De wedergeboorte - pagina 67
De historische
grond: het verlossingswerk
van God de Zoon
61
hem onmogelijk is om onder „vlees" ooit iets anders te verstaan dan zondig vlees, dan het van God, die zijn leven is, totaal vervreemde bestaan der mensen. Aan deze opvatting van het woord „vlees" is Kohlbrügge verplicht om de vleeswording van de Zoon Gods te zien als een aannemen van het zondige vlees. W a n n e e r Johannes zegt, dat het woord vlees geworden is en onder ons gewoond heeft, geeft Kohlbrügge daaraan geheel dezelfde betekenis als waarin Paulus het gebruikt wanneer hij van de gezindheid van het vlees zegt, dat zij vijandschap is tegen God-"-""). Het springt terstond in het oog, dat een dergelijke opvatting geen erfgoed is van de Reformatie. Zij is in flagrante strijd met hetgeen b.v. door Calvijn in zijn commentaar op het Evangehe van Johannes wordt opgemerkt: ,,Doch het woord ,vlees' wordt hier volstrekt niet gebruikt in de betekenis van de verdorven natuur, (gelijk dikwijls bij Paulus het geval is), maar in de betekenis van de sterfelijke mens", en dan wijst hij vervolgens op Psalm 78 : 39, waar de broze en vergankelijke natuur van de mens verachtelijk als ,,vlees" wordt aangeduid: ,,Hij is gedachtig geweest, dat wij vlees zijn"; en op Jesaja 40 : 6: „Alle vlees is gras" en andere dergelijke p l a a t s e n " " ) . En zo spreekt hij over de menswording van de Zoon Gods altijd b.v. ook in de Institutie, als hij zegt, dat Christus van de HeiHge Geest geheiligd is, ,,opdat zijn geboorte zuiver en onverdorven zou zijn, gelijk zij geweest zou zijn voor de val van A d a m " en het lijdt voor hem geen twijfel, of de Schrift bedoelt, zo dikwijls zij van de zuiverheid van Christus spreekt, zijn menselijke natuur, daar het overbodig zou zijn om te zeggen, dat God zuiver is-^"). En met deze opvatting staat Calvijn zeker niet alleen. Zij is steeds door alle Gereformeerden voorgestaan en wordt, 108) Joh. 1 : 14; Kom. 8 : 6. Il") „Caeterum Caro minime hic pro corrupta natura accipitur (ut saepe apud Paulum), sed pro homine mortali: tametsi fragilem et prope evanidam eius naturam per contemptum notat Psal. 78, 39: Eecordatus est quia caro sunt. lesaiae 40, 6: Omnis caro foenum, et similibus locis". Corp. Reform., LXXV, kol. 13, 14. m ) „Neque enim immunem ab omni labe facimus Christum, quia tantum ex matre sit genitus absque viri concubitu, sed quia sanctificatus est a spiritu, ut pur a esset generatio et integra, qualis futura erat ante Adae lapsum. Ac omnino fixum hoc nobis manet, quoties de Christi puritate nos admonet scriptura, notari veram hominis naturam: quia supervacuum esset dicere, purum esse Deum" — Institutio II. 13, 4; Corp. Reform. XXX, kol. 352. Vgl. verder ook hetgeen hij zegt in de commentaar op Hebr. 4 : 15: „Et certe frustra alioqui addita esset restrictio, absque peccato: nisi de affectibus sermo eset, qui semper in nobis vitiosi sunt propter naturae pravitatem: in Christo autem, in quo summa rectitudo et absoluta puritas fuit, immunes fuerunt ab omni vitio . . . Restrictio tamen additur, absque peccato: quia semper tenendum est hoc discrimen inter affectus Christi et nostros: quod illi recte semper compositi fuerunt ad veram institiae regulam: nostri autem qui ex turbido fonte manant, semper resipiunt originis suae naturam, quia turbulent! sunt et effraenes". Corp. Reform. LXXXIII, kol. 54, 55.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952
Vrijmakingsbrochures | 346 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952
Vrijmakingsbrochures | 346 Pagina's