis.
De wereld heeft een buitenzijde, waarop alles en allerlei kan worden waargenomen en gezien. Doch wie beschrijft naar waarheid en met volkomenheid het menschelijk leven, zooals het, in duizenderlei bijzonderheden onderscheiden, als een leven van zuchten en geween, wegens de zoude zich openbaart? Maar als dan de wijsheid der wijzen vergaat, het verstand der verstandigen ophoudt, en geen wijsgeer noch kunstenaar in staat is, ons te voorzeggen wat de toekomst ons brengen zal, of ons waarborgt tegen nieuwe teleurstelling en nieuwe smart, moet het ons niet verwonderen, dat genoemde vraag zoo veel en zoo allerwege gehoord wordt. Zoo gaarne wil de mensch het goede genieten en zoo weinig wordt het verstaan en beleden, dat buiten God het goede te vergeefs gezocht wordt. Ach, wat baat ons al ons klagen, al ons murmureeren, al onze ontevredenheid ? Wat baat ons al dat opzien tegen ons kruis en al ons wantrouwend en ongeloovig vragen aan menschen, naar hetgeen heil voor het heden en voor de toekomst heeten mag?
Het zijn van de ongelukkigste oogenblikken in het leven van Gods kinderen, als zij mistroostig en ongeloovig den Heere in zijnen weg en regeering willen vooruitloopen en willen indringen in hetgeen de eeuwige Liefde met ondoorgrondelijke wijsheid voor hen verbergt. Beter, aangenamer en heilrijker is het, om in alle wegen en omstandigheden, waarin het Gode behaagt ons te leiden, met de man naar Gods harte te bidden: «Verhef Gij over ons het licht uws aanschijns, o Heere I» Dan heft onze ziele zich op uit den druk. Dan slaan we de vleugelen des gelooft uit. Dan stellen wij ons kinderlijk aan voor God. Dan is Christus tot onze hulpe gereed. Dan zien we door den verrekijker des geloofs, door duisternis en nevelen heen. Dan volgen we den Heere, op Zijne wenken. Door Hem geholpen, geleid en vertroost, jubelen we dan van achteren: «‘t Nooddruftig volk zal Hij verschoonen, — aan armen, uit gena. Zijn hulpe ter verlossing toonen. Hij slaat hun zielen ga!» Hoe rijk is de geschiedenis in voorbeelden, die ons bewijzen, dat de Heere getrouw is en dat Hij het werk Zijner handen niet laat varen. Wat moeite en strijd heeft het volk van God op aarde al doorworsteld, en kwam er wel ooit één van Jezus schapen om ? Heeft de Heere ooit gezegd tot Jacobshuis: «Zoek mij te vergeefs?»
In het licht van des Heeren aangezicht wordt alle duisternis opgeklaard. In de tegenwoordigheid Gods is het goed en zalig voor allen, die den Heere Jezus liefhebben, en in Hem door den H. Geest toegang hebben tot den Vader. Wie eens die gunst heeft gesmaakt en dat licht heeft genoten, moet met den vrome uit Israël getuigen: «Uw gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spijze!» Toch is het Gods genade ook bij den voortgang als zijne kinderen dat licht begeeren en over zich inroepen. Tot hinken en zinken blijft de uitnemendste ieder oogenblik geneigd. Van nature hebben wij allen een dwaalziek hart. Veel en velerlei trekt ons tot — en bindt ons aan de aarde. Alleen door de genade en de kracht des geloofs verheffen we ons boven het stof. Het geloof klemt zich dan vast aan Gods beloften. Door het geloof verstaan wij, hoe de Heere langs de meest wijze en ondoorgrondelijke wegen Zijne kinderen door lijden heiligt en tot eeuwige heerlijkheid voorbereid. Is het goed en zalig, om in Gods nabijheid te leven, ook in de ure des doods kan dit alleen het sterven licht maken.
Vele zijn thans de teekenen der tijden. Duizenden stemmen roepen ons toe: «Maranatha! De Heere komt!» De liefde van velen* begint te verkoelen, de onverdraagzaamheid en prikkelbaarheid neemt onder de christenen in het algemeen hand over hand toe. De getrouwen zijn weinige geworden onder de menschenkinderen. Het staan naar verandering en de zucht tot allerlei nieuwigheid is algemeen.
Toch staat, Gode zij dank! de belofte des Heeren, aan Zijne kerk gedaan, eeuwig vast: «De poorten der hel zullen zijne Gemeente niet overweldigen.» Christus zal, als de goede Herder, voor Zijne schapen zorgen, dat niet één uit Zijne hand gerukt worde.
In vele opzichten leven wij thans in een tijd van loutering en beproeving. De geesten der menschen spreken zich vrij uit. Alleen het zaad in goede aarde gevallen, zal vrucht voortbrengen.
Zij en worde het meer en meer onze bede, dat bij ons en bij velen die vrucht zich God verheerlijkend openbare. Al de verwarring, al den strijd, alle kruis en leed leide ons steeds meer tot de ootmoedige, kinderlijke, geloovige bede: «Heere! verhef Gij over ons het licht’ van Uw aanschijn!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1889
Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1889
Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's