Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eerlijk debat? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eerlijk debat? (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het kan grootelijks zijn nut hebben, wanneer broeders hunne meeningen openhartig tegenover elkander uitspreken, bewijzen tegenover bewijzen stellen, om op die wijze tot meer licht en klaarheid te komen. Dit moet dan in den geest der liefde geschieden en van beide zijden moet het zijn om tot de waarheid te komen, Er is echter ook een noodeloos twisten, als het te doen is om gelijk te hebben en met oneerlijke wapenen gestreden wordt. Het is beter te eindigen, wanneer feiten worden misvormd of in een verkeerd licht gesteld, als u woorden in den mond worden gelegd, welke ge nooit hebt gesproken of men uwe woorden verdraait, als men u niet begrijpen wil en in uw schrift wat anders wil lezen dan gij hebt bedoeld, of er gevolgtrekkingen uit gaat afleiden, welke er niet uit af te leiden zijn. Wil uw tegenstander niet meer gelooven, dat ge uit overtuiging spreekt en uit beginsel handelt; moet ge nu eenmaal, hoe het ook gaat, een slecht, een beginselloos mensch, of een domoor zijn, welnu laat het u welgevallen en geef het over Dien, die rechtvaardig oordeelt.
Voor onze broederen is het echter soms noodig ons te rechtvaardigen, want de tegenpartij is er soms op uit om broeders te verdeelen, en in een Gideons-leger moeten de driehonderd één bedoelen hebben, van ééne gezindheid zijn.
Op alle onwaarheden, omtrent ons, Christelijke Gereformeerden uitgesproken,te antwoorden, zou ons wel onmogelijk zijn. Enkele malen wees ik er op, in den geest der broederlijke liefde naar ik meen, onder anderen op het eenvoudigste feit, waarop een terug nemen van het beweerde het allergemakkelijkst zou zijn. Men beweerde namelijk, dat Ds. de Groot met zijne gemeente bij ons aangesloten was. Nu weet ieder, die onze vergadering bijwoonde, dat dit niet het geval was. Ik lichtte daaromtrent »de Roeper” in en verwachtte eenvoudig een: »ik erken gedwaald te hebben.” In plaats daarvan laat »de Roeper” het voorkomen, of nu door mij het vonnis van de classis Leiden gebillijkt was en voor altijd de scheiding van Ds. de G, uitgesproken, terwijl juist vroeger dat door mij was veroordeeld. Niets van dat alles. Mij zoude niets liever zijn, dan dat langs wettigen weg door de Chr. Geref. Kerk kon worden uitgesproken: »bij nader onderzoek is gebleken, dat het vonnis der Chr. Geref. Classis van Leiden, van voldoenden grond ontbloot, ten onrechte is geveld, en wordt daarom Ds. de G. in alle zijne rechten hersteld.” Zeiden wij, dat de vereeniging met Ds. de G. niet heeft plaats gehad, er ligt volstrekt niet in uitgedrukt, dat die niet nog later zal plaats hebben. Dit staat ook niet, aan mij, maar aan de kerkelijke vergadering.
Met opzet kozen wij de genoemde onwaarheid onzer tegenstanders als het allergemakkelijkst om door een »peccavi” te worden gevolgd. De omhaal van woorden, in »de Roeper” daarom trent, verraadt den geest, en niet het minst wat volgde aan het adres van br. Wisse: »Aan den Redacteur van »de Wekker” deelen wij mede, dat wij onmogelijk met hem in bespreking kunnen komen, zoolang hij niet met feiten bewijst of herroept, wat hij in nr. 15 heeft gezegd.” Gaarne deel ik in het lot van onze broeder. Ook van mijne zijde wensch ik te zwijgen. Waarlijk niet uit boosheid of uit licht geraaktheid wensch ik de bladen onzer bestrijders niet meer te ontvangen, maar alleen om niet mijne liefde voor Gereformeerde broede benadeeld te zien. Ik heb behoefte aan vrede en rust voor mijn hart en meen, dat de duivel ons met al dien strijd van het eene noodig zoekt af te leiden. Zijne listen zijn ons niet onbekend. Daarom spare men mij zelfs ook de mededeeling van hetgeen men tegen ons schrijft Ik heb die bladen opgezegd, ook »de Heraut". Deze toch maakte het waarlijk niet beter. Eene onwaarheid te schrijven in vertrouwen op een anders vertrouwbaren zegsman, kan den beste overkomen, maar het zelf beter te weten en toch te durven neêrschrijven, kan geene verontschuldiging vinden. Als een klein verschil voor te stellen, wat men wel weet dat eene die ingrijpende quaestie is van verreikende gevolgtrekkingen, mag wel met een »Eerlijk?” worden betiteld.
Alzoo deed Dr. Kuyper in »de Heraut” van 25 Sept.
