Een eenig zondaar
»Een eenig zondaar bederft veel goeds.” Pred. 9 : 18b.
Gelijk door de wijsheid van één’ mensch eene geheele stad kan behouden worden, alzoo kan door de dwaasheid van één’ mensch onberekenbaar veel verloren gaan. Meer dan algemeen bedacht wordt, predikt ieder mensch in zijn kring en zijne omgeving nog meer door zijn voorbeeld dan door zijn woord. «Leerlingen wekken, maar voorbeelden trekken,” zegt de bekende spreuk, en de mensch, die door daden zijne woorden weerlegt, is tot weinig nut. ‘t Is eene verkeerde opvatting van menschen, te meenen: er is aan mijn ja of neen zeggen, aan mijn doen of laten weinig gelegen. Ieder is verantwoordelijk voor zijne daden. Iets te doen, wat geheel verkeerd is, is dwaas, maar iets te laten, wat door God ons is voorgeschreven, is even zondig.
In den regel schijnt alle zonde van bedrijf veel zwaarder dan zonde van nalatigheid, doch in beide gevallen zijn de gevolgen van het kwaad niet te overzien. Wijsheid is eene kostelijke gave, maar wordt zij verkeerd aangewend, dan kan zij velen verderven. Eén zondaar, één dwaas kan oorzaak worden van ellende waar het einde niet van te zien is. Eén Achan, één Bileam, één Jerobiam, — wat al ellende brachten zij niet te weeg.
Eén Judas bracht verwoesting te weeg in het meest heilige gezelschap op deze aarde. Eén Arius, één Pelagius, één Hertog van Alva, één ‘Napoleon, wat hebben zij in kerk en staat veel te weeg gebracht. Eén goddelooze vader, één instrument van den satan onder uw huisdak, kunnen zij niet allen vrede verwoesten, al uw levensvreugd verbitteren! Eén lek in het schip doet het sterke vaartuig zinken; één woord kan als een dolksteek dienst doen, om al uwen lust en moed u te ontnemen.
Onder Gods hooge toelating gebruikt Satan menschen als instrumenten om zijn doel te bereiken. Eén worm, die knaagde aan den wortel van Jona’s wonderboom, veroorzaakte oogenblikkelijk verdorring. Jezus’ discipelen hebben in de keuze van hun gezelschap, zoowel als in de keuze hunner raads- en leidslieden de grootste voorzienigheid in acht te nemen. Alle ergernissen zijn in de wereld niet te ontloopen, en die mensch moet nog geboren worden, die op alle dwaasheden van menschen genoegzaam is berekend, maar toch is het raadzaam om zelfs op prinsen geen vertrouwen te stellen. Eén zondaar, in den zin van dwaas, kan over zich en over anderen de grootste ellende brengen. Het is der dwazen overleg en praktijk om te verderven het vele goede, dat God ons in dit leven genadiglijk wil verleenen. Op elk levensgebied valt dit duidelijk voor ieder waar te nemen.
Alle zonde is dwaasheid, want de zonde onteert God, ontsticht den naaste en doet den mensch arbeiden tot zijn eigen verderf.
Eén volksmenner brengt een geheel land in oproer; één dwaalleeraar doet honderden, zelfs duizenden met hem dwalen.
Eén dronkaard, één vloeker, één, hoereerder, één moordenaar, één brandstichter, één dief,— wie kan berekenen van hoeveel zonden en jammer zij oorzaak zijn. Een giftmenger deed eenige jaren geleden op zijn doodbed bekentenis, duizenden zijner medemenschen het leven verkort te hebben.
Eén ondragelijk humeur, één verachtelijk karakter, één twistziek mensch, — een eerzuchtige, één gierigaard, één mensch, die enkel nijd is, zij zijn als de drup van het gestadig druipen, wat in vroeger tijden als een der vreeselijkste vonnissen beschouwd w’erd, waartoe iemand kon veroordeeld worden.
Eéne doode vlieg doet des apothekers zalf bederven; ééne onkruidsplant vernielt een geheel bed met rozen.
Wie met dwazen aanspant, loopt gevaar zelf een dwaas te worden, en wie zelf blind is en zich door een’ blinde laat leiden, is oorzaak, dat er eindelijk twee in de gracht vallen.