De Heer Van Kamp, van Heemse, herinnerd in »de Bazuin” eenige woorden van Ursinus uit diens Schatboek, welke aantoonen, dat ook deze met Dr. K. en zijne volgelingen overeenstemt in de door ons bestreden opvatting oven den Heiligen Doop. Doel dier aanhalingen was aan te wijzen, dat wij die stelling niet ongereformeerd mogen noemen, daar ze ook door Ursinus en vele andere oude theologen werd gedeeld. Alsof een gereformeerd mensch geene enkele ongereformeerde meening hebben kan en het niet juist de Geref. belijdenis eischte om naar niets dan naar Gods Woord ons »geloof te reguleeren!”
Na dat stuk van den Heer Kamp doet «de Heraut” ons lezen: »De zaak is zoo helder als glas en komt doodeenvoudig neer op de vraag; of de Heere onze God alleen door middelen op ons hart werkt, of ook wel onmiddellijk door den Heiligen Geest.” Zóó schreef Dr. Kuyper.
Nu is het dus maar alleen de eenvoudig vraag of de Heere middellijk of ook onmiddellijk op het hart werkt. Nu behooren beide meeningen in de Geref. Kerk tehuis. Zoo zeg de man (en gij zoudt uwe oogen niet kunnen gelooven, als het niet zwart op wit stond) die verklaarde: »volhardt iemand desniettemin in de opinie, dat een kind zou mogen gedoopt worden, zonder dat daarbij zijne verkiezing ondersteld wierd, dien zeggen wij aan, dat hij met geene eerlijke consciëntie in de Geref, Kerken blijven kan; want onze Geref. Kerken beleden en leerden vlak het tegendeel.”
De omkeering verwondert ons niet van Dr. K. en zijne »hoogere politiek”, zooals Prof. de Cock die noemde. Wij zijn er aan gewoon geworden. Eerst was het eenig ware doleantie begrip, dat alle gedoopten ambtelijk moesten bewerkt worden; geene ontzetting van het lidmaatschap in massa kon plaats hebben. Maan de afgescheidenen moesten worden gevangen en met eenen behendigen zwaai werd het: »zij zijn den wettigen kerkeraad niet gevolgd en hebben zich zelven dus van ons afgescheiden. ’t Was vernuftig gevonden, maar...... eerlijk. Eerst was de naam »Christelijk Gereformeerd voor de Doleerenden het struikelblok. De Vereniging zou er op afgesprongen zijn, en nu zij dien naam niet kunnen overgeven, nu is het immers maar een naam en in »Gereformeerd” ligt het »Christelijk” reeds opgesloten, enz. enz. Dat het volk zich zoo liet misleiden, zoo blindings al wat van dien kant kwam, goedkeurde en volgde, zal zeker de verwondering van een later geslacht opwekken.
Toch zijn wij er wel zeker van, dat indien, zeg niet de leraren, wier belang medebrengt om blindelings te volgen, maar indien de eenvoudige leden het groot verschil, het diep ingrijpende van die doopsleer inzagen, — indien zij den grond, waarop die steunt, met de noodzakelijke gevolgtrekkingen kenden en gevoelden, zij zich zouden afkeeren en met vreeze bedenken, hoe hunne leeraren en door deze hunne kinderen worden geleeraard.
Nu wij trachten de oogen te openen, nu moeten wij worden tentoongesteld als mannen van onwetendheid, als scheurmakers. Kon men ons maar den mond stoppen, kon men op den Index de Wekker” plaatsen, het volk bewegen niet naar ons te hooren! maar er zijn toch altijd enkelen. Daarom: er moest wat op gevonden worden, en er is wat op gevonden: »de zaak doodeenvoudig niets anders dan of de Heere God alleen door middelen op ons hart werkt, of ook wel onmiddellijk door den Heiligen Geest.”
Die vraag »middellijk” of ook! »onmiddellijk” heeft met ons verschil over den doop niet het minste te maken. Van onze zijde wordt volmondig het »ja” op beide uitgesproken, al erkennen wij, dat de middellijke weg de gewone, door God gevolgde weg is, gelijk het Kort Begrip in vr. 48—50 zegt en eigen ervaring op grond van Gods Woord ons leert.
Wordt het onmiddellijke misschien door Dr. K. ontkend, die toen wij schreven niet door menschen maar door Christus zelven tot de bediening des Woords geroepen te zijn, onze vermeende dweeperij bestreed en alleen van eene roeping Gods door middel van de Kerk scheen te weten, naar het formulier »of gij gevoelt in uw hart, dat gij wettig van Gods gemeente en mitsdien van God zelven tot dezen heiligen dienst geroepen zijt?” Maar door wie dan, vragen wij, dat »gevoel in het hart?” Is dat niet onmiddellijk van Gods Geest?
Dr. K. is niet zoo onwetend, dat het hem niet bekend zou zijn, dat het hier iets geheel anders geldt, en dat het een hoofd verschil is, hetwelk onze geheele opvatting van het werk Gods in de harten aangaat. Hier kan niet anders zijn dan dat naar wat olie is gezocht om eenen gevreesden storm te bezweeren; de olie is echter ongelukkig gekozen, en wij achten het onzen plicht, het verschil nogmaals duidelijk te maken voor onze lezers, nu, met de woorden van Ds. Hulst. Dit, zoo de Heere wil, in een volgend nummer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1892

De Wekker | 4 Pagina's

Eerlijk debat? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1892

De Wekker | 4 Pagina's