Alle zonde heeft tot eigenschap iets aantrekkelijks te hebben voor ‘s menschen verdorven natuur. Meestal heeft iedere dwaas iets, waardoor hij ingang weet te vinden bij anderen. Ontbreekt u de bedachtzaamheid en de geest der onderscheiding, dan zijt ge in de strikken van den dwaas, eer ge het vermoedt.
Zoo is het leven vol met allerlei gevaar, en biedt de wereld ons het gezicht op eene schouwplaats van aanhoudende worstelingen. Met kransen en bloemen bedekt, voert men den dooden naar het kerkhof, en menigen doodenakker is met allerlei zaligsprekingen en ijdele lofspreuken overdekt. Doch konden de dooden spreken en konden zij getuigenis naar waarheid afleggen, hoevelen zouden dan het bewijs leveren voor de waarheid van deze spreuk van den wijzen prediker, dat een eenig zondaar veel goeds bederft. Als alle leugenstoffeerders eens in predikers der waarheid, en alle dwazen in wijzen veranderden, hoe zou op een oogenblik de wereld van gedaante veranderen. Nu zal het in deze bedeeling wel blijven gelijk het van den beginne, van de eerste openbaring der zonde, altijd geweest is. Het land der ruste wordt op aarde niet gevonden. Toch worden we van ‘s Heeren wege geroepen ons te benaarstigen om in de ruste in te gaan, die er overblijft voor al het volk van God. Daartoe hebben we slechts een weinig tijds. Als reizigers spoeden we ons voort, door de woestijn dezes levens naar de eeuwigheid.
De Heere roept ons toe: »haast u!” De dwaas zegt: »gij hebt tijd genoeg,” en tracht u af te trekken van het eenig ware levensdoel.
De opperste Wijsheid zegt: »de weg tot het eeuwige leven is eng en de poort, waardoor ge alleen kunt ingaan, is eng. De dwaas daarentegen stelt u het levenspad zoo ruim en gemakkelijk mogelijk voor. Christus noodigt vermoeiden en belasten om rust bij Hem te genieten, maar zondige menschen sporen u aan, om steeds meerderen last op uwen schouder te nemen.
Gehoorzaamheid aan God leert de rechte wegen kiezen, alle verkeerd gezelschap mijden, voor het zoet gekweel en gezang der dwazen de ooren te sluiten, om, recht op het doel afgaande, te vragen: «welke is de eenige troost voor een in zich zelf verloren Adamskind, beide in leven en sterven ?” Door geen acht te geven op de zaligheid, ons in Gods heiUg Woord voorgesteld, door het leven roekeloos als een spel te misbruiken; door zich te gewennen aan allerlei afwijkingen van gerechtigheid, toekent de mensch zichzelven, als een zondaar, die veel goeds bederft. Hoe vreeselijk moet het sterven zijn, als men als van een droom ontwaakt, en tot zijne eeuwige schade en schande, aan de grenzen der eeuwigheid genaderd, moet zeggen: «Ik ben bewerker geweest van mijne eigen rampzaligheid.”
«Wie met pek omgaat,” zegt eene zekere spreuk, «wordt er mede besmet,” en de Schrift zegt: «Haat ook den rok, die van het vleesch besmet is.” Tot waken en bidden wekt de Heere zijne kinderen op in Zijn Woord. Eéne zonde ondermijnt het meest krachtige lichaam, verwoest de meest aangename vreugde, maakt het familieleven tot eene hel op aarde. Eén zondaar is genoeg om in wijden kring als de vossen van Sirason het koorn der Filistijnen te verderven.
Als door eene vuurzee, loopt het pad ten hemel door deze wereld.
Ziende op al die bezwaren en moeielijkheden, waarmede op aarde te worstelen valt, zou de uitnemendste aller menschen welhaast vragen, als Jezus’ discipelen: «Wie kan dan zalig worden?”
Maar in het daarop door Christus zelf gegeven antwoord: «Strijdt gijlieden om in te gaan,” ligt ook .het antwoord op de vraag, wat raad er is tegen een eenig zondaar, die veel goeds verderft.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1893
De Wekker | 4 Pagina's